Rechtbank Haarlem, 13-11-2006, AZ2598, 06/1695
Rechtbank Haarlem, 13-11-2006, AZ2598, 06/1695
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 13 november 2006
- Datum publicatie
- 18 december 2006
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2006:AZ2598
- Formele relaties
- Sprongcassatie: ECLI:NL:HR:2009:BI3751, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Zaaknummer
- 06/1695
Inhoudsindicatie
Geen vrijstelling BPM: Het permanente centrum van eisers belangen lag in Nederland. De beroepsactiviteiten van eiser, ambulant handelaar, vereisten geen vaste woon- of verblijfplaats in Duitsland; uit de feiten en omstandigheden valt af te leiden dat de in Duitsland gehuurde kamer als postadres fungeerde; eisers persoonlijke en zakelijke bindingen, zoals (tand)artsen, verzekeringen en bankrekeningen, lagen voornamelijk in Nederland. Hoorplicht in de bezwaarfase niet geschonden.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/1695
Uitspraakdatum: 13 november 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X, wonende te Z, eiser,
gemachtigde: A
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 23 september 2003 een naheffingsaanslag belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM) van € 53.000 opgelegd.
1.2. Bij brief van 25 september 2003 heeft eiser tegen deze naheffingsaanslag een bezwaarschrift ingediend, dat op dezelfde datum bij verweerder is binnengekomen. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 december 2005 het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3. Eiser heeft daartegen bij faxbericht van 20 januari 2006 beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend. Eiser en verweerder hebben bij brieven van respectievelijk 13 oktober 2006 en 4 en 5 oktober 2006 nadere stukken ingediend, waarvan afschriften aan de wederpartij zijn gezonden.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2006. Verschenen zijn eiser, tot bijstand vergezeld door B en zijn gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen C en D.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Eiser, geboren te Z op 00-00-0000, was in de periode 1998-1999 alleenstaand.
2.2. Tot de stukken behoort een afschrift van een aan eiser gerichte factuur van 3 maart 1999 van E te F met betrekking tot een auto van het type Ferrari 550M (de auto). De factuur vermeldt als adres G-strasse 1, H, Duitsland, en als koopprijs van de auto van ƒ 319.730 (€ 145.122,71). Op de factuur is geen omzetbelasting in rekening gebracht.
2.3. Op 1 maart 1999 heeft eiser het volgende verzoek bij de Belastingdienst ingediend:
“Verzoek om toestemming tot het betrekken met voorwaardelijke vrijstelling van (...) omzetbelasting, belasting van personenauto’s en motorrijwielen van een ongebruikt motorrijtuig uit een douane-entrepot of ruimte voor tijdelijke opslag door een persoon die zijn normale verblijfplaats van Nederland buiten het douanegebied van de Europese Gemeenschap gaat overbrengen.
1 Naam en voorletters van de verzoeker: 1 X
2 Woonplaats (...): 2 I-plein 2 Z
3 Toekomstig adres (...): 3 G-strasse 1 H
4 Beroep: 4 ondernemer
5 Reden van vertrek: 5 i.v.m. werk
6 a Bent u voornemens weer naar Nederland 6 a neen
terug te keren?
(...)
7 Definitieve datum van vertrek: 7 16 april 1999
(...)
Plaats: F
Datum: 1-3-1999
Handtekening: (---)”
2.4. Blijkens een aanvraagformulier bijzonder kentekenbewijs van de RDW Centrum voor voertuigtechniek en informatie van 1 maart 1999, heeft E op naam van eiser een aanvraag voor een bijzonder kentekenbewijs voor de auto ingediend. Het gevraagde kenteken is verleend en gold van 5 maart tot 5 april 1999. Op het kentekenbewijs zijn het adres G-strasse 1 te H als woonplaats en I-plein 3 te Z als tijdelijk adres in Nederland vermeld. Verder is onder ‘vrijstellingen’ vermeld: vrijstelling van btw en bpm onder voorwaarde van wederuitvoer binnen geldigheid kenteken.
