Rechtbank Haarlem, 19-08-2008, BF0870, 06/10338
Rechtbank Haarlem, 19-08-2008, BF0870, 06/10338
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 19 augustus 2008
- Datum publicatie
- 16 oktober 2008
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2008:BF0870
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2011:BP0670, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 06/10338
Inhoudsindicatie
Eiseres heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat aan de geldlening en aan de daarmee verband houdende rechtshandelingen in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag hebben gelegen.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB06/10338
Uitspraakdatum: 19 augustus 2008
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X, gevestigd te Z, eiseres
en
de inspecteur van de Belastingdienst P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Bij beschikking als bedoeld in artikel 20b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (de Wet), gedagtekend 15 januari 2005, heeft verweerder het verlies van eiseres voor het jaar 2001 vastgesteld op € 25.505.879 (de verliesvaststellingsbeschikking).
1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder bij uitspraak van 26 juli 2006 het verlies nader vastgesteld op € 32.655.985.
1.3. Eiseres heeft bij brief van 31 augustus 2006, aangevuld bij schrijven van 21 november 2006, beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Op 25 en 28 januari 2008 heeft eiseres nadere stukken ingediend, die door de griffier in afschrift zijn doorgezonden aan verweerder.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2008 te Haarlem. Namens eiseres zijn verschenen K, L, M en N. Namens verweerder zijn verschenen P en Q. Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan elkaar en aan de rechtbank. De rechtbank rekent deze pleitnota’s tot de stukken van het geding.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Eiseres, voorheen genaamd X NV, fungeerde tot het najaar van 1999 als tophoudster van een concern dat zich bezig hield met de fabricage van verpakkingen voor industrie en consument. Zij hield onder meer alle aandelen in de Belgische vennootschap V N.V.(V), die op haar beurt alle aandelen hield in de financieringsvennootschap V Coordination Center NV (het coördinatiecentrum).
2.2. In oktober 1999 is eiseres opgenomen in het Finse H-concern (H). De aandelen in eiseres werden vanaf dat moment gehouden door de hier te lande gevestigde H Finance BV. H is actief in de verpakkingsindustrie, met name op het gebied van verpakkingen van consumentengoederen.
2.3. Begin 2000 besluit H tot verkoop van activiteiten op het gebied van industriële verpakkingen. In oktober 2000 meldde het Amerikaanse G-concern (G) zich als overnamekandidaat voor de aandelen in eiseres.
2.4. In de overdracht aan G waren (indirect) mede begrepen de aandelen in V en de aandelen in het coördinatiecentrum. Het coördinatiecentrum had omvangrijke bedragen te vorderen van zowel concernonderdelen die actief waren op het gebied van consumentenverpakkingen, als van concernonderdelen die zich bezig hielden met industriële verpakkingen.
2.5. De vorderingen van het coördinatiecentrum op concernonderdelen actief op het gebied van consumentenverpakkingen waren niet in de verkoop begrepen en dienden binnen het H-concern te blijven. Om tot afsplitsing te komen zijn de volgende stappen genomen:
(i) In de periode juni - oktober 2000 heeft H Finance Oy, een te Finland gevestigde zustervennootschap van eiseres, tegen een schuldig gebleven koopsom van € 244.775.162, consumentenvorderingen van het coördinatiecentrum overgenomen. Het schuldig gebleven bedrag is later omgezet in een lening.
(ii) Op 27 oktober 2000 is de vordering van het coördinatiecentrum op H Finance Oy, inclusief aangegroeide rente groot € 245.810.154, door het coördinatiecentrum gecedeerd aan eiseres. Eiseres is de koopsom tot hetzelfde bedrag schuldig gebleven. Het schuldig gebleven bedrag is later omgezet in een lening.
(iii) In november 2000 verkreeg eiseres consumentenvorderingen van het coördinatiecentrum voor een koopsom van € 85.648.331. De koopsom tot hetzelfde bedrag is schuldig gebleven en is later omgezet in een lening. Het coördinatiecentrum heeft aldus vorderingen op eiseres verkregen voor een totaalbedrag van (€ 245.810.154 + € 85.648.331 =) € 331.458.485.
2.6. Teneinde de financiering van de overdracht van aandelen in eiseres te vergemakkelijken is besloten om het vermogen van eiseres te verkleinen. Hiertoe heeft eiseres op 21 februari 2001 een bedrag van € 523.000.000 aan dividend uitgekeerd. Door dit dividend uit te keren in de vorm van concernvorderingen, waaronder de eerder genoemde vordering op H Finance Oy en de consumentenvorderingen genoemd onder punt 2.6 (iii), is tevens de splitsing voltooid tussen de concerndivisies die zich richten op consumentenverpakkingen en op industriële verpakkingen.
2.7. Bij akte van 2 maart 2001 zijn de aandelen in eiseres overgedragen aan G. Op dezelfde dag heeft eiseres haar huidige statutaire naam verkregen.
2.8. In het jaar 2001 is eiseres € 13.518.243 aan rente verschuldigd geworden aan het coördinatiecentrum. De rente is voldaan door bijschrijving op de hoofdsom.
2.9. Eiseres heeft aangifte vennootschapsbelasting 2001 gedaan naar een negatief belastbaar bedrag van € 25.505.879. In die aangifte is de evengenoemde rentelast van € 13.518.243 op de voet van artikel 10a, tweede lid van de Wet, niet in aftrek gebracht. De verliesvaststellingsbeschikking is conform de ingediende aangifte vastgesteld.
2.10. In bezwaar heeft eiseres gevraagd om de navolgende herziening van het belastbaar bedrag:
Aangegeven belastbaar bedrag: € -/- 25.505.879
Af: aan coördinatiecentrum verschuldigde rente 13.518.243
Af: artikel 13(1)-kosten 7.150.106 +
Herzien belastbaar bedrag € -/- 46.174.228
2.11. Verweerder is gedeeltelijk aan het bezwaar tegemoetgekomen. De gevraagde aftrek van artikel 13(1)-kosten is wel verleend, maar aftrek van aan het coördinatiecentrum verschuldigde rente is niet toegestaan. Bij uitspraak op bezwaar is het belastbaar bedrag vastgesteld op (€ -/- 25.505.879 + € -/- 7.150.106 =) € -/- 32.655.985.
3. Geschil en standpunten van partijen
3.1. Tussen partijen is in de eerste plaats geschil of de aan het coördinatiecentrum verschuldigd geworden rente terecht niet in aftrek is toegelaten. Meer bepaald is in geschil of de lening en de uitkering van dividend in overwegende mate berusten op zakelijke overwegingen zodat geen plaats is voor een correctie op de voet van artikel 10a van de Wet, dan wel of de onderhavige correctie strijdig is met de artikelen 43 EG en 56 EG.
3.2. Subsidiair stelt eiseres dat de rente die aan het coördinatiecentrum verschuldigd is geworden over de periode die eindigt op de dag waarop de dividenduitkering heeft plaatsgevonden - 21 februari 2001 - niet onder het bereik van artikel 10a van de Wet valt en in ieder geval aftrekbaar is.
3.3. Eiseres concludeert primair tot een verlies van € 46.174.228, en subsidiair stelt zij dat het tarief van de vennootschapsbelasting over de rentecorrectie ten hoogste 6% mag bedragen. Meer subsidiair concludeert eiseres tot een verlies van (€ 32.655.985 + € 2.307.294) € 34.963.279.Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Ingevolge artikel 10a, tweede lid, aanhef en onderdeel -a- van de Wet, komen bij het bepalen van de winst niet in aftrek renten ter zake van geldleningen, verschuldigd aan een verbonden persoon, voor zover de geldlening verband houdt met een winstuitdeling. De hiervoor bedoelde rente is echter wel aftrekbaar, aldus artikel 10a, derde lid, aanhef en onderdeel -a- van de Wet, indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat aan de geldlening en aan de daarmee verband houdende rechtshandeling in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag liggen.
4.2. Partijen zijn het erover eens dat de rente die eiseres vanaf 21 februari 2001 aan het coördinatiecentrum heeft betaald, valt binnen het toepassingsbereik van artikel 10a, tweede lid, aanhef en onderdeel -a- van de Wet. De rechtbank deelt deze opvatting.
