Home

Rechtbank Limburg, 20-07-2015, ECLI:NL:RBLIM:2015:6118, AWB - 14 _ 978u

Rechtbank Limburg, 20-07-2015, ECLI:NL:RBLIM:2015:6118, AWB - 14 _ 978u

Gegevens

Instantie
Rechtbank Limburg
Datum uitspraak
20 juli 2015
Datum publicatie
28 juli 2015
ECLI
ECLI:NL:RBLIM:2015:6118
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 14 _ 978u

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft een omgevingsvergunning obv artikel 2.1. eerste lid, onder a en c. van de Wabo

verleend voor de uitbreiding van een kantoorgebouw alsmede de aanleg van een parkeerterrein, Op

beide percelen gelden niet dezelfde bestemmingsplannen. Een en ander kan niet los van elkaar worden

gezien. Daargelaten of de uitbreiding van de bebouwing kan worden gezien als een nieuwe stedelijke

ontwikkeling is de rechtbank van oordeel dat daarvan, zoals eiser heeft aangevoerd, wel sprake is bij

het realiseren van het parkeerterrein (in combinatie met die bebouwing). Dat is niet onderkend door

verweerder. Motiveringsgebrek in het licht van artikel 3.1.6 van het Bro en artikel 5.20 Bor. Geen

toepassing bestuurlijke lus of andere uitspraakbevoegdheid maar (kale) vernietiging.

Uitspraak

Zittingsplaats Maastricht

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB/ROE 14/978

(gemachtigde: mr. R.T. Kirpestein),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eijsden-Margraten, verweerder,

(gemachtigde: mr. V. Gustings):

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [belanghebbende] , te [woonplaats 2] .

Procesverloop

Bij besluit van 4 februari 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan derde-partij (hierna: vergunninghouder) een omgevingsvergunning verleend op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, b, c en f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor het uitbreiden van de kantoorruimte en het aanleggen van een parkeerplaats achter het pand Withuis 16a te Eijsden.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2015. Het beroep is gevoegd ter zitting behandeld met het beroep met nr. AWB/ROE 14/1088. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghouder is verschenen.

Het onderzoek ter zitting is geschorst ten einde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere stukken over te leggen alsmede een nadere schriftelijke reactie te geven. Die nadere stukken zijn toegezonden en bij brief van 10 februari 2015 heeft verweerder de gevraagde schriftelijke reactie gegeven. Bij brief van 23 februari 2015 heeft eiser hierop gereageerd. Bij brief van 14 maart 2015 heeft vergunninghouder hierop gereageerd.

Partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven tot het achterwege laten van een nadere zitting. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek op 9 april 2015 gesloten.

Overwegingen

1. Vergunninghouder heeft op 24 mei 2011 een aanvraag ingediend voor het uitbreiden van een kantoorruimte en het aanleggen van een daarbij behorende parkeervoorziening achter het pand [adres 1] te [plaats] . Verweerder heeft de omgevingsvergunning verleend na toepassing van de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser heeft tegen het ontwerp-besluit tot verlening van de omgevingsvergunning, dat vanaf 17 januari 2013 gedurende 6 weken ter inzage is gelegd, tijdig een zienswijze ingediend. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen. Bij het bestreden besluit behoort een ruimtelijke onderbouwing van 1 oktober 2013 van Tonnaer Adviseurs in Omgevingsrecht (Tonnaer).

