Home

Rechtbank Groningen, 31-01-2006, ECLI:NL:RBGRO:2006:AV1492 AV2023, 83421 FA RK 05-2258

Rechtbank Groningen, 31-01-2006, ECLI:NL:RBGRO:2006:AV1492 AV2023, 83421 FA RK 05-2258

Gegevens

Instantie
Rechtbank Groningen
Datum uitspraak
31 januari 2006
Datum publicatie
20 februari 2006
ECLI
ECLI:NL:RBGRO:2006:AV2023
Zaaknummer
83421 FA RK 05-2258

Inhoudsindicatie

Gedwongen ontheffing onmachtige ouders die een sterke band met hun kind hebben. Het is in het belang van het kind, dat de contacten met zijn ouders fors worden teruggebracht. Een uitgebreide motivering mbt het belang van het kind, de onmacht, het onvoldoende zijn van de ondertoezichtstelling als maatregel ter afwending van de bedreiging ex 1:254 BW.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN

Sector Civielrecht

Meervoudige familiekamer

zaaknr.: 83421/FA RK 05-2258

beschikking d.d. 31 januari 2006

in de zaak van:

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, vestiging Groningen,

9743 AD Groningen, Friesestraatweg 213 B,

verzoeker,

hierna te noemen de Raad,

en

[vader],

wonende te [adres],

hierna te noemen de vader,

en

[moeder],

wonende te [adres],

hierna te noemen de moeder,

procureur mr. K.B. Spoelstra.

PROCESVERLOOP

De Raad heeft op 2 december 2005 een verzoekschrift ingediend, waarin wordt verzocht vader en moeder te ontheffen van het ouderlijk gezag over [het kind], [geboortedatum] in [geboorteplaats],

met benoeming van de Stichting Bureau Jeugdzorg Groningen, afdeling Jeugdbescherming tot voogdes.

De rechtbank [heeft het kind] op 3 januari 2006 gehoord.

De rechtbank heeft de zaak behandeld ter zitting met gesloten deuren van 3 januari 2006.

Daarbij zijn vader en moeder, hun procureur mr. Spoelstra, de heer R.C.M. Wouters namens de Raad, alsmede mevrouw H.J. de Jong namens de Stichting Bureau Jeugdzorg Groningen (verder te noemen Bureau Jeugdzorg), verschenen en gehoord.

Mr. Spoelstra heeft gebruik gemaakt van een pleitnota.

RECHTSOVERWEGINGEN

vaststaande feiten:

Vader en moeder hebben een relatie met elkaar [geboorteplaats] is [het kind] geboren. Vader heeft [het kind] erkend.

Vader en moeder hebben samen het ouderlijk gezag over [het kind].

Bij beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank d.d. 28 maart 1997 is [het kind] voorlopig onder toezicht gesteld. Bij beschikking van dezelfde kinderrechter d.d.

25 juni 1997 is [het kind] definitief onder toezicht gesteld. Bij beschikking van 27 januari 2000 van genoemde kinderrechter is [het kind] uithuisgeplaatst. Na een negatieve uitplaatsing in april 2004 vanuit de Ruyterstee en gedwongen terugplaatsing bij vader en moeder thuis is in november 2004 een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] verleend.

Ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn steeds verlengd, laatstelijk tot 25 juni 2006.

[het kind] verbleef lange tijd op de Pleeg-Maat-Zorg-Boerderij (verder te noemen de PMZB) in Alteveer. Hij was in die periode drie weekenden per maand van vrijdagmiddag na schooltijd totdat hij op maandagochtend naar school gaat, bij zijn ouders.

Sedert 5 december 2005 verblijft [het kind] in de Hoenderloo Groep.

Op 4 april 2005 heeft Bureau Jeugdzorg de Raad verzocht een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheid van een verderstrekkende maatregel ten aanzien van [het kind].

De Raad heeft een onderzoek ingesteld en heeft naar aanleiding daarvan op 29 november 2005 rapport en advies uitgebracht.

