Home

Rechtbank Groningen, 26-04-2007, BA4206, AWB 07/376 WW44 en AWB 07/377 WW44

Rechtbank Groningen, 26-04-2007, BA4206, AWB 07/376 WW44 en AWB 07/377 WW44

Gegevens

Instantie
Rechtbank Groningen
Datum uitspraak
26 april 2007
Datum publicatie
2 mei 2007
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBGRO:2007:BA4206
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 07/376 WW44 en AWB 07/377 WW44

Inhoudsindicatie

De beroepsgang voor de bouwvergunning is leidend, zodat ook ten aanzien van vrijstellingen voorbereid met afdeling 3.4 Awb eerst bezwaar moet worden gemaakt alvorens beroep ingesteld kan worden. Uit het bepaalde in artikel 6:13 Awb volgt dat in het geval van een gewijzigd vrijstellingsbesluit, ondanks het feit dat een belanghebbende geen zienswijzen heeft ingediend, zijn bezwaren gericht tegen de wijzigingen beoordeeld dienen te worden. Niet-ondergeschikte wijzigingen kunnen dan tot gevolg hebben dat het bouwplan de procedure onder toepassing van afdeling 3.4 Awb opnieuw moet doorlopen.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN

Sector Bestuursrecht

Zaaknummers:

AWB 07/376 WW44

AWB 07/377 WW44

van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna te noemen: Awb) van

[verzoeker1],

[verzoeker2],

[verzoeker3],

[verzoeker4],

[verzoeker5],

[verzoeker6],

[verzoeker7],

[verzoeker8],

wonende te [woonplaats], verzoekers,

en

het college van burgemeester en wethouders van Slochteren, verweerder.

1. PROCESVERLOOP

Bij besluit van 19 december 2006 heeft verweerder aan de Gemeente Slochteren (hierna te noemen: vergunninghouder) bouwvergunning en vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, Wet op de ruimtelijke ordening (hierna te noemen: Wro), verleend voor de bouw van een gemeentewerf en een brandweerkazerne op het perceel kadastraal bekend gemeente Slochteren, sectie en nummer [nummer], plaatselijk bekend hoek [adres] te [woonplaats].

Tegen dit besluit hebben verzoekers bij verweerder bezwaarschriften ingediend.

Bij verzoekschrift van 28 december 2006 heeft [verzoeker1] de voorzieningenrechter gevraagd met betrekking tot het bestreden besluit een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is bij de uitspraak van 1 februari 2007 niet-ontvankelijk verklaard wegens het uitblijven van betaling van het griffierecht.

Bij verzoekschrift van 2 februari 2007 heeft [verzoeker1] de voorzieningenrechter wederom gevraagd met betrekking tot het bestreden besluit een voorlopige voorziening te treffen.

Bij het besluit van 20 maart 2007 heeft verweerder de bezwaren van (onder meer) verzoekers niet-ontvankelijk verklaard.

Vervolgens heeft [verzoeker1] bij brief van 21 maart 2007 het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken.

Bij brief van 13 april 2007 is namens verzoekers een verzoek om voorlopige voorziening ingediend en tevens beroep ingesteld.

Het verzoek is behandeld ter zitting van de voorzieningenrechter van 20 april 2007.

Verzoekers hebben zich ter zitting doen vertegenwoordigen door drs. J. Takkebos en mr. A.J. Spoelstra.

Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door mr. E.R.M. Holtz-Russel, J.F. Smit-Göttgens, R.B. Mienstra, J.J. Jullens en B.C. Snakenborg-Van der Wal.

2. RECHTSOVERWEGINGEN

Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb, kan, voorzover hier van belang, indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

Op grond van artikel 8:86, eerste lid, Awb, kan de voorzieningenrechter indien hij van oordeel is dat na de zitting bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.

Feiten en standpunten van partijen

Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan in strijd is met de bouwvoorschriften van het van kracht zijnde bestemmingsplan 'Buitengebied Herziening 1997'. Verweerder heeft vrijstelling verleend van de bestemming agrarisch gebied ten behoeve van het gebruik van de gronden voor een gemeentewerf en brandweerkazerne.