4.3. Tot steun van zijn standpunt dat eiseres geen baat heeft bij een beroep op de tegenbewijsregeling van artikel 10a, derde lid, aanhef en onderdeel -a- van de Wet, heeft verweerder het volgende naar voren gebracht. Verweerder betwist niet dat het einddoel dat eiseres voor ogen heeft gestaan - de verhandelbaarheid van de aandelen in eiseres te vergroten door de aandelen via een dividenduitkering lichter te maken - voldoet aan de zakelijkheidtoets, maar dat betekent volgens verweerder niet dat daarmee de zakelijkheid van de geldlening is gegeven. Eiseres heeft volgens verweerder geen (eigen) belang bij de verwerving van vorderingen van het coördinatiecentrum op H Finance Oy en consumentenvorderingen, genoemd onder punt 2.6 (iii). Verder heeft eiseres volgens verweerder geen (eigen) belang bij en/of zakelijke reden voor de aanvaarding van een zeer aanzienlijke rentelast waar geen baten tegenover staan. Hierbij heeft verweerder er op gewezen dat de totale rentelast in de jaren tot en met 2003 oploopt tot € 33.426.129. Ten slotte stelt verweerder dat eiseres ook langs andere weg middelen had kunnen vrijmaken om de dividenduitkering te kunnen doen, waarbij valt te denken aan het verkopen van activa, het laten inkopen van aandelen door deelnemingen, en het zich laten uitkeren van dividend.
4.4. Ter staving van haar beroep op voormelde tegenbewijsregeling heeft eiseres gewezen op de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres stelt dat aan de geldlening en de daarmee verband houdende rechtshandeling geen fiscale motieven ten grondslag hebben gelegen. Oogmerk was het wijzigen van de feitelijke verhoudingen, het concern moest worden opgesplitst en dat diende bovenal snel te gebeuren. Het licht maken van de aandelen diende een zakelijk doel. Volgens eiseres stond haar voor het splitsen van de activiteiten en het doen van een dividenduitkering in de vorm van een cessie van de concernvorderingen geen redelijk alternatief voor handen. Er waren noch bij eiseres, noch bij V of bij het coördinatiecentrum, voldoende contanten voor handen om de dividenduitkering te kunnen doen. Evenmin beschikte eiseres, V en het coördinatiecentrum over activa die bij ongewijzigde voortzetting van de bedrijfsvoering beschikbaar waren voor verkoop. De vorderingen op H Finance Oy en de consumentenvorderingen genoemd onder punt 2.5 (iii) waren daarentegen wel vatbaar voor uitdeling. Voorts was de inkoop van aandelen door de deelnemingen geen optie. Daarvoor zou een notaris en een accountant moeten worden ingeschakeld en zou een wettelijk voorgeschreven wachttijd zijn gemoeid. Eiseres ontbrak het daarvoor aan tijd. Evenmin was het mogelijk om via een dividenduitkering aan de benodigde middelen te komen omdat de vrij uitkeerbare reserves van V daarvoor ontoereikend waren. Voorts zou eiseres in de door verweerder geschetste alternatieven een aanzienlijke vordering houden op het H concern, en het was de wens van zowel G als van H dat na overdracht van de aandelen in eiseres geen financiële banden meer zouden resteren.
4.5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres aannemelijk gemaakt dat aan de geldlening en aan de daarmee verband houdende rechtshandeling in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag hebben gelegen. Redengevend voor dit oordeel is in de eerste plaats dat, dit is tussen partijen niet in geschil, de dividenduitkering een zakelijk doel diende, te weten het vergroten van de verhandelbaarheid van de aandelen in eiseres. Voorts acht de rechtbank de stelling van eiseres dat haar in redelijkheid geen andere weg openstond dan het doen van de dividenduitkering in de vorm van overdracht van de betreffende vorderingen op H Finance Oy en de consumentenvorderingen, onvoldoende door verweerder weersproken. Ook is de rechtbank van oordeel dat de stelling van eiseres, dat de verwerving van de vorderingen op H Finance Oy en de consumentenvorderingen een zakelijk doel diende, onvoldoende door verweerder is weersproken. Daarom houdt de rechtbank het ervoor dat aan de geldlening en aan de daarmee verband houdende rechtshandelingen in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag hebben gelegen. Dat voor eiseres uiteindelijk een aanzienlijke rentelast resteert waartegen geen corresponderende bate staat, zoals verweerder opmerkt, verandert daaraan niets.
4.6. Nu de rechtbank van oordeel is dat aan de geldlening en aan de daarmee verband houdende rechtshandelingen in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag hebben gelegen, slaagt het beroep, en behoeven de overige weren van eiseres geen bespreking.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 966 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1,5).
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- stelt het verlies van het jaar 2001 vast op € 46.174.228;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 966, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 281 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 19 augustus 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J. Snitker, voorzitter, mr. M.J. Leijdekker en mr. J.H. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. O.C.H.C. Pilet, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.