De Raad heeft onder meer - samengevat - het volgende gesteld, geconcludeerd en verzocht:

[het kind] is een ernstig beschadigd kind met ADHD- en gedragsproblematiek. Vader heeft ook forse problematiek in zijn functioneren. Hij wordt daarvoor al jarenlang behandeld bij de GGZ, afdeling forensische psychiatrie. Beide ouders zijn zwakbegaafd.

Vanaf 1993 heeft het gezin een geschiedenis van agressie en mishandeling van [het kind] door vader. Deze mishandeling vindt nog steeds plaats tijdens de contactmomenten.

Het gezinspatroon, waarbij vader en [het kind] ruzie maken en zich agressief jegens elkaar gedragen en waarbij moeder de situatie niet in goede banen kan leiden, is een vicieuze cirkel die niet te doorbreken valt. De veiligheid van [het kind] is - met name door toedoen van vader - tijdens de contactmomenten niet gewaarborgd.

Op de dagen dat [het kind] bij zijn ouders is zijn er voortdurend escalaties, waardoor [het kind] vervroegd naar de PMZB teruggaat.

De huidige situatie, waarin [het kind] delen van de vakanties en drie weekenden per maand bij zijn ouders verblijft, vormt zowel voor [het kind] als voor zijn ouders een te grote belasting.

[het kind] raakt volgens de gezinsvoogdij-instelling in toenemende mate beschadigd door het contact met zijn ouders. Het is in zijn belang, dat de contactmomenten worden teruggebracht.

De ouders hebben onvoldoende overwicht op [het kind]. Hij ontgroeit zijn ouders intellectueel en kan teveel macht over hen uitoefenen.

De ouders hebben de in aanleg normaal begaafde [het kind] weinig meer te bieden naarmate hij ouder wordt.

De ouders zijn onvoldoende in staat om zich in de belangen van [het kind] te verplaatsen en van daaruit invulling te geven aan hun opvoedingsverantwoordelijkheid op een wijze, die aansluit bij de belangen van [het kind].

Dit knelt ook in situaties waarin keuzes moeten worden gemaakt ten aanzien van de toekomst van [het kind], zoals het plaatsen in een instelling, waar hij de voor hem noodzakelijke hulp kan krijgen.

[het kind] is erg loyaal aan zijn ouders en wordt in conflictsituaties verscheurd tussen de strijdige standpunten van de hulpverlening enerzijds en van zijn ouders anderzijds.

Het zal [het kind] helpen wanneer duidelijk wordt, dat de gezinsvoogdij-instelling de besluiten neemt en zijn ouders gewoon ouders blijven, echter zonder gezag.

Het zal de ouders helpen, wanneer zij weten dat zij hun kind niet kwijtraken,

maar “bezoekouders” worden.

Door de problematiek van [het kind] is intensieve hulpverlening in een residentiële vierentwintiguursvoorziening geïndiceerd.

Door de moeizame samenwerking met de ouders is noodzakelijke hulpverlening aan [het kind] in de meest geschikte residentiële voorziening in de toekomst onvoldoende gewaarborgd.

De gezinsvoogdij-instelling heeft onvoldoende resultaten behaald met de gestelde doelen waaraan in de afgelopen acht jaren in het kader van de ondertoezichtstelling gewerkt is.

Plaatsing van [het kind] bij de Hoenderloo Groep is noodzakelijk. Het loskomen van zijn ouders is een belangrijk hulpverleningsdoel. Mede door de reisafstand gaat de

gezinsvoogdij-instelling er vanuit, dat de contacten tussen [het kind] en zijn ouders dan zullen verminderen. De Hoenderloo Groep heeft uitgebreidere hulpverleningsmogelijkheden dan de PMZB. Bij de Hoenderloo Groep wordt [het kind] behandeld voor zijn eigen problematiek en de problematiek uit zijn gezinsgeschiedenis. Voor zijn verdere ontwikkeling is deze plaatsing essentieel.

[het kind] heeft een psychische en fysieke afstand van zijn ouders nodig, teneinde als persoon te kunnen groeien. Zijn ontwikkeling ([het kind] nadert de pubertijd) is nu nog bij te sturen. Over een aantal jaren lukt dat waarschijnlijk niet meer in voldoende mate.