Verzoekers hebben -kort weergegeven- de volgende gronden naar voren gebracht. Verzoekers [verzoeker1], [verzoeker4] en [verzoeker3] zijn ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Gezien het feit dat zij zicht hebben op het plangebied zijn verzoekers van mening dat zij een rechtstreeks belang hebben. Anders dan verweerder menen alle verzoekers dat zij ten onrechte op grond van artikel 6:13 Awb niet-ontvankelijk zijn verklaard. Nu in het bouwplan na toetsing door Gedeputeerde Staten wijzigingen van ingrijpende aard zijn aangebracht, heeft verweerder volgens verzoekers ten onrechte het bouwplan na de wijzigingen niet opnieuw ter inzage gelegd. Met betrekking tot het bouwplan hebben verzoekers aangevoerd dat dit in strijd is met de Visie Kern [woonplaats] en het Provinciaal Ontwikkelingsplan. Ten behoeve van het bouwplan heeft volgens verzoekers ten onrechte geen wijziging van het bestemmingsplan plaatsgevonden. Voorts heeft geen toetsing aan de provinciale richtlijnen plaatsgevonden en is ook geen toestemming van de Provincie verkregen. De vrees bestaat dat het bouwplan overlast zal veroorzaken in de zin van licht, geluid en toenemend verkeer. Benadrukt is dat het bouwplan niet past in het open landschap.

Verweerder heeft gesteld dat, nu het besluit is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (hierna te noemen: u.o.v.) en verzoekers ter zake geen zienswijze hebben ingediend, gelet op het bepaalde in artikel 6:13 van de Awb, verzoekers terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard in hun bezwaar. Verweerder heeft, onder verwijzing naar jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna te noemen: AbRS) en het Besluit indieningsvereisten aanvraag bouwvergunning, betoogd dat geen sprake is van ingrijpende wijzigingen in het bouwplan die aanleiding hadden behoren te geven tot publicatie.

Overwegingen met betrekking tot het rechtstreeks betrokken belang

Verweerder heeft in het bestreden besluit de verzoekers [verzoeker1], [verzoeker3] en [verzoeker4] (primair) niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een rechtstreeks belang.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, Awb wordt onder een belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat in de gevallen van hiervoor genoemde verzoekers geen sprake is van relevant zicht. De woningen zijn respectievelijk op 804, 684 en 691 meter van het bouwplan gesitueerd. Volgens verweerder wordt het zicht in alle gevallen belemmerd door bebouwing, bebossing of bomenrijen. Gezien de afstand tot het plangebied is er geen sprake van invloed op de directe woonomgeving. Nu geen van de verzoekers gronden in eigendom hebben in de nabijheid van het plangebied, onderscheiden zij zich naar de mening van verweerder niet van ieder willekeurig persoon.

De voorzieningenrechter stelt voorop dat op basis van jurisprudentie van de AbRS (bijvoorbeeld AB 2006, 212) vastgesteld dient te worden dat het enkele feit dat iemand zicht heeft op een bouwplan, niet per definitie met zich brengt dat hij belanghebbende is bij de verlening van een bouwvergunning voor het betreffende plan. In het onderhavige geval dient vastgesteld te worden dat het zicht van [verzoeker1] en [verzoeker4] op het bouwplan wordt beperkt door de bomenrij die aan weerszijden van de Veenlaan is gesitueerd. Vanwege woningen in de nabijheid van het perceel van [verzoeker3] dient ook in zijn geval te worden vastgesteld dat zijn zicht op het bouwplan beperkt is. Voorts zijn deze verzoekers, gezien de afstand van hun woningen tot het bouwplan, niet in zodanige nabijheid van het bouwplan woonachtig dat zij op die grond als belanghebbende beschouwd kunnen worden. De ruimtelijke uitstraling van het bouwplan kan dan ook niet dusdanig van betekenis worden geacht dat in het geval van [verzoeker1], [verzoeker4] en [verzoeker3] sprake is van een persoonlijk, zich in voldoende mate van andere omwonenden onderscheidend, rechtstreeks belang. Deze verzoekers zijn door verweerder dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is in zoverre ongegrond.

Overwegingen met betrekking tot de overige verzoekers

Artikel 19a, vierde lid, Wro bepaalt dat op de voorbereiding van een besluit omtrent een vrijstelling afdeling 3.4 van de Awb van toepassing is. Deze afdeling regelt de u.o.v. en bepaalt in artikel 3:15 Awb de wijze waarop zienswijzen kunnen worden ingediend.