2.5. Op mondeling verzoek van eiser heeft verweerder op 17 december 1999 een vergunning vrijstelling BPM bij overbrenging verleend. Tot de gedingstukken behoort een afschrift van een brief van 17 december 1999 van Belastingdienst Douane aan eiser, per adres J-weg 4 te K, waarin onder meer het volgende is vermeld:
“Kenmerk ...
(...)
Op 17 december 1999 heb ik een verzoek ontvangen om een “vergunning vrijstelling BPM bij overbrenging”. Ik heb besloten het verzoek in te willigen. Deze brief met bijlagen is de vergunning vrijstelling van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) bij overbrenging. Deze vergunning geeft u toestemming de personenauto die hieronder staat gespecificeerd naar Nederland over te brengen onder vrijstelling van BPM.
Ingangsdatum vergunning: 17 december 1999
De vergunning staat op naam van: X
De vergunning geldt voor: de volgende personenauto
Merk: Ferrari
Type: F 133
Buitenlands kenteken: OO-OO-000
Land van afgifte kenteken: Duitsland”
2.6. Bij de aangifte BPM voor de auto op 20 december 1999 heeft eiser zich, onder verwijzing naar het onder 2.5. genoemde kenmerk ..., beroepen op de vrijstelling van BPM bij overbrenging. Op 7 januari 2000 is voor de auto het kenteken 00-OO-OO afgegeven.
2.7. Aan de basisadministratie persoongegevens is het volgende ontleend:
Datum van inschrijving Adres
00-00-0000 (geboortedatum) I-plein 5, Z
18 april 1995 I-plein 2, Z
22 mei 1995 (uitschrijving) Duitsland
29 mei 1996 L-straat 6, Q
4 juli 1996 I-plein 2, Z
7 oktober 1996 I-plein 5, Z
22 oktober 1998 (uitschrijving) Duitsland
16 december 1999 J-weg 4, K
12 januari 2000 I-plein 2, Z
Eiser heeft van 26 oktober 1998 tot 15 december 1999 ingeschreven gestaan op het adres G-strasse 1 te H Duitsland. De grootmoeder van eiser, B, woonde en woont op het adres I-plein 7.
2.8. Tot de gedingstukken behoort een afschrift van een Reisegewerbekarte op naam van eiser, waarin bij “Wohnung (gewöhnlicher Aufenthalt)” “Z I-plein 5” is vermeld. De Reisegewerbekarte betreft het “Feilbieten von – Ankauf von Haushaltswaren, Teppiche, Parfum, Lederwaren”, is gedagtekend 21 maart 1994 en bevat verder nog de vermelding “Die Tätigkeit wird erweitert auf: Handel mit Fotoapparaten und Zubehör R, 02.02.1999”.
2.9. In de bijlage bij een brief van 5 december 2002 van het Finanzamt H-Land – Steuerfahndungsstelle – aan de Staatsanwaltschaft H inzake ‘Internationales Rechtshilfeersuchen der STA Q, Niederlande, i.S. (...) (eiser) is, voor zover hier van belang, vermeld:
“Reisegewerbekarte
Am 21.03.1994 wurde eine unbefristete Reisegewerbekarte unter der Nr. 8-1994 von der Stadt R (...) ausgestellt. Gewerbezweck ist dat Feilbieten und der Ankauf von Haushaltswaren, Teppichen, Parfum, Lederwaren. Steuerlich geführt wird (...) (eiser) weder beim regional zuständigen Finanzamt R, noch beim überregional zuständigen Finanzamt S.
(...)
Zeugenvernehmung der Vermieterin
Lt. Aussage der Vermieterin (...) hat (...) (eiser) in dem vermieteten Zimmer nie gewohnt oder geschlafen. Es handelte sich lediglich um eine Scheinadresse. Die Post wurde sogar an seine niederländische Anschrift nachgeschickt.