2. Eiser, wonend aan [adres 2] , kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. In beroep voert eiser - samengevat weergegeven - aan dat hij de ruimtelijke onderbouwing onvoldoende acht, gezien het feit dat de uitbreiding van het kantoor helemaal buiten het bouwvlak valt zoals opgenomen in het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan 1] ’ en gezien de grootte van de parkeervoorziening (50 parkeerplaatsen), hetgeen in strijd is met de bestemming ‘agrarisch gebied met cultuurhistorische waarden’. Het in de ruimtelijke onderbouwing gestelde ten aanzien van de economische noodzaak namelijk dat de twee vennootschappen als huurder tegen de grenzen van de historische bebouwing aanzitten valt volgens eiser wel mee. In ieder geval blijkt op geen enkele wijze het tekort aan parkeerplaatsen. Als er al sprake zou zijn van ruimtegebrek dan is er in de regio een ruime mate van leegstand aan kantoorruimte zodat er voldoende alternatieven voor handen zijn voor de huurders voor huisvesting elders. Een andere huurder kan het pand dan betrekken en de conclusie van het verliezen van die kantoorfunctie ter plaatse is te voorbarig.

De uitbreiding van 333m2 in relatie tot de bestaande 400m2 is niet als beperkt te beschouwen en verdraagt zich niet met de versterking van natuur- en landschapswaarden in combinatie met de handhaving van het bebouwingsvrije karakter zoals aangegeven in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (landelijk gebied Zuid-Limburg perspectief 2). Ten aanzien van de vergunde parkeerplaats wordt volgens eiser blijkens de ruimtelijke onderbouwing en de daarbij behorende bijlage al vrij snel tot de conclusie gekomen dat er geen overtreding van artikel 11 van de Flora- en faunawet zal plaatsvinden in verband met het leefgebied van dassen en mogelijk vossen. Niet wordt uitgesloten dat lichthinder en de aanwezigheid van personeel op de parkeerplaats verstorend kunnen werken. Er is in ieder geval geen sprake van versterking en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden, hetgeen uitgangspunt is van het provinciale planologische beleid. Nu de ruimtelijke onderbouwing volstrekt onvoldoende is voor de voorgestane planologische afwijking komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking.

3. Verweerder heeft - samengevat weergegeven - betoogd dat voldoende is komen vast te staan dat uitbreiding ter plaatse economisch noodzakelijk is. Hij heeft daartoe verwezen naar de door Tonnaer in verband met het bestreden besluit opgestelde ruimtelijke onderbouwing. Hieruit blijkt dat in het bestaande kantoor (400m2) 2 vennootschappen zijn gevestigd waarbij 25 personen werkzaam zijn en het huidige pand te weinig ruimte heeft om te voldoen aan de gestelde bouwkundige en arbotechnische vereisten. De keuken en spreekkamer functioneren als opslagruimte en er is geen archiefruimte of rustruimte aanwezig. Voorts zijn de desbetreffende firma’s het afgelopen jaar gegroeid qua orderportefeuille zodat ook de omvang van het personeel is toegenomen dan wel verder zal toenemen. Een voortzetting van de activiteiten op een andere locatie is financieel nadelig of anders gezegd een uitbreiding op de onderhavige locatie is economisch gezien de meest verantwoorde optie mede gezien de ligging ten opzichte van het buitenland en de investeringen in het bestaande monumentale pand. In de ruimtelijke onderbouwing is voorts aangegeven dat het kantoorpand bij het niet realiseren van de uitbreiding die functie zal verliezen. In het verweerschrift is nog aangegeven dat daargelaten in hoeverre de economische noodzaak (anders dan de financiële uitvoerbaarheid) moet worden aangetoond voorts binnen de gemeente geen locaties voorhanden zijn. Juist door deze uitbreiding wordt de ruimtelijke kwaliteit van het reeds aanwezig monumentale kantoorpand behouden. Verweerder geeft in het verweerschrift voorts aan dat in de desbetreffende ruimtelijke onderbouwing voldoende rekening is gehouden met de eventuele verstoring van de flora en fauna in de omgeving met name gelet op lichthinder en aanwezigheid van personeel. Er is immers een onderzoek verricht naar de aanwezigheid van de das. Daarbij geeft verweerder overigens aan dat de regels ter bescherming van de das kennelijk niet strekken tot bescherming van de belangen van de buren. Los daarvan gaat het om een uitbreiding en niet om nieuwbouw en volgt uit de ruimtelijke onderbouwing dat er geen significante negatieve effecten zijn. Voorts sluit het desbetreffende provinciale omgevingsplan een uitbreiding zoals hier aan de orde niet uit. De uitbreiding past binnen de lintbebouwing van [straatnaam] en wat de parkeervoorziening betreft vindt er een landschappelijke inpassing plaats. Deze is na overleg met de provincie Limburg vastgelegd in een schetsplan dat via een garantieovereenkomst tussen de vergunninghouder en de gemeente Eijsden is afgedekt. Het bouwplan past derhalve stedenbouwkundig en landschappelijk bij de omgeving en de aantasting is slechts gering, waarbij die is gecompenseerd.

4. De rechtbank overweegt als volgt.

5. In de reeds genoemde brief van verweerder van 10 februari 2015 aan de rechtbank heeft verweerder over het door eiser ter zitting gestelde dat het kantoorgebouw aangemerkt dient te worden als een stedelijke ontwikkeling die getoetst dient te worden aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) het volgende opgemerkt.

“Alvorens te concluderen dat de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ doorlopen dient te worden, dient eerst beoordeeld te worden of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling conform artikel 1.1.1, eerste lid, sub i Bro. Ons inziens is dat niet het geval. Hiervoor wordt verwezen naar het advies van Tonnaer van 3 februari 2015. Dit advies is als bijlage bijgevoegd. Hierin wordt beargumenteerd en met jurisprudentie onderbouwd, waarom er in casu geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Derhalve is hetgeen is bepaald onder artikel 3.1.6 lid Bro niet van toepassing op het onderhavig plan.

Dit betekent dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning conform artikel 2.1, eerste lid, onder c in de ruimtelijke onderbouwing niet de actuele regionale behoefte aangetoond dient te worden en dat niet beschreven dient te worden in hoeverre de hiervoor genoemde behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de desbetreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.

Desalniettemin is gekeken in hoeverre de voorgestelde ontwikkeling zich verhoudt tot de actuele behoefte in de regio. Tevens is gekeken in hoeverre in deze regionale behoefte kan worden voorzien binnen bestaand stedelijk gebied. Hiervoor wordt verwezen naar de bijlage.

(….) wordt beargumenteerd dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.”

Tot slot heeft verweerder aangegeven dat onderbouwd wordt weergegeven op welke wijze tegemoet wordt gekomen aan de belangen van eiser waarbij beroepsgronden die eerst ter zitting zijn aangevoerd worden weerlegd.

In de bijlage van Tonnaer bij de brief van verweerder van 10 februari 2015 staat, voor zover van belang en samengevat weergegeven, het volgende.

Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat er een zekere ondergrens is aan ontwikkelingen wanneer het gaat om de beoordeling of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.6.1 in combinatie met artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro. Onderhavig plan heeft betrekking op de uitbreiding van een bestaand kantoorgebouw dat in de huidige situatie een brutovloeroppervlakte van ca. 600m2 heeft en in de nieuwe situatie een brutovloeroppervlakte zal hebben van ca. 1140m2. De uitbreiding van ca. 540m2 is in het licht van de jurisprudentie van de Afdeling dusdanig beperkt dat geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro.

Voorts wordt het volgende aangegeven (onder de noemer van trede 1 en de vraag of het plan in een actuele regionale behoefte voorziet). Hoewel er geen uitgebreide inventarisatie van de regionale behoefte heeft plaatsgevonden en die behoefte niet is afgezet tegen het bestaande (leegstaande) aanbod in de regio kan worden opgemerkt dat het kantoor in de nieuwe situatie een zodanige kleine ontwikkeling is dat dat niet zal leiden tot een onaanvaardbare toename aan kantoren in de regio. Er bestaat behoefte aan uitbreiding bij de initiatiefnemer voor eigen gebruik op de huidige locatie. Geheel in lijn met doel en strekking van de ladder wordt voorzien in een duurzaam en efficiënt grondgebruik door op de huidige locatie te voorzien in de gewenste behoefte aan uitbreiding. Indien dat elders zou geburen zou dat juist tot leegstand leiden op de huidige locatie. Ook draagt een en ander bij aan het behoud van het gebouw, dat een rijksmonument is.