Ingevolge artikel 7:1 Awb, eerste lid, onder d, Awb dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen tegen dat besluit bezwaar te maken, tenzij het besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 Awb.

Artikel 6:13 Awb, voor zover hier van belang, bepaalt dat geen beroep bij de administratieve rechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 Awb naar voren heeft gebracht.

Ingevolge artikel 49, vijfde lid, Woningwet (hierna te noemen: Ww) wordt de verlening van de vrijstelling voor de mogelijkheid van beroep ingevolge hoofdstuk 8 van de Awb geacht deel uit te maken van de beschikking waarop zij betrekking heeft.

De voorzieningenrechter stelt vast dat in het onderhavige geval de vrijstelling wel, maar de bouwvergunning niet is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 Awb. Dit betekent dat tegen de bouwvergunning eerst bezwaar dient te worden gemaakt alvorens beroep ingesteld kan worden.

Gelet op de Memorie van Toelichting bij de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure (Kamerstukken TK 2003-2004, 29 421, nr. 3, p. 85-86) (hierna te noemen: Memorie van Toelichting) dient voorts te worden geconcludeerd dat artikel 49, vijfde lid, Ww uit doelmatigheidsoverwegingen ongewijzigd is gebleven. Dit betekent dat de beroepsgang met betrekking tot de bouwvergunning leidend is, zodat ook ten aanzien van de onderhavige vrijstelling eerst de bezwaarschriftprocedure dient te worden gevolgd, alvorens beroep kan worden ingesteld.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat, gelet op het feit dat de vrijstelling voor de beroepsmogelijkheid geacht wordt deel uit te maken van de bouwvergunning, het indienen van bezwaren tegen een met vrijstelling verleende bouwvergunning niet kan leiden tot een niet-ontvankelijk verklaring van enkel de bezwaren die gericht zijn tegen de vrijstelling. Het bepaalde in artikel 6:13 Awb kan wel in de weg staan aan een beoordeling van de bezwaren van verzoekers, voor zover die zich richten tegen de verleende vrijstelling, hetgeen naar het oordeel van de voorzieningenrechter tot gevolg dient te hebben dat de bezwaren in zoverre ongegrond verklaard zouden kunnen worden.

De in artikel 6:13 Awb voorziene beperking van de beroepsmogelijkheid (en daarmee van de beoordeling in bezwaar) is niet aan de orde, indien verzoekers redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij geen zienswijzen tegen het ontwerp-vrijstellingsbesluit naar voren hebben gebracht. In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken TK 2003-2004, 29 421, nr. 3, p. 5-6) wordt inhoud gegeven aan dit redelijkerwijs-criterium. Toegelicht wordt dat het niet deelnemen aan de u.o.v. niet in de weg kan staan aan het instellen van beroep op de administratieve rechter, indien in beroep bezwaren worden ingebracht die betrekking hebben op wijzigingen die bij het nemen van het definitieve besluit ten opzichte van het ter inzage gelegde ontwerp zijn aangebracht of anderszins gegronde redenen bestaan waarom men geen zienswijzen naar voren heeft gebracht in de u.o.v.

In het onderhavige geval staat vast en wordt niet betwist dat verzoekers geen zienswijzen hebben ingediend tegen het ontwerp-vrijstellingsbesluit. De vraag die dan ook beantwoord dient te worden is of verzoekers in deze redelijkerwijs een verwijt gemaakt kan worden.

Uit de gedingstukken blijkt en ter zitting is ook besproken dat de voorgenomen weigering van Gedeputeerde Staten van de verklaring van geen bezwaar heeft geleid tot een gewijzigd vrijstellingsbesluit. Indien verzoekers bezwaren hebben ingebracht die betrekking hebben op deze wijzigingen is ten aanzien van die bezwaren, ook volgens verweerder, sprake van verschoonbaarheid in die zin dat verzoekers dan wel in hun bezwaar kunnen worden ontvangen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoekers geen gronden hebben ingediend die zien op de bedoelde wijzigingen.