Weitere Ermittlungen
Nach dem derzeitigen Ermittlungsergebnissen sind keine weiteren deutschen Anschriften bekannt. Hinweise auf deutsche Krankenversicherungen oder persönlichen Bindungen konnten bisher nicht erbracht werden sind angesichts der Scheinadresse auch nicht zu vermuten.”
In een verklaring van L, wonende aan de G-strasse 1, H, van 29 november 2002 inzake een strafzaak tegen eiser, is het volgende vermeld:
“Eines Tages kam Herr X ins Büro meines Arbeitgebers (...) und suchte eine Schlafgelegenheit (ein Zimmer), weil er viel in dieser Gegend beruflich unterwegs sei.
Vereinbart war mündlich ein Mietvertrag für ca. ein Jahr ab 26.10.1998.
Mietzahlungen wurden unregelmäßig mit folgenden Beträgen bar geleistet: (...)
Auf seinen Wunsch, anläßlich seines letzten Besuchs ca. Oktober 1999, habe ich Herrn X zum 20.12.1999 beim Einwohnermeldeamt abgemeldet.
Auf Nachfrage bestätige ich, dass X tatsächlich nur zum Abholen der Post hier vorbeikam, er hat hier nie gewohnt oder in dem vermieteten Zimmer geschlafen.”
2.10. Tot de gedingstukken behoort verder een afschrift van een vertaling van een door de Polizeidirektion H op 23 januari 2006 opgestelde en door L ondertekende getuigenverklaring, waarin onder meer is vermeld:
“Hij had in dit verband verteld dat hij vrij vaak in H en omgeving was en hij daarom hier een gelegenheid nodig had om te overnachtingen. (...). Hij zou dan van te voren bellen en aankondigen wanneer hij de kamer nodig had. De kamer was over en stond klaar. In de winter had de kamer alleen verwarmd moeten worden en dat was ook de bedoeling van het aankondigen van de overnachting. (...)
Vraag van de heer A: Kunt u zeggen hoe regelmatig de heer X in het begin contact met u opnam?
Antwoord:
Hij nam niet regelmatig contact op. Hij stond af en toe gewoon op de stoep op kantoor. Eén keer had hij zijn oom bij zich en toen dacht ik nog dat die ook wilde blijven slapen. Maar ze zijn doorgereden. (...)
Vraag
Weet u wanneer hij voor het eerst huur heeft betaald?
Antwoord:
Op 26-10-1998 heeft hij de eerste keer huur betaald, een bedrag van DM 250,00. Dat heb ik opgeschreven. Er was 350,00 DM overeengekomen, inclusief bijkomende kosten. Op 10-01-1999 heeft hij mij vervolgens DM 720,00 overhandigd voor de periode 25-10-1998 tot 31-12-1998 en op 25-02-1999 DM 700,00 voor januari en februari 1999. Verder heb ik geen huur meer gekregen en er ook niet meer om gevraagd omdat hij er toch niet was.”
2.11. L heeft drie kwitanties met betrekking tot aan eiser in rekening gebrachte huur aan eiser uitgegeven. De eerste handgeschreven kwitantie dateert van 26 oktober 1998 en vermeldt als adres I-plein 7 Z. Op deze kwitantie is verder vermeld: 20.12.99 abgemeldet. De twee andere kwitanties van 10 januari en 25 februari 1999 vermelden als adres van eiser I-plein 2 te Z.
2.12. In een faxbericht van 22 september 2003 van M Zorgverzekeringen aan de FIOD-ECD is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Hierbij de gegevens over X, I-plein 2 (...).
a. X is sinds 1-12-1993 particulier bij ons verzekerd.(...)
c. Van 1-1-1993 tot 24-11-2000 staat verzekerde ingeschreven op het volgende adres: I-plein 5 te Z. Na 24-11-2000 staat verzekerde op het bij u bekende adres ingeschreven.”
