Rechtbank Haarlem, 07-04-2008, BD4072, 08-2238 en 08-2244
Rechtbank Haarlem, 07-04-2008, BD4072, 08-2238 en 08-2244
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 7 april 2008
- Datum publicatie
- 16 juni 2008
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2008:BD4072
- Zaaknummer
- 08-2238 en 08-2244
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft verzoeker een maatregel opgelegd van verlaging van de bijstandsuitkering met 100% voor de duur van zes maanden, omdat verzoeker niet heeft meegewerkt aan arbeidsinschakeling. In de procedure komt verzoeker met een psychiatrische rapportage. De voorzieningenrechter betwijfelt op grond hiervan, of de gedragingen wel aan verzoeker kunnen worden verweten. Bovendien heeft verweerder nog geen uitvoering gegeven aan artikel 18, derde lid, WWB. De verzoeken om voorlopige voorziening worden toegewezen.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08 - 2238 en 08-2244 WWB
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 april 2008
in de zaken van:
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats verzoeker],
verzoeker,
gemachtigde: mr. E.C. Weijsenfeld, advocaat te Haarlem,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 december 2007 heeft verweerder onder toepassing van artikel 54, eerste lid, aanhef en onder a, Wet werk en bijstand (WWB) verzoekers recht op een uitkering per 12 december 2007 opgeschort, omdat verzoeker niet heeft gereageerd op verweerders uitnodiging voor een gesprek op 7 december 2007.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 16 januari 2008 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 21 december 2007 heeft verweerder op grond van artikel 10, vijfde lid, onder b, van de Afstemmingsverordening WWB verzoekers WWB-uitkering met ingang van 1 januari 2008 met 100% verlaagd voor de duur van zes maanden, omdat verzoeker onvoldoende heeft meegewerkt aan een voorziening die een uitkeringsvervangend inkomen biedt.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 16 januari 2008 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 26 februari 2008 heeft hij de voorzieningenrechter tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Nu sprake is van een tweetal aparte besluiten, is eveneens sprake van twee afzonderlijke verzoeken.
De verzoeken zijn gevoegd behandeld ter zitting van 31 maart 2008, waar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. W.G. Fischer, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door C. Kreukniet, werkzaam bij de gemeente Haarlem.
2. Overwegingen
2.1 Verzoeker is afkomstig uit Afghanistan. Hij is in 1996 als asielzoeker naar Nederland gekomen. Verzoeker heeft inmiddels de Nederlandse nationaliteit. Zijn vrouw en drie kinderen verblijven in Pakistan. Tot en met december 2002 heeft verzoeker gewerkt. Daarna heeft hij een uitkering ontvangen van het Uitkeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Bij besluit van 9 december 2003 heeft verweerder verzoeker een uitkering toegekend ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw). Deze uitkering is per 1 januari 2004 omgezet in een WWB-uitkering. Op 30 november 2004 heeft verzoeker een formulier ondertekend, waarin staat dat hij akkoord gaat met een bemiddelingsplan gericht op het aanvaarden van een volledige baan. Op 23 december 2005 is het traject naar werk beëindigd in verband met verzoekers gedrag.
2.2 Op 4 december 2006 heeft verweerder verzoeker aangemeld bij “Work First Paswerk” (hierna: Paswerk). Omdat verzoeker niet kwam opdagen bij de bedrijfsarts en de trajectbegeleider, is hij in januari 2007 teruggemeld aan verweerder. Op 27 maart 2007 heeft verweerder verzoeker opnieuw aangemeld bij Paswerk. Bij besluit van 8 mei 2007 heeft verweerder verzoekers uitkering met ingang van 1 juni 2007 voor de duur van twee maanden met 50% verlaagd, omdat verzoeker onvoldoende had meegewerkt aan een voorziening gericht op arbeidsinschakeling.
2.3 Op 8 november 2007 heeft verweerder verzoeker nogmaals aangemeld bij Paswerk. Op 16 november 2007 had verzoeker daar een afspraak voor een intakegesprek. Die afspraak heeft hij afgebeld. Op 26 november 2007 heeft verzoeker zich gemeld bij Paswerk voor een intakegesprek. Paswerk heeft verzoeker op 3 december 2007 teruggemeld aan verweerder, omdat hij niet gemotiveerd was voor werk. Verweerder heeft verzoeker vervolgens uitgenodigd voor een gesprek op 7 december 2007. Omdat verzoeker niet was verschenen, heeft verweerder bij besluit van 12 december 2007 verzoekers recht op uitkering opgeschort en hem een hersteltermijn geboden tot 18 december 2007. Op die datum is verzoeker bij zijn casemanager verschenen. De inhoud van het gesprek vormde voor verweerder aanleiding om bij besluit van 21 december 2007 aan verzoeker een maatregel op te leggen van 100% korting van de uitkering over zes maanden, ingaande 1 januari 2008.
2.4 Verzoeker stelt zich op het standpunt dat hij al in 2006 aan verweerder heeft kenbaar gemaakt, dat hij medische klachten en psychische beperkingen heeft. Ten onrechte heeft verweerder hiernaar geen onderzoek laten doen. Dit is in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verzoeker verwijst voorts naar de rapportage van de psychiater M.J. Hoogschagen van 11 maart 2008. De psychiater concludeert dat er diverse aanwijzingen zijn voor psychiatrische problematiek bij verzoeker. Volgens verzoeker is nader onderzoek hiernaar noodzakelijk. Volgens verzoeker kan hem er geen verwijt van worden gemaakt dat de plaatsing bij Paswerk mislukt is. Ook handelt verweerder volgens verzoeker in strijd met de WWB en met diverse internationaalrechtelijke bepalingen. Ter zitting heeft verzoeker aangevoerd dat hij niet onwillig is, maar dat bij hem sprake is van onmacht vanwege psychische problematiek. Ook stelt hij dat de gevolgen van verweerders maatregel disproportioneel zijn, omdat in verzoekers woning de elektriciteit zal worden afgesloten en verzoeker uiteindelijk zijn woning uit zal moeten. Bij toewijzing van de verzoeken om voorlopige voorziening, vraagt verzoeker om vergoeding van de kosten van de psychiatrische expertise tot een bedrag van € 630,--.
2.5 Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoeker herhaaldelijk belemmeringen heeft opgeworpen bij de bemiddeling naar werk. Op grond van herhaald gedrag van verzoeker heeft verweerder op grond van de Afstemmingsverordening de maatregel van 100% korting van de uitkering over zes maanden opgelegd. Ter zitting heeft verweerder aangevoerd dat de psychiatrische rapportage niet ziet op de datum in geding. Ook heeft verweerder verklaard dat het opschortingsbesluit van 12 december 2007 niet in stand kan blijven, omdat verzoeker zich op 18 december 2007 bij zijn casemanager heeft gemeld. Voorts heeft verweerder ter zitting verklaard dat hij (nog) geen uitvoering heeft gegeven aan artikel 18, derde lid, WWB. Er is nog geen onderzoek gedaan naar een heroverweging van de maatregel. Verweerder heeft er zitting aangegeven in verband daarmee wel met ingang van 1 april 2008 tot verdere verlening van uitkering aan verzoeker te willen overgaan, doch deze uitkering pas aan het eind van de maand te willen betalen.
2.6 De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
2.7 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.8 Artikel 8, eerste lid, onder b, WWB luidt: “De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot het verlagen van de bijstand, bedoeld in artikel 18, tweede lid”.
2.9 Artikel 18, tweede lid, WWB bepaalt dat, indien de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit deze wet dan wel de artikelen 28, tweede lid, of 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, verlaagt het college overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, de bijstand. Van een verlaging wordt afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Artikel 18, derde lid, WWB bepaalt dat het college een besluit als bedoeld in het tweede lid heroverweegt binnen een door hem te bepalen termijn die ten hoogste drie maanden bedraagt.
2.10 Ingevolge artikel 2, tweede lid van de Afstemmingsverordening stemt het college een maatregel af op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert. De gedragingen zoals bedoeld in artikel 10, vijfde lid, van de verordening worden volledig aan de cliënt verweten, tenzij de cliënt aantoont dat de gedraging hem niet of in mindere mate is te verwijten.
2.11 Artikel 9, eerste lid, van de Afstemmingsverordening bepaalt dat voor de bepaling van de hoogte en de duur van de maatregelen een categorie-indeling wordt gehanteerd.
Ingevolge lid 2 van dit artikel zijn de hoogte en de duur van de maatregelen voor de onderscheiden categorieën:
(……………..)
e. vijfde categorie: honderd procent van de bijstandsnorm gedurende drie maanden.
Het vierde lid van artikel 9 bepaalt, dat het percentage of de periode van de maatregel wordt verdubbeld, als de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na de bekendmaking van het besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging.
2.12 Artikel 10, vijfde lid, onder b, van de Afstemmingsverordening luidt als volgt:
“Tot de vijfde categorie behoren de volgende gedragingen:
b. het niet of onvoldoende meewerken aan een voorziening die een uitkeringsvervangend inkomen biedt, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van de voorziening.”