De voorzieningenrechter kan verweerder niet volgen in deze stelling. Ter zitting is besproken dat de wijzigingen betrekking hebben op de bebouwing, het parkeren, de omvang van het plangebied en de inrichting/aankleding van het plangebied. Daarbij is namens verweerder toegelicht dat de wijzigingen niet alleen betrekking hebben op welstandsaspecten, maar ook zien op de stedenbouwkundige kant van het plan en daarmee op de ruimtelijke uitstraling. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan niet anders geconcludeerd worden dan dat, nu verzoekers bezwaren naar voren hebben gebracht die zien op de inpassing van het bouwplan in het open landschap, deze bezwaren betrekking hebben op de aangebrachte wijzigingen, met name de ruimtelijke uitstraling. Dit betekent dat verzoekers op grond van het bepaalde in artikel 6:13 Awb redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij geen zienswijzen naar voren hebben gebracht tegen het ontwerp-vrijstellingsbesluit. Verweerder heeft [verzoeker2], [verzoeker5], [verzoeker6], [verzoeker7] en [verzoeker8] dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.

Nu nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zal de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak doen op het beroep.

De voorzieningenrechter verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit.

Onder deze omstandigheden komt het verzoek om voorlopige voorziening niet voor inwilliging in aanmerking.

Nu vastgesteld dient te worden dat partijen uitdrukkelijk een standpunt hebben ingenomen met betrekking tot de vraag of de in het voorgaande besproken wijzigingen al dan niet van ondergeschikte aard zijn, ziet de voorzieningenrechter met het oog op de finaliteit en de voortgang van de verdere procedures aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, Awb zelf in de zaak te voorzien door een oordeel te geven ten aanzien van dit geschilpunt.

De wijzigingen die zijn aangebracht ten opzichte van het ontwerp-vrijstellingsbesluit betreffen de ruimtelijke uitstraling van het bouwplan, de ruimtelijke inpassing in het omliggende gebied, de bouwmassa (dak), de inpandige indeling en de omvang van het plangebied. Met deze wijzigingen heeft verweerder beoogd het bouwplan in te passen in het beleid zoals dat is vormgegeven in het Provinciaal Omgevingsplan en de Visie Kern [woonplaats]. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan niet anders geconcludeerd worden dan dat in het onderhavige geval sprake is van niet-ondergeschikte ofwel ingrijpende wijzigingen. Het doorvoeren van deze wijzigingen had verweerder aanleiding behoren te geven het bouwplan opnieuw de procedure onder toepassing van afdeling 3.4 Awb te laten doorlopen

Gelet op het voorgaande verklaart de voorzieningenrechter de bezwaarschriften van [verzoeker2], [verzoeker5], [verzoeker6], [verzoeker7] en [verzoeker8] gegrond en herroept het primaire besluit van 19 december 2006, betreffende de bouwvergunning en de vrijstelling.

Nu het beroep gegrond is verklaard, dient de gemeente Slochteren het betaalde griffierecht van € 286,00 aan verzoekers te vergoeden.

Gelet op bovenstaande is er voorts grond de verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekers in verband met de behandeling van het beroep hebben moeten maken. Overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze kosten begroot op € 644,00 wegens kosten van een door een derde beroepsmatig geleverde bijstand.

3. BESLISSING

De voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen,

RECHT DOENDE,

- verklaart het beroep ongegrond, voor zover dit is gericht tegen de beoordeling van de bezwaren van [verzoeker1], [verzoeker3] en [verzoeker4];

- verklaart het beroep gegrond, voor zover dit is gericht tegen de beoordeling van de bezwaren van [verzoeker2], [verzoeker5], [verzoeker6], [verzoeker7] en [verzoeker8] en vernietigt het bestreden besluit van 20 maart 2007 in zoverre;

- ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door de bezwaren van [verzoeker2], [verzoeker5], [verzoeker6], [verzoeker7] en [verzoeker8] gegrond te verklaren, het besluit van 19 december 2006 te herroepen en te bepalen dat verweerder opnieuw een besluit dient te nemen op de aanvraag;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers welke zijn vastgesteld op € 644,00 en bepaalt dat de gemeente Slochteren verzoekers deze kosten alsmede het griffierecht ad € 286,00 dient te betalen.

Aldus gegeven door mr. H.C.P. Venema als voorzieningenrechter en in het openbaar door hem uitgesproken op 26 april 2007, in tegenwoordigheid van mr. E. Nolles als griffier.

De griffier, De voorzieningenrechter,

De voorzieningenrechter wijst er op dat belanghebbenden binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA in Den Haag.

Tegen de beslissing op het verzoek om voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Afschrift verzonden op: