Home

Rechtbank Haarlem, 20-12-2007, BC0845, 07/702 en 07/703

Rechtbank Haarlem, 20-12-2007, BC0845, 07/702 en 07/703

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
20 december 2007
Datum publicatie
17 januari 2008
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2007:BC0845
Formele relaties
Zaaknummer
07/702 en 07/703

Inhoudsindicatie

De bv en de dga die een fiscale eenheid (F.E.) voor de omzetbelasting vormen, zijn beide terecht aansprakelijk gesteld voor de belastingschulden van die F.E.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummers: AWB 07/702 en AWB 07/703

Uitspraakdatum: 20 december 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

1. X B.V.,gevestigd te Y,

2. Z, wonende te Y,

eisers,

en

de ontvanger van de Belastingdienst P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van de gedingen

1.1. Verweerder heeft X B.V. bij beschikking van 17 augustus 2006 aansprakelijk gesteld voor de naheffingsaanslagen omzetbelasting, vermeerderd met boete en kosten, over de maanden juli en augustus 2005, die zijn opgelegd aan Fiscale Eenheid X B.V., c.s. voor een totaal bedrag van € 68.384 exclusief invorderingsrente.

1.2. Verweerder heeft bij beschikking van 17 augustus 2006 tevens Z aansprakelijk gesteld voor de naheffingsaanslagen omzetbelasting over de maanden juli en augustus 2005 die zijn opgelegd aan Fiscale Eenheid X B.V., c.s. voor een totaal bedrag van € 68.384 exclusief invorderingsrente.

1.3. Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 6 december 2006 de beide beschikkingen gehandhaafd.

1.4. Eisers hebben daartegen bij brieven van 10 januari 2007, ontvangen bij de rechtbank op 11 januari 2007, beroep ingesteld.

1.5. Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften gediend.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft in beide zaken tegelijk plaatsgevonden op 15 november 2007 te Haarlem.

1.7. Namens eisers is mr. A ([naam belastingadviesbureau]) verschenen. Namens verweerder is verschenen B.

1.8. Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.

2.1. Bij brief van 23 december 2002 is door C, Accountants en Belastingadviseurs, een verzoek gedaan om Z en X B.V. met ingang van 26 april 2002 aan te merken als een fiscale eenheid voor de heffing van de omzetbelasting.

In de bijlage bij dit verzoek is het volgende vermeld:

“Bijlage bij verzoek aanvraag fiscale eenheid omzetbelasting

De heer Z is voor 100% aandeelhouder van X B.V., van waaruit hij salaris ontvangt voor de door hem verrichte diensten als directeur.

X B.V. is als BTW-ondernemer bij u geregistreerd onder nummer [nummer] De B.V. is BTW-plichtig vanwege de door haar verrichte managementdiensten aan de werk-B.V.’s, welke BTW-belaste prestaties verricht.

Zowel in financieel, organisatorisch en economisch oogpunt zijn de DGA en haar B.V. (‘s) met elkaar verweven. Financieel, want de aandelen van de B.V.’s zijn (on)middellijk tenminste voor 51% eigendom van de heer Z.

Organisatorisch gezien is de leiding van de B.V.’s ondergeschikt aan die van de heer Z.

Economisch strekken de activiteiten tot verwezenlijking van hetzelfde doel.”

2.2. Bij beschikking van 20 mei 2003 gericht aan C heeft verweerder het verzoek ingewilligd met ingang van 1 mei 2003. Daarbij is bepaald dat de naam van de fiscale eenheid luidt: “F.E. X B.V., c.s.” Het omzetbelastingnummer van de fiscale eenheid is [nummer].

2.3. Tot de stukken van het geding behoort een kopie van een brief van X B.V. met datum 17 juni 2003. In deze brief is door Z aan de belastingdienst het volgende meegedeeld:

“(…) Het verzoek tot het aangaan van een fiscale eenheid is gedaan door C Accountants. Ik heb geen opdracht gegeven aan C Accountants en ga niet akkoord met dit verzoek. Bovendien zijn de activiteiten van X B.V. op 1 mei 2003 gestaakt en is er geen dienstverband met Z.

