Rechtbank Limburg, 20-01-2015, ECLI:NL:RBLIM:2015:377, AWB - 13 _ 729u
Rechtbank Limburg, 20-01-2015, ECLI:NL:RBLIM:2015:377, AWB - 13 _ 729u
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Limburg
- Datum uitspraak
- 20 januari 2015
- Datum publicatie
- 21 januari 2015
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBLIM:2015:377
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2016:797, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB - 13 _ 729u
Inhoudsindicatie
Op het geluidsniveau dat wordt geproduceerd door AWACS-vliegtuigen in Schinveld en Brunssum zijn de normen, die gelden voor een manifestatie niet van toepassing. Door verweerder is gesteld dat in Nederland geen regels gelden voor maximale geluidsniveaus van vliegbewegingen. Dit standpunt oordeelt de rechtbank als juist. Dit betekent dat er geen wettelijke middelen zijn om de geluidsbelasting te beperken. Het is dan ook niet mogelijk om het in de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 februari 2012 opgelegde geluidsmaximum van 88 d(B)A LAmax ook te laten gelden voor vluchten van AWACS-vliegtuigen, ondanks het feit dat de inwoners van Schinveld en Brunssum / de leden van eiseres ernstige overlast en hinder ondervinden ten gevolge van overvliegende AWACS-vliegtuigen.
Uitspraak
Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13 / 729
(gemachtigde: [naam 1]),
en
(gemachtigde: mr. H.J.M. Besselink).
Procesverloop
Bij besluit van 14 augustus 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om maatregelen te treffen die onverwijld leiden tot beëindiging van de geluidsoverlast door AWACS-vliegtuigen in Schinveld en Brunssum, althans het geluid te reduceren tot maximaal 88 dB(A) LAmax, afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij brieven van 30 oktober 2012 en 26 november 2013 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld.
Eiseres heeft bij brief van 6 maart 2013 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift tegen het primaire besluit.
Bij besluit van 22 maart 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld bij deze rechtbank.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en twee verweerschriften ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2014. Eiseres is verschenen bij haar gemachtigde. Tevens is verschenen [naam 2], deskundige van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam 3].
De rechtbank heeft de behandeling van de zaak op zitting aangehouden, teneinde zich over een verzoek van eiseres om deze zaak alsnog naar een meervoudige kamer door te verwijzen, te beraden.
Bij brief van 5 juni 2014 heeft de rechtbank aan eiseres meegedeeld dat voornoemd verzoek wordt afgewezen. De rechtbank heeft vervolgens partijen verzocht om de zaak buiten zitting af te doen. Eiseres heeft hiervoor geen toestemming verleend.
De nadere zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2014. Eiseres is wederom vertegenwoordigd door haar gemachtigde en vergezeld van haar deskundige [naam 2], voornoemd. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 februari 2012 (ECLI:NL:RBDHA:2012:BV2981) heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat bij een demonstratie in Den Haag, waarbij het geluid van AWACS-vliegtuigen wordt nagebootst door middel van een geluidsinstallatie, niet meer dan een maximale piek van 88 dB(A) ten gehore mag worden gebracht.
Bij brief van 16 februari 2012 heeft eiseres verzocht, onder verwijzing naar voornoemde uitspraak van de rechtbank Den Haag, om binnen de gemeenten Schinveld en Brunssum een maximaal geluidsniveau in te voeren van 88 d(B) LAmax. Door eiseres is voorts gesteld dat bij het niet naleven hiervan, met toepassing van de Navo-binnenvliegregeling, een onmiddellijk verbod voor AWACS-vliegtuigen om het Nederlandse luchtruim binnen te vliegen dient te worden ingesteld.
Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek van eiseres afgewezen.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Eiseres heeft verweerder bij brieven van 30 oktober 2012 en 26 november 2012 meegedeeld dat hij in gebreke is gebleven op het bezwaarschrift te beslissen. Bij brief van 20 februari heeft zij verweerder verzocht een dwangsom vast te stellen.
2. Bij brief van 6 maart 2013 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar door verweerder.
3. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder alsnog de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
4. Het niet tijdig beslissen op een bezwaarschrift kan met zich brengen dat dwangsommen zijn verbeurd. Gelet hierop zal de rechtbank eerst de vraag moeten beantwoorden of het beroep tegen het niet tijdig beslissen ontvankelijk is.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen dwangsommen zijn verbeurd, omdat ten tijde van beide ingebrekestellingen de beslistermijn van 12 weken nog niet was verstreken. De ingebrekestellingen zijn prematuur, zodat eiseres geen aanspraak heeft op dwangsommen. Nu er geen rechtsgeldige ingebrekestelling heeft plaatsgevonden, kan volgens verweerder ook nog geen beroep worden ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Naar de mening van verweerder dient het ingediende beroepschrift tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk te worden verklaard.
6. Eiseres stelt dat verweerder niet tijdig heeft besloten op haar bezwaarschrift en dat verweerder daarom dwangsommen heeft verbeurd. Volgens eiseres is haar nooit meegedeeld dat een commissie ex artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was ingesteld. Ook de verdagingsbeslissing van 18 december 2012 heeft eiseres volgens eigen zeggen nooit ontvangen.
7. De rechtbank stelt vast dat het primaire besluit van 14 augustus 2012 ook op die datum is bekendgemaakt. Dit betekent dat de bezwaartermijn op grond van artikel 6:8 van de Awb op 15 augustus 2012 is aangevangen en eindigde op 25 september 2012. Hieruit volgt vervolgens dat de termijn om te beslissen op het bezwaar op grond van artikel 7:10, eerste lid, van de Awb is ingegaan op 26 september 2012 en eindigde op 18 december 2012. Verweerder diende namelijk binnen 12 weken te beslissen, omdat een commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb was ingesteld. Het argument van eiseres dat zij niet op de hoogte was gesteld dat er een adviescommissie was ingeschakeld, treft geen doel. Bij brief van 14 september 2012 (de ontvangstbevestiging van het bezwaarschrift) heeft verweerder overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:13, tweede lid, van de Awb aan eiseres medegedeeld dat het bezwaarschrift is voorgelegd aan de Commissie advisering bezwaarschriften Defensie. Ook de stelling van eiseres dat de adviescommissie als een interne commissie moet worden gezien, omdat zij niet bestaat uit externe leden, kan de rechtbank niet volgen. Gebleken is dat de voorzitter niet (meer) werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Defensie. Dat de overige leden van de adviescommissie wel verbonden zijn met het Ministerie van Defensie is toegestaan, nu de voorzitter van de adviescommissie onafhankelijk is en artikel 7:13 van de Awb zich hier niet tegen verzet.
Verweerder heeft voorts bij brief van 18 december 2012 de beslistermijn met zes weken verdaagd. De rechtbank stelt vast dat eiseres de ontvangst van deze brief heeft ontkend. Er vanuit gaande dat deze verdagingsbrief toch door verweerder is verstuurd, concludeert de rechtbank dat verweerder aldus tot en met 29 januari 2013 de tijd had om te beslissen op het bezwaar van eiseres. Nu eiseres op 30 oktober 2012 en 26 november 2012 ingebrekestellingen heeft gestuurd, die op 1 november 2012 respectievelijk 27 november 2012 door verweerder zijn ontvangen, kan de rechtbank – gelet op het feit dat de beslistermijn van 12 weken afliep op 18 december 2012 – niet anders concluderen dan dat de ingebrekestellingen prematuur zijn. De rechtbank laat verder in het midden of de verdagingsbrief van 18 december 2012 al dan niet verstuurd is, aangezien verweerder ruim voor het einde van de termijn die verweerder had voor het nemen van een beslissing op bezwaar (te weten 18 december 2012) door eiseres in gebreke is gesteld. Een te vroeg verstuurde ingebrekestelling is naar dezerzijds oordeel geen ingebrekestelling in de zin van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Het beroep van eiseres tegen het niet tijdig nemen van een besluit (op bezwaar) is dan ook niet-ontvankelijk. Door verweerder zijn er geen dwangsommen verbeurd.
8. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb toetst de rechtbank vervolgens het reële besluit van 22 maart 2013 (het bestreden besluit).
9. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder in het bestreden besluit volledig voorbij is gegaan aan de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 6 februari 2012. Deze uitspraak is gebaseerd op een deskundigenrapport van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak, waarin onderzoek is gedaan naar de grenswaarden voor gehoorbelastingen van door AWACS-vliegtuigen geproduceerd lawaai. Volgens eiseres is de motivering van het bestreden besluit ondeugdelijk, nu verweerder voornoemd deskundigenrapport en de daarop gebaseerde uitspraak van de rechtbank Den Haag ter zijde heeft geschoven, omdat in die casus naar de mening van verweerder sprake was van een geheel andere feitelijke en juridische context.
10. De rechtbank overweegt dat de genoemde uitspraak van de rechtbank Den Haag een geheel andere situatie betreft dan de onderhavige, namelijk een besluit over het houden van een manifestatie, waarbij het geluid van een AWACS-vliegtuig ten gehore wordt gebracht. Dit besluit is beoordeeld door de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag aan de hand van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Den Haag (APV; artikel 2:3) in samenhang gelezen met de Wet Openbare Manifestaties (WOM; de artikelen 2 en 5). Gelet op dit wettelijk kader ligt in een dergelijke situatie het stellen van voorwaarden inzake geluidsoverlast (te weten: het opleggen van een geluidsmaximum van 88 d(B)A) in de rede, omdat moet worden voorkomen dat als gevolg van de wijze waarop een manifestatie plaatsvindt de gezondheid van omstanders in gevaar komt. Op het geluidsniveau dat wordt geproduceerd door AWACS-vliegtuigen in Schinveld en Brunssum zijn de normen, die gelden voor een manifestatie niet van toepassing. Door verweerder is gesteld dat in Nederland geen regels gelden voor maximale geluidsniveaus van vliegbewegingen. Dit standpunt oordeelt de rechtbank als juist. Dit betekent dat er geen wettelijke middelen zijn om de geluidsbelasting te beperken. Het is dan ook niet mogelijk om het in de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 februari 2012 opgelegde geluidsmaximum van 88 d(B)A LAmax ook te laten gelden voor vluchten van AWACS-vliegtuigen, ondanks het feit dat de inwoners van Schinveld en Brunssum / de leden van eiseres ernstige overlast en hinder ondervinden ten gevolge van overvliegende AWACS-vliegtuigen.
Deze beroepsgrond van eiseres treft derhalve geen doel.
11. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat verweerder ten onrechte in het bestreden besluit heeft geconcludeerd dat er verschillende maatregelen zullen leiden tot een geluidsreductie van 35% met ingang van 2012. Volgens eiseres is het aantal vluchten vanaf vliegbasis Geilenkirchen niet noemenswaardig afgenomen en de motoren van de AWACS-vliegtuigen zijn nog steeds luidruchtig.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het verweerschrift voldoende heeft aangetoond dat gemiddeld genomen de ten doel gestelde geluidsreductie van 35% in 2012 is gehaald en dat door een combinatie van maatregelen de bereikte 35% geluidreductie voor de komende jaren kan worden vastgehouden. Een en ander blijkt uit brieven van de Staatssecretaris van Milieu en Infrastructuur (al dan niet in combinatie met de Minister van Defensie) van 3 april 2013, 29 mei 2013 en 2 december 2013 aan de Tweede Kamer, die als bijlage bij het verweerschrift van 30 april 2014 zijn opgenomen.
13. Eiseres heeft verder betoogd dat op deze zaak de navolgende regelgeving van toepassing is: de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de Navo-binnenvliegregeling, de Nederlandse grondwet, de Europese grondwet, de Wet geluidhinder, de Wet luchtvaart, het Europees verdrag inzake de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM; en wel de artikelen 3, 6, 8, 13, 14 en 17) en de richtlijnen van het Europees Parlement (richtlijn 92/14/EEG en 2002/49/EG). Volgens eiseres worden in deze richtlijnen de exploitatie van de Boeing 707, zijnde de door de AWACS gebruikte vliegtuigen, beperkt.
14. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet kan volstaan met het enkel verwijzen naar voornoemde wet- en regelgeving zonder expliciet in te gaan op haar stelling dat op basis van deze wet- en regelgeving verweerder er voor moet zorgen dat bij het overvliegen van AWACS-vliegtuigen de piekbelasting niet meer dan 88 d(B)A mag bedragen. Eiseres heeft op geen enkele wijze dit beroep onderbouwd of geconcretiseerd. Deze beroepsgrond kan dan ook als onvoldoende gemotiveerd worden gepasseerd.
Voor zover eiseres een beroep heeft gedaan op Europese richtlijnen, overweegt de rechtbank dat – nog afgezien van het feit dat richtlijn 92/14/ EEG inmiddels is ingetrokken door richtlijn 2006/93 – deze richtlijnen betrekking hebben op de internationale burgerluchtvaart en niet voor de militaire luchtvaart gelden, zodat een beroep hierop eiseres niet kan baten.
15. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat de Nederlandse staatsburgers ten onrechte ongelijk worden behandeld. Volgens eiseres zijn er situaties (zoals bij de hogesnelheidslijn, fabrieken en bedrijven), waarbij de hierboven genoemde wet- en regelgeving wel in acht wordt genomen.
Zoals hierboven reeds vermeld, zo overweegt de rechtbank, gelden er in Nederland geen regels voor de maximale geluidsniveaus. Voor geluidsoverlast van (militaire) vliegtuigen zijn dus geen wettelijke normen vastgelegd.
16. Eiseres heeft tot slot betoogd dat verweerder voornoemde wet- en regelgeving manipuleert, in die zin dat met betrekking tot regels over geluid verweerder hier geen aandacht aan schenkt dan wel deze regels op een andere wijze interpreteert. Voor zover verweerder schermt met het Memorandum of Understanding dat de toestemming bevat van de deelnemende landen om onder andere AWACS-vliegtuigen in hun luchtruim te laten vliegen, is eiseres de mening toegedaan dat dit Memorandum conflicteert met de Navo-binnenvliegregeling.
17. De rechtbank overweegt dat de Navo-binnenvliegregeling de mogelijkheid biedt aan militaire vliegtuigen van Navo-landen om onder voorwaarden gebruik te maken van het Nederlandse luchtruim. Door het ondertekenen van een Memorandum of Understanding heeft Nederland onder andere toestemming verleend dat Awacs-vliegtuigen in het Nederlandse luchtruim mogen vliegen. Het opleggen van beperkingen aan de vliegbewegingen van Awacs-vliegtuigen in het Nederlandse luchtruim conflicteert met dit Memorandum. Verweerder heeft met een verwijzing naar het Memorandum of Understanding, zo stelt de rechtbank vast, alleen willen aantonen dat Nederland zich moet houden aan internationale verplichtingen en afspraken.
18. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, heeft verweerder terecht en op goede gronden het verzoek van eiseres om maatregelen te nemen ter reductie van de geluidsoverlast door AWACS-vliegtuigen tot 88 d(B)A afgewezen.
19. Het beroep van eiseres is daarom ongegrond.
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
21. De rechtbank hecht eraan nog het volgende op te merken. Vaststaat dat al jaren sprake is van ernstige geluidsproblematiek, die bewoners in Schinnen en Brunssum ondervinden van de overvliegende AWACS-toestellen. Besluiten in het kader van deze problematiek dienen door de respectieve bestuursorganen op zorgvuldige wijze en goed gemotiveerd te worden genomen, hetgeen door de bevoegde bestuursrechter moet worden getoetst. De bestuursrechter kan en mag zich echter niet begeven op het terrein van de politiek terwijl juist daar de oplossing voor de genoemde AWACS-problematiek moet worden gevonden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.P. Letschert, rechter, in aanwezigheid van
mr. D.H.J. Laeven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2015.
w.g. D. Laeven w.g. A.W.P. Letschert
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 20 januari 2015