[het kind] doet het momenteel relatief goed op school en bij de PMZB. Hij heeft echter een andere setting nodig voor zijn verdere psychosociale ontwikkeling.

[het kind] verdient het, dat zijn verdere ontwikkeling wordt veiliggesteld. Ontheffing van het gezag van vader en moeder draagt daarin in belangrijke mate bij.

Vader en moeder zijn onmachtig om hun plicht tot verzorging en opvoeding van [het kind] op adequate wijze te vervullen.

De problematiek van [het kind] is dermate ernstig en de mogelijkheden van zijn ouders zijn dermate beperkt, dat de maatregel van ondertoezichtstelling onvoldoende is om de bedreiging in de ontwikkeling van [het kind] in de zin van artikel 1:254 BW af te wenden.

Het toekomstperspectief van [het kind] ligt bij de Hoenderloo Groep. De ouders zien dit onvoldoende in. Bij vader en moeder is geen duurzame en onvoorwaardelijke bereidheid aanwezig om [het kind] bij de Hoenderloo Groep te laten opgroeien.

Vader en moeder proberen steeds om [het kind] zoveel mogelijk thuis te laten komen.

In het kader van de ontheffing zal er onder meer aandacht moeten zijn voor het volgende:

- het veiligstellen van de noodzakelijke behandeling van [het kind] en

- het evalueren van de bezoekregeling met de ouders en het desgewenst aanpassen van deze regeling.

Er zou wellicht een negatief effect kunnen optreden omdat [het kind] en zijn ouders niet mèt elkaar, maar ook niet zonder elkaar kunnen.

Wanneer hun onderlinge contacten in frequentie worden teruggebracht, zal [het kind] de bezoeken aan zijn ouders de eerste tijd kunnen gaan missen. Hiervoor zal op dat moment aandacht moeten zijn en zonodig hulp moeten worden aangeboden door de

Hoenderloo Groep.

standpunt namens vader en moeder:

Het ontbreken van perspectief op thuisplaatsing van het kind, dan wel het niet in staat zijn van de ouders tot het geven van invulling aan het gezag, of het door hen niet accepteren van de in het kader van de ondertoezichtstelling geboden hulp, hoeft geen aanleiding te zijn voor een gezagsontheffing.

Wanneer ouders, door welke omstandigheden ook, de greep op hun minderjarige kind hebben verloren moet - indien mogelijk - de minst vergaande beschermingsmaatregel worden gehanteerd. Aan [het kind] kan de noodzakelijke hulp ook worden geboden in het kader van de ondertoezichtstelling.

Door de hulpverlening zijn een vijftal doelen gesteld.

Het eerste doel, een bevredigend contact tussen de ouders en [het kind] in een passende vorm, is bereikt. Er zijn misverstanden geweest, die voor onrust bij de ouders hebben gezorgd. Gebleken is echter dat, wanneer aan de ouders rustig en duidelijk wordt uitgelegd hoe het precies zit, zij gerustgesteld zijn en verder goed meewerken.

Uiteindelijk zijn de ouders met alle door Bureau Jeugdzorg voorgestelde omgangsvormen akkoord gegaan.

Vader en moeder zien de noodzaak van de uithuisplaatsing in en onttrekken [het kind] daar niet aan. Het gaat te ver om hen van het gezag te ontheffen. Dat draagt niets bij aan een voor alle betrokkenen bevredigende omgang in een passende vorm.

Het tweede doel is het creëren van een fysieke en/of sociaal-emotionele afstand tussen [het kind] en zijn ouders. Daarvoor is ontheffing niet nodig. Vader en moeder werken hier vrijwillig aan mee door akkoord te gaan met de plaatsing van [het kind] in de Hoenderloo Groep en met een maandelijkse omgangsregeling.

De omgang vindt plaats met instemming van Bureau Jeugdzorg. Hiermee wordt impliciet aangegeven, dat de banden tussen de ouders en [het kind] niet moeten worden doorgesneden.

Ontheffing is ook niet nodig voor het derde doel, namelijk dat [het kind] niet duurzaam bij vader en moeder in huis woont.

Ondanks spanningen, verdriet en teleurstelling hebben de ouders erin berust, dat [het kind] in de Hoenderloo Groep verblijft.