Hierdoor vinden er geen belastbare activiteiten plaats en derhalve geen fiscale eenheid met X B.V. en Z.

Zonder uw tegenbericht ga ik er van uit dat de aangekondigde fiscale eenheid geen doorgang zal vinden.”

2.4. Op 31 augustus 2005 heeft F.E. X B.V., c.s. aangifte omzetbelasting gedaan over de maand juli 2005. Deze aangifte resulteert in een te betalen bedrag van € 39.968. Op 21 september 2005 heeft F.E. X B.V., c.s. aangifte omzetbelasting gedaan over de maand augustus 2005. Deze aangifte resulteert in een te betalen bedrag van € 22.520.

2.5. De over juli en augustus 2005 verschuldigde omzetbelasting is niet voldaan en de inspecteur heeft vervolgens twee naheffingsaanslagen opgelegd over:

- juli 2005, nr. [aanslagnummer] dagtekening 27 september 2005 ten bedrage van € 39.968, betaling vóór 11 oktober 2005. Tegelijkertijd met het opleggen van deze aanslag is een verzuimboete van € 399 opgelegd;

- augustus 2005, nr. [aanslagnummer] dagtekening 27 oktober 2005, ten bedrage van € 22.520, betaling vóór 10 november 2005. Tegelijkertijd met het opleggen van deze aanslag is een verzuimboete van € 1.126 opgelegd.

2.6. Op 22 oktober 2005 en 19 november 2005 zijn aanmaningen aan F.E. X B.V. c.s. verzonden. Daarna zijn op 8 november 2005 en 6 december 2005 dwangbevelen betekend. Op 8 februari 2006 is aan F.E. X B.V., c.s. een hernieuwd bevel tot betaling gedaan.

2.7. Bij beschikking van 17 augustus 2006 zijn eisers ieder (hoofdelijk) aansprakelijk gesteld voor de niet betaalde omzetbelasting en boete, verhoogd met de kosten van invordering, ten bedrage van in totaal € 68.384.

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of X B.V. en Z terecht aansprakelijk zijn gesteld voor de aan F.E. X B.V., c.s. opgelegde naheffingsaanslagen omzetbelasting vermeerderd met boetes en kosten over juli en augustus 2005.

3.2. Eisers stellen primair dat de beschikking fiscale eenheid ten onrechte is afgegeven. Subsidiair stellen eisers dat tijdig bezwaar is gemaakt tegen deze beschikking. Meer subsidiair stellen ze dat het verzoek is gedaan door een niet bevoegde fiscale dienstverlener. Nog meer subsidiair stellen zij dat de inspecteur geen inhoudelijke toets naar de voorwaarden voor een fiscale eenheid omzetbelasting heeft gedaan.

Verder is ter zitting een beroep gedaan op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (HvJ EG) van 18 oktober 2007, C-355/06 (Van der Steen).

3.3. Verweerder is van mening dat de fiscale eenheid rechtsgeldig tot stand is gekomen. De brief van 17 juni 2003 is niet bij verweerder aangekomen. Voorts stelt verweerder dat een beroep op het Van der Steen-arrest niet kan slagen.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. In artikel 43 Invorderingswet 1990 is bepaald:

‘1. Natuurlijke personen en lichamen in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, die ingevolge artikel 7, vierde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 zijn aangemerkt als één ondernemer, zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de omzetbelasting welke verschuldigd is door deze ondernemer, dan wel - indien de inspecteur niet schriftelijk ervan in kennis is gesteld dat op grond van gewijzigde omstandigheden niet langer een eenheid bestaat als is bedoeld in die bepaling - door deze personen en lichamen.’

4.2. Uit de hiervoor opgenomen feiten blijkt dat verweerder eisers bij beschikking van 20 mei 2003 heeft aangemerkt als een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 7, vierde lid, Wet op de omzetbelasting 1968. Gesteld noch gebleken is dat (de inhoud van) de beschikking van 20 mei 2003 eisers niet zou hebben bereikt. Daarbij is het de rechtbank gebleken dat er door de F.E. X B.V., c.s. ook conform de beschikking gehandeld is, gezien de aangiften omzetbelasting die F.E. X B.V., c.s. over de maanden juli en augustus 2005 heeft gedaan.

