Rechtbank Haarlem, 04-06-2002, AQ2615, 78515/HA ZA 01-1435
Rechtbank Haarlem, 04-06-2002, AQ2615, 78515/HA ZA 01-1435
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 4 juni 2002
- Datum publicatie
- 19 juli 2004
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2002:AQ2615
- Zaaknummer
- 78515/HA ZA 01-1435
Inhoudsindicatie
[Eiser] vordert veroordeling van [gedaagde] tot nakoming van de op 16 november 1999 met hem gesloten mediation-overeenkomst, althans tot betaling van een schadevergoeding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
Uitspraak
Zaaknr/rolnr: 78515/HA ZA 01-1435
Vonnisdatum: 4 juni 2002
55
VONNIS VAN DE RECHTBANK TE HAARLEM,
ENKELVOUDIGE KAMER,
in de zaak van:
[[eiser],
wonende te [woonplaats],
eisende partij,
advocaat mr. J.J. Bakker te Amsterdam,
procureur mr. J.W. Spanjer,
-- tege[gedaagde],
Wonende te [woonplaats],
gedaagde partij,
advocaat mr. J.C. Toorman te Amsterdam,
procureur mr. P. Heidinga.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] respectievelijk [gedaagde].
1. De loop van het geding
Voor de loop van het geding verwijst de rechtbank naar de volgende zich in het griffiedossier bevindende gedingstukken, waarop vonnis is gevraagd:
de dagvaarding van 29 juni 2001 en de daarbij meebetekende produkties;
het herstelexploot van 6 juli 2001;
de conclusie van eis;
de conclusie van antwoord;
de conclusie van repliek met 7 producties
de conclusie van dupliek.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende betwist en/of op grond van de onweersproken inhoud van overgelegde producties, staat in dit geding het volgende vast:
a. Partijen hebben van november 1994 tot 28 mei 1998 een affectieve relatie met elkaar gehad, die door [gedaagde] is beëindigd
b. Partijen hebben op 16 november 1999 met elkaar afgesproken dat zij de afwikkeling van hun relatie in een mediation-bijeenkomst met elkaar en een mediator zouden bespreken.
c. De bijeenkomst heeft plaatsgevonden op 21 december 1999 en is na enige minuten door [gedaagde] verlaten.
3. De vordering
[Eiser] vordert veroordeling van [gedaagde] tot nakoming van de op 16 november 1999 met hem gesloten mediation-overeenkomst, althans tot betaling van een schadevergoeding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
[Eiser] stelt -samengevat- dat de op 16 november 1999 gesloten overeenkomst verplicht tot het leveren van een redelijke inspanning om de mediation tot een succes te maken. Voorts heeft hij aangevoerd dat de weigering van [gedaagde] om het nodige te doen om het tussen haar en [eiser] bestaande conflict weg te nemen onrechtmatig is.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 [Gedaagde] heeft aangevoerd dat tussen partijen geen overeenkomst is gesloten krachtens welke zij gehouden was aan een mediation-bijeenkomst mee te werken. Zij heeft onverplicht ingestemd met het bijwonen van een mediation-bijeenkomst. Het stond haar vrij om haar aanwezigheid bij deze mediation-bijeenkomst te beëindigen. Voorts bestrijdt [gedaagde] dat zij zich onzorgvuldig heeft gedragen door aldus te handelen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4.2 Wanneer partijen besluiten om ter oplossing van een tussen hen bestaand geschil een mediator in te schakelen stemmen zij er jegens elkaar in toe om zich bloot te stellen aan procesbegeleiding door een professioneel geschoolde mediator, die erop gericht is partijen te doen inzien dat hun persoonlijk belang wordt gediend met het toewerken naar een oplossing van het geschil op een wijze die aan beider belang zoveel mogelijk recht doet. Uiteindelijk zal het daarbij in ieder stadium van het proces moeten komen van de bereidheid van ieder van partijen om door te gaan. Dwang op (een van) partijen om dat te doen staat haaks op de essentie van het mediation-proces. Deze visie vindt steun in art. 4 van het door [eiser] overgelegde NMI-mediation reglement, waarin is bepaald dat elk van de partijen en de mediator de mediation-procedure voortijdig kan beëindigen.
4.3 [eiser] heeft er bij repliek blijk van gegeven in te zien dat de mediation-overeenkomst tussen partijen en de mediator wordt uitgevoerd op basis van vrijwilligheid, maar maakt onderscheid tussen het proces na sluiting van die overeenkomst -de eigenlijke mediation- en het proces dat aan sluiting van die overeenkomst vooraf gaat. In casu is aan sluiting van de mediationovereenkomst -waartoe het niet is gekomen- volgens [eiser] voorafgegaan de sluiting van een tweepartijenovereenkomst, die geen vrijblijvend karakter heeft.
4.4 Met het aannemen van een verplichting tot het leveren van een redelijke inspanning om te komen tot de start van een mediation-procedure die vervolgens op ieder gewenst moment en zonder opgaaf van redenen kan worden beëindigd is geen redelijk doel gediend. Tegen deze achtergrond heeft [gedaagde] redelijkerwijze kunnen aannemen dat haar toestemming om deel te nemen aan het mediationgesprek dat op 21 december 1999 heeft plaatsgevonden, haar de vrijheid liet om dat gesprek op ieder haar conveniërend moment, om haar moverende redenen en zonder uitleg te beëindigen. De op de gestelde voorovereenkomst gebaseerde vorderingen stranden hierop.
4.5 Ook is een beëindiging als bedoeld niet onrechtmatig. De rechtbank is niet bekend met een rechtsnorm die mensen ertoe verplicht stappen te zetten om te komen tot de beëindiging van een tussen hen bestaand geschil, hoe wenselijk dat wellicht ook moge zijn, of een daartoe vrijwillig ingeslagen traject voort te zetten.
4.6 De vordering wordt afgewezen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
5. Beslissing
De rechtbank:
5.1 Wijst de vordering af.
5.2 Veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 193,-- aan verschotten en € 662,52 aan procureurssalaris.
Dit vonnis is gewezen door mr. mr A.H. Schotman, lid van voormelde kamer, en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 4 juni 2002, in tegenwoordigheid van de griffier.