Ook voor het vierde doel (plaatsing van [het kind] in de Hoenderloo Groep) en het vijfde doel (de ontwikkeling van [het kind]) is gezagsontheffing niet noodzakelijk en zelfs disproportioneel.

De ouders hebben steeds hun medewerking aan de uithuisplaatsing verleend en zijn bereid om ook in de toekomst met Bureau Jeugdzorg samen te werken.

Voormelde doelen kunnen daarom met succes worden nagestreefd binnen de bestaande kinderbeschermende maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing.

Ontheffing van het gezag voegt daar niets aan toe.

Overigens zal pas op termijn zichtbaar zijn wat het effect is van het verblijf van [het kind] in de Hoenderloo Groep en is ontheffing in dat verband prematuur.

Er vinden af en toe conflicten tussen [het kind] en zijn ouders plaats wanneer hij bij hen thuis is. Het is voorgekomen, dat [het kind] door middel van een tik of een schop onder zijn achterste is gecorrigeerd. De ouders hebben geleerd om beter om te gaan met het gedrag van [het kind]. Zij sturen hem nu naar zijn kamer wanneer hij hun gezag niet accepteert en geen respect toont. Deze aanpak lijkt te werken. [het kind] probeert vaak zijn zin door te drijven.

Hij heeft een strakke structuur nodig. De ouders willen in het omgaan met de gedragingen van [het kind] steun hebben van de gezinsvoogd.

Het contact met de huidige gezinsvoogd is echter heel slecht. Er ligt een afspraak, dat deze twee à drie keer per week contact met de ouders opneemt, maar daar komt niets van terecht.

De gezinsvoogd is meestal niet bereikbaar en belt ook niet terug. Er moet een andere gezinsvoogd worden benoemd.

Toen [het kind] in de PMZB in Alteveer verbleef, hoefden de ouders bij problemen slechts te bellen. De hulpverlener sprak dan even telefonisch met [het kind] en meestal was het probleem dan opgelost. De ouders zouden graag willen, dat dit ook zo zou gaan met de hulpverleners van de Hoenderloo Groep.

Tot nu toe hebben zij één keer een bezoek aan Hoenderloo gebracht. Verder contact heeft er niet plaatsgevonden, met uitzondering van contact met de mentor van [het kind].

Inmiddels is met de Hoenderloo Groep afgesproken dat, wanneer [het kind] thuis teveel kattenkwaad uithaalt, de ouders kunnen bellen.

standpunt van Bureau Jeugdzorg:

[het kind] en zijn ouders zijn sterk met elkaar verbonden. In het kader van de ondertoezichtstelling zijn de ouders heel intensief betrokken bij de hulpverlening.

Er is veel contact geweest tussen hen en de vorige gezinsvoogd, met name over hoe [het kind] in elkaar steekt en wat hij nodig heeft. De ouders zijn niet in staat om alles te begrijpen en zijn de afspraken na verloop van tijd vergeten.

Ondanks hele duidelijke afspraken tussen de ouders en de instelling gaat het vaak niet goed wanneer [het kind] thuis is bij vader en moeder.

De ouders zijn absoluut van goede wil, maar zij ontberen de mogelijkheden om op de juiste wijze om te gaan met [het kind] en zijn problematiek.

[het kind] valt regelmatig terug in zijn gedrag wanneer hij thuis is. Hij zoekt dan de grenzen op.

De problemen worden daar steeds groter en dat werkt tegen [het kind].

De ouders betrekken [het kind] bij hun klachten over de hulpverlening.

[het kind] heeft duidelijkheid en stabiliteit nodig en dat krijgt hij in de instelling.

De ouders moeten in de toekomst minder worden belast met alle problemen, die zich met [het kind] gaan voordoen en worden na de ontheffing minder actief betrokken bij de besluitvorming rond [het kind]. Wel moeten zij steeds goed omtrent de ontwikkelingen van [het kind] geïnformeerd worden. Omgang tussen [het kind] en zijn ouders blijft de komende jaren een heel belangrijk aspect voor [het kind]. Bezien moet worden hoe daaraan, zonder al te veel gedragsproblemen en zonder verstoring van de rust bij de ouders, vorm kan worden gegeven.

beoordeling:

Op grond van art. 1: 266 BW kan de rechtbank een ouder van het ouderlijk gezag over een of meer van zijn/haar kinderen ontheffen indien deze ongeschikt of onmachtig is zijn/haar plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen en het belang van de minderjarige(n) zich daartegen niet verzet.

het belang van [het kind]

Op grond van art. 3 van het Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind dienen bij het nemen van de beslissing op het onderhavig verzoek de belangen van de kinderen de eerste overweging te vormen.

In het algemeen is het in het belang van een kind dat onder toezicht is gesteld en uit huis is geplaatst, waarbij thuisplaatsing niet meer mogelijk is, de met onzekerheid gepaard gaande jaarlijkse verlengingen van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing te beëindigen en duidelijkheid te verschaffen over zijn of haar opvoedingsperspectief.

Deze duidelijkheid wordt verkregen door het gezag weg te nemen bij de ouder(s) en op te dragen aan de voogdij-instelling, zodat de beslissingen in het kader van de verzorging en opvoeding van het kind voortaan worden genomen door of in nauw overleg met diegenen, die al geruime tijd de dagelijkse verzorging en opvoeding van het kind op zich hebben genomen en dat ook in de toekomst zullen blijven doen.

Een uitzondering op dit algemene uitgangspunt zou zich kunnen voordoen wanneer de ouder(s) op goede wijze samenwerken met de hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling en zij instemmen met een duurzaam verblijf van het kind in de daartoe geëigende voorziening en de bestaande gezagssituatie voor het kind geen bezwaren of onzekerheid oproept (dit zou overigens hetzij een ‘oneigenlijke’ ondertoezichtstelling opleveren, dan wel moeten leiden tot het beëindigen van de ondertoezichtstelling omdat op basis van vrijwilligheid hulpverlening mogelijk is).

Deze uitzondering doet zich in casu niet voor.

Onvoldoende is komen vast te staan dat vader en moeder de duurzame bereidheid hebben om mee te werken aan een verdere opgroei van [het kind] in de Hoenderloo Groep, dan wel in een andere geëigende voorziening.

Gelet op het bovenstaande is de verzochte ontheffing in het belang van [het kind].

ongeschiktheid of onmacht van vader en moeder om hun plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen

Vaststaat, dat [het kind] en zijn ouders een hele sterke band met elkaar hebben en dat vader en moeder al het mogelijke hebben gedaan/doen om een goede bijdrage te leveren aan de verzorging en opvoeding van [het kind].

Op grond van hetgeen wordt vermeld in het rapport van de Raad is naar het oordeel van de rechtbank echter voldoende aannemelijk geworden, dat vader en moeder onmachtig zijn om in de behoefte van [het kind] te voorzien en hun plicht tot diens verzorging en opvoeding te vervullen en tevens, dat deze onmacht ook voor de toekomst bestaat.

[het kind] heeft recht op een duidelijke en gestructureerde verzorgings- en opvoedingssituatie en die kunnen vader en moeder hem niet bieden.

de ondertoezichtstelling is onvoldoende om de bedreiging als bedoeld in art.1: 254 BW af te wenden

Volgens het bepaalde in art. 1:268 lid 2 onder a BW kan een ouder die zich tegen ontheffing verzet door de rechtbank van het ouderlijk gezag worden ontheven indien na een uithuisplaatsing van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat dat de ondertoezichtstelling onvoldoende is om de dreiging als bedoeld in art. 1:254 BW af te wenden, zulks tengevolge van de ongeschiktheid of onmacht van de ouder om zijn/haar plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen.

Bij de beoordeling van dit criterium is van belang dat het doel van ondertoezichtstelling, herstel van de opvoedings- en verzorgingsverantwoordelijkheid van de juridische ouders, is. Ook de maatregel van uithuisplaatsing is een instrument om dit doel te bereiken.

Gedurende de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing dient te worden gewerkt aan opheffing van de bedreiging, zoals genoemd in art. 1:254 BW, op grond waarvan de ondertoezichtstelling is uitgesproken. Indien er geen uitzicht is op opheffing van voornoemde bedreiging en als gevolg daarvan het perspectief van de kinderen voor langere termijn niet meer bij de ouder(s) ligt maar bij de instelling waar de minderjarige verblijft, is daarmee aan voornoemd criterium voldaan.

Op grond van de rapportage van de Raad en hetgeen ter zitting namens Bureau Jeugdzorg naar voren is gebracht is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk geworden, dat de langdurige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing niet tot het gewenste resultaat hebben geleid.

Omdat het leeftijds- en ontwikkelingsniveau van [het kind] en zijn bekwaamheid en behoefte om zelfstandig te handelen en zijn leven naar eigen inzicht in te richten daartoe noodzaakten, heeft de gezinsvoogdij-instelling op een gegeven moment de hulp en steun meer gericht op het vergroten van de zelfstandigheid van [het kind] dan op het vergroten van de mogelijkheden van de ouders om [het kind] te verzorgen en op te voeden. Ook dit heeft echter niet geleid tot het creëren van de voor de verdere ontwikkeling van [het kind] noodzakelijke afstand tussen hem en zijn ouders.

Gelet hierop, alsmede op hetgeen hiervoor reeds is overwogen met betrekking tot het belang van [het kind] en de onmacht van zijn ouders, is er geen uitzicht op opheffing van genoemde dreiging en ligt als gevolg daarvan het perspectief van [het kind] niet bij vader en moeder, maar bij de Hoenderloo Groep, dan wel bij een andere geëigende voorziening.

Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het in het belang is van [het kind], dat vader en moeder van het gezag over hem worden ontheven.

Nu aan de wettelijke vereisten voor de ontheffing is voldaan wordt het verzoek toegewezen, zoals hierna in het dictum tot uiting komt.

De rechtbank gaat er vanuit, dat vader en moeder - mede als gevolg van deze beslissing - op enig moment in de toekomst in staat zullen zijn zich neer te leggen bij de situatie, de deskundige adviezen kunnen volgen en afspraken na (blijven) komen.

Daardoor zullen zij dan op een goede wijze invulling kunnen geven aan hun rol als ouders op afstand. Onder de regie van Bureau Jeugdzorg dient te worden bewerkstelligd, dat er omgang tussen [het kind] en zijn ouders plaatsvindt in een frequentie, die voor hem geëigend is.

Bureau Jeugdzorg draagt er tevens zorg voor, dat de ouders steeds goed omtrent de ontwikkelingen van [het kind] worden geïnformeerd, zoals geïndiceerd dor de Raad.

Omdat de ontheffing van het ouderlijk gezag van vader en moeder ertoe zal leiden, dat een gezagsvoorziening over [het kind] zal komen te ontbreken, zal de rechtbank op grond van

artikel 1:275 lid 1 BW de Stichting Bureau Jeugdzorg Groningen benoemen, die zich daartoe bereid heeft verklaard.

BESLISSING

ontheft [vader] en [moeder]

van het ouderlijk gezag over het [het kind], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats];

benoemt tot voogdes over voornoemde minderjarige

de Stichting Bureau Jeugdzorg Groningen, afdeling Jeugdbescherming,

Postbus 1203, 9701 BE Groningen;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Gegeven door mrs. D.A. Flinterman, T. Duursma en C. van den Noort en door eerstgenoemde uitgesproken ter openbare zitting van 31 januari 2006, in tegenwoordigheid van de griffier

De griffier deelt mede, dat partijen tegen deze beschikking in hoger beroep kunnen gaan bij het Gerechtshof te Leeuwarden. Dit beroep dient door partijen te worden ingesteld binnen drie maanden na de datum van de uitspraak. Deze datum staat in de beschikking vermeld.

Het beroep moet namens een partij worden ingesteld door een advocaat. Als u in aanmerking wilt komen voor door de overheid (gedeeltelijk) gefinancierde rechtsbijstand, dan kan uw advocaat daartoe namens u een verzoek indienen bij de Raad voor Rechtsbijstand. Uw advocaat kan u daaromtrent informeren.