4.3. Tegen de door verweerder afgegeven beschikking van 20 mei 2003 kon binnen zes weken na dagtekening bezwaar worden aangetekend door eisers. Eisers hebben in dit verband gewezen op de hiervoor onder 2.3. weergegeven brief met datum 17 juni 2003, waarin onder meer is meegedeeld dat eisers niet aangemerkt willen worden als een fiscale eenheid. Nu verweerder de ontvangst van deze brief betwist, rust op eisers de last om te bewijzen dat deze brief tijdig ter post is bezorgd. Het ontbreken van bewijs komt voor risico van de verzender. Eisers hebben geen (begin van) bewijs geleverd voor hun stelling dat de brief (tijdig) is verzonden. Hierdoor moet er van worden uitgegaan dat niet tijdig bezwaar is gemaakt tegen de beschikking zodat van de rechtsgeldigheid van de beschikking van 20 mei 2003 moet worden uitgegaan. In het licht van de hiervoor en onder 4.2. weergegeven omstandigheden is verder niet relevant of het verzoek om aangemerkt te worden als een fiscale eenheid al dan niet in opdracht van eisers door een daartoe al dan niet bevoegde is gedaan, nog daargelaten de vraag of eisers hun stellingen ter zake aannemelijk hebben gemaakt.

4.4. Eisers stelling dat uit het arrest van het HvJ EG 18 oktober 2007, C-355/06 volgt dat de beschikking fiscale eenheid nimmer tot stand is gekomen, treft geen doel. In dit door eisers aangehaalde arrest was immers tijdig bezwaar gemaakt tegen de beschikking fiscale eenheid en was de rechtsgeldigheid van die beschikking onderwerp van geschil. Naar het oordeel van de rechtbank kan de rechtsgeldigheid van de beschikking van 20 mei 2003, gezien het hiervoor onder 4.2. en 4.3. overwogene, thans niet meer in geding zijn voor wat betreft de periode waarvoor eisers aansprakelijk zijn gesteld.

4.5. Uit het voorgaande volgt dat eisers beide op grond van artikel 43 Invorderingswet 1990 aansprakelijk zijn voor de omzetbelastingschuld over de maanden juli en augustus 2005 van F.E. X B.V., c.s.

4.6. Verweerder heeft eisers eveneens aansprakelijk gesteld voor de verzuimboetes over de maand juli 2005 ten bedrage van € 399 en over de maand augustus 2005 ten bedrage van € 1.126, alsmede voor de kosten. Verweerder heeft noch in de aansprakelijkstelling, noch in zijn verweerschrift aangegeven waarom het belopen van de boetes aan eisers is te wijten. Reeds vanwege het ontbreken van enige motivering door verweerder, dient de aansprakelijkstelling te worden verminderd met een bedrag van in totaal € 5.896.

4.7. Gelet op hetgeen in 4.6. is overwogen dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten. Deze kosten worden op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht gesteld op de forfaitaire vergoeding van € 644 voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtbijstand. (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting en een vergoeding van € 322 per punt). De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat sprake is van twee samenhangende zaken zodat wordt volstaan met eenmaal een vergoeding van de proceskosten voor beide procedures.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- handhaaft de aansprakelijkstelling voor de over juli 2005 verschuldigde omzetbelasting ten bedrage van € 39.968;

- handhaaft de aansprakelijkstelling voor de over augustus 2005 verschuldigde omzetbelasting ten bedrage van € 22.520;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de boete en de kosten;

- vermindert de aansprakelijkstelling met een bedrag van € 1.525 voor de boetes en met een bedrag van € 4.371 voor de kosten;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers ten bedrage van € 644, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eisers te voldoen;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) de door X B.V. betaalde griffierechten in de procedure met nummer 07/702 ten bedrage van

- € 281 aan X B.V. vergoedt;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) de door Z betaalde griffierechten in de procedure met nummer 07/703 ten bedrage van € 141 aan Z vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 20 december 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.P.M. van Rijn, voorzitter, mr. J.L. Bruinsma en mr. E. Polak, rechters, in tegenwoordigheid van drs. N. Hoens, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.