2.13 Bij besluit van 12 december 2007 heeft verweerder verzoeker een hersteltermijn geboden tot 18 december 2007 om alsnog gehoor te geven aan een oproep van verweerder voor een gesprek. Vaststaat dat verzoeker aan deze oproep gehoor heeft gegeven. Verweerder heeft ter zitting verklaard, dat het opschortingsbesluit van 12 december 2007 niet in stand kan blijven, omdat verzoeker zich bij zijn casemanager heeft gemeld. Nu verweerder het besluit tot opschorting van de uitkering kennelijk niet handhaaft, ziet de voorzieningenrechter aanleiding dit besluit te schorsen. Het desbetreffende verzoek zal dus worden toegewezen.
2.14 Verweerder heeft bij besluit van 21 december 2007 bij wijze van maatregel verzoekers uitkering per 1 januari 2008 voor de duur van zes maanden verlaagd met 100%. Uit het bepaalde in artikel 18, derde lid, WWB volgt, dat verweerder in ieder geval op het moment dat de maatregel drie maanden heeft geduurd, deze maatregel moet heroverwegen. In het kader van deze heroverweging zal verweerder dienen te beoordelen of voortzetting van de maatregel gerechtvaardigd is. In het geval van verzoeker is de periode van drie maanden verlopen op 1 april 2008. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat hij nog geen onderzoek heeft gedaan in het kader van de heroverweging van de maatregel die aan verzoeker is opgelegd. Onduidelijk is wanneer deze heroverweging daadwerkelijk gaat plaatsvinden. Verweerder heeft voorts ter zitting aangegeven dat het, gelet op de psychiatrische rapportage die verzoeker heeft ingebracht, de vraag is of de maatregel nog drie maanden kan voortduren.
2.15 Door niet uiterlijk binnen drie maanden de verlaging van de uitkering van verzoeker te heroverwegen heeft verweerder in strijd gehandeld met artikel 18, derde lid, WWB. In de rapportage van de psychiater M.J. Hoogschagen van 11 maart 2008 is onder meer het volgende opgenomen:
“Hij overziet de consequenties niet van wat er met hem aan het gebeuren is en is in feite ontoerekeningsvatbaar.”
en
“Wel kan gesteld worden dat er diverse aanwijzingen zijn voor psychiatrische problematiek en dat nader onderzoek hiernaar gewenst is.”
Op grond van deze rapportage rijst er twijfel of de gedragingen van verzoeker waarvoor verweerder een maatregel heeft opgelegd, hem volledig kunnen worden verweten. Verweerder zal in ieder geval niet zonder nader onderzoek naar de psychische toestand van verzoeker kunnen beslissen tot onverminderde voortzetting van de maatregel van verlaging van de uitkering met 100%. De voorzieningenrechter ziet, gelet op de betrokken belangen, hierin aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek om voorlopige voorziening, voor zover gericht op het besluit van 21 december 2007, zal dan ook eveneens worden toegewezen en dit besluit zal worden geschorst. Door de schorsing van de besluiten van 12 en 21 december 2007 herleeft verzoekers recht op uitkering dat sedert 12 december 2007 niet meer tot uitbetaling is gekomen. Gelet op het feit dat verzoeker inmiddels ruim drie maanden zonder inkomsten zit, zal de voorzieningenrechter verweerder gelasten verzoeker per 1 april 2008, de datum waarop de in artikel 18, derde lid, WWB vermelde termijn van drie maanden is verstreken, voorschotten te verstrekken ter hoogte van de voor verzoeker geldende bijstandsnorm. Gelet op de weigering van verweerder op korte termijn tot betaling aan verzoeker over te gaan, zal verweerder tevens worden opgedragen binnen twee dagen na verzending van deze uitspraak een eerste voorschot aan verzoeker uit te betalen.
2.16 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder, inclusief de kosten van de psychiatrische expertise ten bedrage van
€ 630,-- . Nu ten behoeve van verzoeker een toevoeging is afgegeven overeenkomstig de Wet op de rechtsbijstand, dienen de proceskosten, met uitzondering van de kosten van de psychiatrische expertise, te worden betaald aan de griffier van de rechtbank.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 wijst beide verzoeken om een voorlopige voorziening toe;
3.2 schorst de bestreden besluiten van respectievelijk 12 en 21 december 2007 tot zes weken na verzending van de respectieve beslissingen op bezwaar;
3.3 draagt verweerder op met ingang van 1 april 2008 aan verzoeker voorschotten te verstrekken ter hoogte van de voor hem geldende bijstandsnorm;
3.4 draagt verweerder op verzoeker binnen twee dagen na verzending van deze uitspraak een voorschot te betalen;
3.5 veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Haarlem in de door verzoeker gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 1274,--, waarvan de gemeente Haarlem € 644,-- dient te betalen aan de griffier van de rechtbank en
€ 630,-- aan verzoeker;
3.6 gelast dat de gemeente Haarlem het door verzoeker betaalde griffierecht van € 39,-- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J. van Brussel, voorzieningenrechter, en op
7 april 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van
P.M. van der Pol, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.