Blijkens bijlage nr. D/20 FIOD/ECD (bijlage 8 bij het verweerschrift) zijn door eiser in de periode 1998-1999 ziektekosten gemaakt in Nederland, welke door M zorgverzekeringen zijn vergoed.
2.13. Tot de stukken behoort een afschrift van een proces-verbaal van verhoor verdachte van 23 september 2003, waarin onder meer als verklaring van eiser ten overstaan van twee ambtenaren van de FIOD-ECD is opgenomen:
“Ik heb vanaf de lagere school altijd op het kamp gewoond ik bedoel hiermee het woonwagenkamp te Z, ik ben ook wel eens in het buitenland geweest. In Duitsland en België, daar woonde ik dan. Ik heb in H in Duitsland wel een paar jaar gewoond denk ik. In België heb ik daar met de caravan gewoond, jaren ben ik daar geweest, van vroeger al. Dat waren geen vaste plekken in België.
(...)
Opmerking verbalisanten:
Kunt u mij vertellen hoe het met de Ferrari is gegaan?
Antwoord verdachte:
Mijn vader zat toen de tijd vast, (...). Hij had nog wel geld liggen, dat heb ik geleend van hem en heb de Ferrari gekocht. (...) Ik heb de Ferrari gekocht, toen ik al in H woonde, in woonde daar vlak bij een taxi centrale. De straatnaam ben ik vergeten, de vrouw waar ik bij woonde heette (...) (voornaam van L). Ik heb daar ongeveer anderhalf jaar gewoond. Daarna ben ik terug gegaan naar Nederland, en ben ik naar ... gegaan, om precies te zijn K. Op het woonwagenkamp N, en ik heb ook een tijd in K ingeschreven gestaan, en heb daar gewoond. Ik heb daar gewoond bij O, achternaam weet ik niet meer. Ik kan me de straat niet meer herinneren, het was een buitenwijk van K. De omgeving was enkel bos. Ik kan het me niet goed herinneren. U vraagt me waar ik O van ken. Ik ken O via kennissen. Ik ken een T in K, Deze T woont op een woonwagenkamp daar en daar heb ik O ontmoet.
(...)
Vraag verbalisanten:
Wij lezen een stuk voor uit het hetgeen L heeft verteld. Zij heeft verteld dat X nooit op de G-strasse te H heeft gewoond. (...) Wij vragen hem wat hij daar van vindt?
Antwoord verdachte
Ja het is dat u het zegt, ik zeg dat ik daar wel heb gewoond. Hoe zij er bij komt dat ik daar niet heb gewoond begrijp ik niet.
(...)
Opmerkingen verbalisanten:
Wij lezen de heer X de verklaring voor van O G02-1, en vragen hem wat hij vind van wat O heeft verteld?
Antwoord verdachte:
O zegt dat ik daar nooit heb gewoond, ik zeg dat ik daar wel heb gewoond. Volgens mij loopt hij uit zijn nek te lullen. (...)
Vraag verbalisanten:
Wie is jou huisarts en waar heeft hij zijn praktijk?
Antwoord verdachte:
Mijn huisarts heet Dr. U in V, en mijn tandarts zit in W, hij Dr. Y. Ik zit mijn hele leven al bij deze artsen.”
Het proces-verbaal is niet door eiser ondertekend.
2.14. Tot de stukken behoort een afschrift van een verklaring van AA, Campingplatz BB (Duitsland), waarin onder meer is vermeld:
“Herr X hat in der Zeit vom 17.04.99 bis 02.08.99 bei uns einen Standplatz für seinen Wohnwagen gemietet.”
