Home

Rechtbank Leeuwarden, 02-01-2007, AZ7652, AWB 05/1481

Rechtbank Leeuwarden, 02-01-2007, AZ7652, AWB 05/1481

Gegevens

Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Datum uitspraak
2 januari 2007
Datum publicatie
1 februari 2007
ECLI
ECLI:NL:RBLEE:2007:AZ7652
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 05/1481

Inhoudsindicatie

Aftrek voorbelasting deelnemingskosten. Financieringshandelingen zijn wel in aanmerking te nemen voor het pro rata in geval die handelingen het rechtstreekse, duurzame en noodzakelijke verlengstuk vormen van belastbare activiteiten.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN

Sector bestuursrecht, belastingkamer

Procedurenummer: AWB 05/1481

Uitspraakdatum: 2 januari 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het [B]ussen

[eiseres], gevestigd te Groningen, eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Amsterdam, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Eiseres heeft op 26 januari 2005 bezwaar gemaakt tegen het door haar op aangifte (genummerd: [nummer]) over het vierde kwartaal van 2004 tijdig voldane bedrag van € 1.927 aan omzetbelasting. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 30 juli 2005 het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard en geen teruggaaf verleend.

1.2 Eiseres heeft tegen die uitspraak bij brief van 30 augustus 2005, ontvangen bij de rechtbank op 31 augustus 2005, beroep ingesteld.

1.3 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.4 Voorafgaand aan de zitting van 3 maart 2006 heeft de rechtbank de zaak verwezen naar de meervoudige kamer. Eiseres heeft vóór die zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

1.5 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2006 te Leeuwarden.

Eiseres is daar verschenen bij haar directeur, de heer A. Smand, bijgestaan door mrs. W.A. Dijkstra en N.J. Schutte als gemachtigden. Namens verweerder is verschenen drs. B.M. Arentshorst.

1.6 Na in raadkamer te hebben geconstateerd dat het onderzoek niet volledig is geweest, heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder vragen gesteld. Bij brief van 25 juli 2006, ingekomen op 26 juli 2006, heeft verweerder de gestelde vragen beantwoord. Eiser heeft vooruitlopend op en, nadien, in reactie op de beantwoording door verweerder gereageerd.

1.7 Partijen hebben vervolgens toestemming verleend de nadere behandeling van het beroep achterwege te laten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1 De activiteiten van eiseres bestaan uit voeren van het management over en het verstrekken van leningen aan vennootschappen waarin zij participeert met het doel die vennootschappen tot (grotere) winstgevendheid te leiden.

2.2 In het jaar 2000 heeft eiseres 50 procent van de certificaten van de aandelen [A] Beheer BV (hierna: [A]) aangekocht. Een medeparticipant heeft de overige 50 procent van de certificaten verkregen. Ter afwending van het faillissement van de vennootschap heeft eiseres aan [A] een lening verstrekt. Om [A] tot winst te brengen, heeft eiseres zich intensief beziggehouden met de bedrijfsvoering van [A]. Daarnaast was het noodzakelijk de financiering te verhoging, omdat [A] een kapitaalintensief bedrijf was. De resultaten van eiseres' bemoeienissen zijn van rechtstreekse invloed geweest op de winstgevendheid van [A]. Vanaf het jaar 2001 bestond tussen eiseres en [A] een managementovereenkomst. Eiseres bracht voor het gevoerde management BTW in rekening aan [A]. Vanwege een conflict met de medeparticipant in [A] heeft eiseres besloten tot verkoop van deze deelneming. De verkoop en de overdracht van de certificaten van de aandelen [A] vond plaats op 29 maart 2004. Daaraan voorafgaand is de managementstructuur in december 2003 beëindigd.

2.3 Eiseres heeft in het eerste en het tweede kwartaal van 2004 ter zake van de verkoop van de onder 2.2 bedoelde certificaten een bedrag van in totaal € 30.600 aan BTW in rekening gebracht gekregen wegens op de verkoop van de deelneming betrekking hebbende accountants- en advieskosten. Eiseres heeft in de betreffende tijdvakken geen met BTW belaste omzet gerealiseerd hetgeen aanleiding voor haar was de genoemde omzetbelasting niet in aftrek te brengen bij haar aangiftes over het eerste en het tweede kwartaal van 2004.

2.4 In de loop van 2004 heeft eiseres een managementovereenkomst gesloten met een aan haar gelieerde vennootschap, [B] Beheer BV. Voor de door eiseres ten behoeve van laatstgenoemde vennootschap verrichte managementdiensten heeft eiseres aan die vennootschap facturen met BTW uitgereikt.