2.15. In de brief van 30 december 2003 van eisers gemachtigde aan verweerder, aanvulling van het bezwaarschrift, is als postadres Postbus 0000 te Q vermeld. Verweerder bericht gemachtigde blijkens een afschrift van een brief van 10 november 2005 naar voornoemd adres:
“U heeft aangegeven dat uw cliënt in de gelegenheid gesteld wenst te worden om zijn bezwaren in bovengenoemde zaak mondeling toe te lichten. Uw cliënt verbleef in het buitenland. Een afspraak maken werd daarom eerder uitgesteld. Inmiddels is er een behoorlijke tijd verstreken. Ik verzoek u nu binnen 14 dagen na dagtekening van deze brief met mij telefonisch een afspraak te maken. (...) Indien u binnen deze periode geen afspraak met mij maakt, neem ik aan dat uw cliënt geen behoefte heeft aan een hoorgesprek.”
Op 10 november 2005 oefende gemachtigde geen praktijk meer uit op het genoemde adres bij het aldaar gevestigde kantoor.
3. Geschil
In geschil is of eiser voldeed aan de voorwaarden voor vrijstelling van BPM voor de auto en in het bijzonder of hij gedurende de periode oktober 1998 tot en met december 1999 zijn normale verblijfplaats in Duitsland had. Voorts is in geschil of vanwege het niet horen in de bezwaarfase van eiser de zaak naar verweerder moet worden terugverwezen.
4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding en het aangehechte proces-verbaal.
5. Beoordeling van het geschil
Hoorplicht
5.1. Eiser heeft zich beroepen op de omstandigheid dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 25, vierde lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) juncto artikel 7:2 van de Awb, omdat hij, ondanks zijn uitdrukkelijk verzoek daartoe, niet is gehoord. Deze grief treft geen doel. Uit de stukken leidt de rechtbank af dat verweerder meer dan eens pogingen heeft ondernomen om een afspraak te maken met eiser, althans diens gemachtigde. In de eerste plaats werd het maken van een afspraak op verzoek van eiser uitgesteld. Niet gesteld of gebleken is dat de gemachtigde, na zijn verzoek om uitstel in verband met verblijf van eiser elders, zelf nog enige poging heeft gedaan om het recht om gehoord te worden uit te oefenen. De laatste uitnodiging van verweerder om een afspraak te maken voor een hoorgesprek heeft de gemachtigde voorts niet bereikt, omdat deze verweerder niet op de hoogte had gesteld van de omstandigheid dat hij elders kantoor was gaan houden. Verweerder stelt dat hij uit het uitblijven van een reactie op de onder 2.15. genoemde brief heeft afgeleid dat eiser niet gehoord wenste te worden. Onder de gegeven omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat uit de gedragingen van eiser en zijn gemachtigde kon worden afgeleid dat het aan feitelijke bereidheid om gehoord te worden ontbrak en dat het niet gebruik maken van het recht om gehoord te worden aan de opstelling van eiser en diens gemachtigde is te wijten. Bij een zodanige opstelling kan niet aan verweerder worden tegengeworpen dat hij uitspraak op bezwaar heeft gedaan zonder eiser of diens gemachtigde te horen.
Vrijstelling
5.2. Ingevolge artikel 14 van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen van 24 december 1992 juncto de artikelen 2, lid 2, en 4, leden 1, 4 en 5, van het Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto's en motorrijwielen van 24 december 1992, zoals gewijzigd bij besluit van 14 november 1997, wordt vrijstelling van de ter zake van de registratie verschuldigde belasting verleend voor personenauto's die afkomstig zijn uit het buitenland, met name uit een andere lidstaat, indien ter zake van het in het vrije verkeer brengen daarvan aanspraak op vrijstelling van rechten bij invoer bestaat. In de gevallen waarin vrijstelling van belasting is verleend wordt de belasting verschuldigd indien ingevolge de bepalingen op grond waarvan de vrijstelling van rechten is verleend de rechten bij invoer verschuldigd zouden worden.
5.3. Ingevolge artikel 2 van de Verordening (EEG) nr. 918/83, van de Raad van 28 maart 1983 betreffende de instelling van een communautaire regeling inzake douanevrijstellingen (de Verordening) zijn de persoonlijke goederen van natuurlijke personen die hun normale verblijfplaats naar het douanegebied van de Gemeenschap overbrengen onder bepaalde voorwaarden vrijgesteld van rechten bij invoer.
5.4. Gelet op de arresten van het Hof van Justitie van 23 april 1991, zaak C-297/89 (Ryborg) en van 12 juli 2001, zaak C-262/99 (Louloudakis) verstaat de rechtbank onder normale verblijfplaats de plaats waar een persoon het permanente centrum van zijn belangen heeft, waarbij alle relevante feitelijke elementen in aanmerking moeten worden genomen. Indien een persoon zowel persoonlijke als beroepsmatige bindingen in twee lidstaten heeft en het op basis van alle relevante feitelijke elementen niet mogelijk zou zijn om vast te stellen waar het permanente centrum van de belangen van de betrokkene is gelegen, moet voorrang worden gegeven aan de persoonlijke bindingen. Voor de goede orde merkt de rechtbank op dat de stelling van eiser dat alleen of met name de beroepsmatige of zakelijke bindingen van belang zijn voor het bepalen van de normale verblijfplaats, juridische grondslag mist.
5.5. In deze zaak staat vast dat verweerder een vergunning en vrijstelling van BPM heeft verleend op de voet van bovengenoemde wetsbepalingen, de Verordening en op basis van de opgave van eiser dat hij in december 1999 zijn woonplaats vanuit Duitsland overbracht naar Nederland. Mede gelet op de vrijstellingsregeling bij invoer, rust op verweerder de last om zijn stelling te bewijzen dat de vrijstelling op onjuiste gronden is verleend. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder in dit bewijs geslaagd, nu, alle relevante feitelijke elementen in aanmerking genomen, aannemelijk is dat het permanente centrum van eisers belangen in
de periode van oktober 1998 tot en met december 1999 in Z, althans in Nederland lag. De rechtbank baseert dit oordeel op de volgende overwegingen.
5.6. Wat de beroepsmatige binding van eiser met Duitsland betreft, staat als onbetwist vast dat eiser in de periode van oktober 1998 tot december 1999 bepaalde beroepsactiviteiten in Duitsland heeft uitgeoefend. Voor deze activiteiten was het echter niet nodig om over een vaste woon- of verblijfplaats in Duitsland te beschikken. Dit leidt de rechtbank af uit het feit dat de waren waarin eiser handelde, pasten in vijf koffers, hij deze handel voordien en daarna zowel in Duitsland, België als in Frankrijk dreef, hij niet bekend was bij de Duitse belastingdienst en hij geen Duitse bank- of girorekeningen had. Dat eiser beschikte over een vergunning om zijn waren in Duitsland aan de man te brengen doet daar niet aan af, nu voor het bezit en gebruik van een dergelijke vergunning het hebben van een woonplaats in Duitsland niet noodzakelijk is. Dit leidt de rechtbank af uit de omstandigheid dat eiser de vergunning al vóór oktober 1998, het moment waarop eiser stelt zijn woonplaats van Nederland naar Duitsland te hebben overgebracht, heeft aangevraagd en gebruikt.