2.5 Eiseres heeft in 2004 rente ontvangen op reeds lopende leningen en op in dat jaar aangegane financieringen.

2.6 Over 2004 heeft eiseres de volgende omzet gerealiseerd:

- managementvergoedingen € 45.000

- rente op geldvordering [A] (bestaand, in 2004 afgelost) € 27.011

- rente op geldvordering [B] Beheer BV (in 2004 aangegaan) € 187.892

- totaal € 259.903

2.7 Eiseres heeft op 28 januari 2005 haar aangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal van 2004 ingediend, terwijl zij de volgens die aangifte verschuldigde omzetbelasting ten bedrage van € 1.927, op diezelfde dag heeft voldaan.

2.8 Verweerder heeft het bezwaarschrift wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard, omdat het in de opvatting van verweerder slechts is gericht tegen de voldoening van omzetbelasting over het eerste en tweede kwartaal van 2004.

3. Geschil

3.1 Mede gelet op het verhandelde ter zitting is tussen partijen nog slechts in geschil het antwoord op de vraag of de onder 2.5 en 2.6 vermelde financieringshandelingen voor de toepassing van de pro-rata-berekening van artikel 11, eerste lid, onderdeel c, van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 (hierna: UBOB) zijn aan te merken als bijkomstige financiële handelingen. Eiseres beantwoordt deze vraag bevestigend, verweerder ontkennend.

3.2 Partijen zijn eenparig van mening dat het beroep gegrond moet worden verklaard, omdat het bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Voorts zijn partijen eenparig van mening dat indien eiseres in het gelijk wordt gesteld de aan haar onder 2.3 vermelde voorbelasting volledig voor aftrek in aanmerking komt, terwijl indien verweerder in het gelijk wordt gesteld, 18 procent van de evenbedoelde voorbelasting bij eiseres in aftrek moet worden toegelaten.

3.3 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Aangezien de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift een vraag van openbare orde is, overweegt de rechtbank dat krachtens artikel 22j, aanhef en onder b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (tekst 2005), voor zover thans van belang, de termijn voor het instellen van bezwaar aanvangt met ingang van de dag na die van de voldoening. De rechtbank stelt vast dat eiseres in haar brief van 26 januari 2005 expliciet heeft verzocht de brief "als een aanvulling op c.q. als een bezwaar tegen de aangifte van het laatste tijdvak 2004 te beschouwen (…)", terwijl eiseres de over dat tijdvak in haar aangifte verantwoorde omzetbelasting heeft voldaan op 28 januari 2005. Onder toepassing van artikel 6:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is de rechtbank van oordeel dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend, terwijl het ook overigens aan de gestelde eisen voldoet, zodat de rechtbank, doende hetgeen verweerder had behoren te doen, het bezwaarschrift ontvankelijk zal verklaren.

4.2 Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft in zijn arrest van 11 juli 1996, C-306/94 (Régie Dauphinoise), BNB 1997/38, geoordeeld dat de berekening van de aftrek zou worden vervalst, indien alle opbrengsten van financiële handelingen van de belastingplichtige, die verband houden met een belastbare activiteit in de pro-rata noemer moeten worden opgenomen, zelfs wanneer de verkrijging van die opbrengsten generlei gebruik van goederen of diensten waarvoor BTW verschuldigd is of slechts een zeer beperkt gebruik daarvan impliceert. Indien evenwel de financiële handelingen het rechtstreekse, duurzame en noodzakelijke verlengstuk van de belastbare activiteiten vormen, kunnen die handelingen niet worden aangemerkt als bijkomstig in de zin van artikel 19, lid 2, van de Zesde richtlijn, en tast het in aanmerking nemen ervan bij de berekening van het pro rata van de aftrek de neutraliteit van het stelsel van belasting over de toegevoegde waarde niet aan.

4.3 Uit de vastgestelde feiten volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de in geding zijnde financieringshandelingen onlosmakelijk zijn verbonden met het voeren van management door eiseres in haar deelnemingen en dat zij een integraal onderdeel vormen van haar hoofdactiviteiten, zodat die handelingen binnen eiseres' bedrijfsvoering een rechtstreeks, duurzaam en noodzakelijk verlengstuk zijn van haar managementactiviteiten. Onder deze omstandigheden zijn de financieringshandelingen niet als bijkomstig aan te merken en dient de met die financieringshandelingen gerealiseerde omzet opgenomen te worden in de pro-rata noemer.

4.4 Gelet op hetgeen is overwogen onder 3.2 en 4.1 zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en dient de door eiseres op aangifte voldane omzetbelasting, groot € 1.927, te worden verminderd met € 5.508, zijnde 18 procent van € 30.600, zodat zij over het laatste tijdvak van 2004 recht heeft op een teruggaaf van € 3.581.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- verklaart eiseres ontvankelijk in haar bezwaar;

- stelt vast dat eiseres over het vierde kwartaal van 2004 recht heeft op een teruggaaf van € 3.581 en bepaalt dat deze uitspraak in zo verre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 644 en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 276 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 2 januari 2007 door mr. J.W. Keuning, voorzitter, mr. H.H.A. Fransen en mr. J.B.H. Röben, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Hiemstra, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden; dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.