5.7. Ten aanzien van de woonplaats en fysieke verblijfplaats van eiser komen voorts uit de gedingstukken de volgende tegenstrijdige verklaringen en opgaven naar voren:
- eiser stelt in het onder 2.13. opgenomen proces-verbaal dat hij ongeveer anderhalf jaar bij L heeft gewoond;
- in het beroepschrift stelt eiser dat hij het adres G-strasse 1 te H (van L) mede gebruikte als postadres;
- L stelt blijkens de onder 2.9 en 2.10. genoemde stukken dat eiser nooit bij haar woonde, dat haar adres een postadres was en dat zij de post doorstuurde naar het adres I-plein 7 te Z, het adres van eisers grootmoeder;
- de uitbater van Campingplatz BB verklaart dat eiser vanaf 17 april 1999 tot 2 augustus 1999 in BB een standplaats voor zijn woonwagen heeft gehuurd;
Uit bovenstaande feiten en het gestelde ter zitting leidt de rechtbank af dat eiser fysiek vrijwel niet aanwezig was op het adres aan de G-strasse 1 te H en dat dit adres voor hem louter als postadres fungeerde. De rechtbank ziet voorts geen aanleiding om de camping te BB, gelet op de duur en aard van dit verblijf, als een anders dan tijdelijke verblijfplaats te beschouwen. Hierbij is ook van belang dat verweerder onweersproken en onder verwijzing naar de stukken van de ziektekostenverzekeraar van eiser heeft gesteld dat eiser in deze periode ook in Nederland verbleef, wat de rechtbank, in ieder geval voor zover het de data 26 juni, 28 juni, 1 juli en 5 juli betreft, aannemelijk acht.
5.8. De rechtbank hecht verder waarde aan de volgende omstandigheden:
- eiser is opgevoed door en opgegroeid bij zijn grootmoeder aan het I-plein te Z, waar ook zijn overige familie woonde;
- eisers grootmoeder woonde in 1998-1999 aan het I-plein 7;
- eiser had in 1998-1999 vrienden in Nederland, waaronder een vriendin in CC;
- eiser hield uitsluitend in Nederland bankrekeningen aan;
- eiser hield zijn Nederlandse dokters en tandartsen aan;
- eisers Nederlandse ziektekostenverzekeraar ging uit van het adres aan het I-plein 5;
- de in 1994 afgegeven Reisegewerbekarte vermeldt als adres I-plein 5;
- eiser had geen andere bindingen met Duitse (overheids)instanties dan bovengenoemd;
- eiser heeft in het onder 2.3. genoemde verzoek van 1 maart 1999 aan de Belastingdienst opgegeven dat hij woonde op het adres I-plein 2 te Z;
- eiser heeft zich op 12 januari 2000 weer laten inschrijven op het I-plein 2, waar hij sindsdien woont.
5.9. Onder de gegeven omstandigheden, waarin een vaste verblijfplaats in Duitsland ontbrak en eiser niet beschikte over persoonlijke contacten in Duitsland, legt een tijdelijk verblijf in verband met niet plaatsgebonden beroepsmatige bezigheden in Duitsland onvoldoende gewicht in de schaal om tot een overbrengen van de woonplaats van Nederland naar Duitsland en weer terug te kunnen concluderen.
5.10. Wellicht ten overvloede en ter verduidelijking overweegt de rechtbank dat aan bovenstaand oordeel niet afdoet de stelling van eiser dat hij ook persoonlijke bindingen had in Duitsland, nu zijn grootmoeder met hem op de camping in BB verbleef. Eiser gaat daarmee voorbij aan met name volgende omstandigheden:
- dat eiser en zijn grootmoeder in dezelfde periode ook in Nederland verbleven;
- dat B haar woonplaats op het I-plein 7 niet heeft opgegeven;
- dat hij heeft verklaard voornamelijk zakelijke contacten in Duitsland te hebben gehad.
5.11. Nu aan de voorwaarden voor vrijstelling van BPM niet was voldaan, is deze ten onrechte verleend. De BPM is derhalve verschuldigd geworden. Gelet op het bepaalde in artikel 20 van de Awr heeft verweerder de vanwege de verleende vrijstelling niet geheven BPM terecht nageheven. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
6. Proceskosten
De rechtbank ziet geen grond voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
7. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 13 november 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A. Roelvink-Verhoeff, voorzitter, mrs. H.A.M. Röell-Mulder en A.J. Roke, leden van de meervoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V.M. Maat, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.