Voorts wordt nog het volgende gesteld (onder de noemer van trede 2 en de vraag in hoeverre in de actuele regionale behoefte kan worden voorzien binnen bestaand stedelijk gebied door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins). De gronden waarop de uitbreiding plaatsvindt zijn gelegen binnen bestaand stedelijk gebied te weten de kern c.q. het lint Withuis en zijn reeds voorzien van een kantoorbestemming. Van een transformatie/herstructurering is geen sprake maar wel wordt in de lijn met het doel en de strekking van de ladder voorzien in duurzaam en efficiënt ruimtegebruik door juist hier uit te breiden. Op het achterliggende en bijbehorende terrein zal worden voorzien in de benodigde parkeerruimte. Hoewel deze parkeerruimte formeel beschouwd niet is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied, staat die slechts ten dienste aan de uitbreiding van het kantoor dat wel voorzien is binnen stedelijk gebied. Het parkeerterrein is niet aan te merken als een zelfstandige stedelijke ontwikkeling. Daarbij wordt nog opgemerkt dat de locatie goed wordt ontsloten.

De conclusie is dat hoewel in de ruimtelijke onderbouwing niet expliciet wordt getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking de noodzakelijk aspecten daarvoor wel te destilleren zijn uit die onderbouwing. Er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling, waardoor toetsing aan de ladder niet aan de orde is. Mocht de gemeente Eijsden-Margraten van oordeel zijn dat toetsing wel aan de orde is, dan kan alsnog in een nadere motivering worden voorzien in reactie op het verzoek van de rechtbank, waardoor een eventueel gebrek op dit punt kan worden gepasseerd.

5.1

Eiser heeft hierop gereageerd bij schrijven van 23 februari 2015. Daarin wordt

- samengevat weergegeven - aangegeven dat Tonnaer veel te makkelijk tot de conclusie komt dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling in onderhavig geval. Gelet op vrijwel de verdubbeling van oppervlakte aan kantoorbebouwing buiten het bouwvlak kan toch niet de conclusie getrokken worden dat er sprake is van een beperkte afwijking. Daarbij komt dat Tonnaer geen enkele aandacht besteedt aan de parkeervoorziening welke in combinatie met de uitbreiding van de kantoorbebouwing dient te worden bezien en die zeker maakt dat sprake is van een stedelijke ontwikkeling waarop artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro van toepassing is. Hetgeen door Tonnaer nog wordt gezegd dat de ontwikkeling niet zal leiden tot een onaanvaardbare toename aan leegstand in de regio is een geheel andere beoordeling dan de vraag of sprake is van een plan dat voorziet in een actuele regionale behoefte. Ten slotte wordt nog opgemerkt dat Tonnaer de adviseur is van de initiatiefnemer en daarom de objectiviteit van de beoordeling discutabel is.

5.2

Vergunninghouder sluit zich in zijn schriftelijke reactie van 14 maart 2015 aan bij de reactie van verweerder van 10 februari 2015. Daarbij wordt nog opgemerkt dat de beroepsgrond van eiser over de ‘ladder van duurzame verstedelijking’ eerst ter zitting is aangedragen.

6. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.

Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º, kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, slechts worden verleend indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan en indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

Ingevolge artikel 3.1.6., tweede lid, van het Bro voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt aan de volgende voorwaarden:

a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;

c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Ingevolge artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder h, van het Bro wordt verstaan onder bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Ingevolge het bepaalde onder 1.1.1. eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro wordt verstaan onder stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

In artikel 5.20 van het Bor is bepaald dat voor zover de omgevingsvergunning wordt verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3, van de Wabo, artikel 3.1.6 van het Bro van overeenkomstige toepassing is.

7. Op basis van de gedingstukken en de behandeling ter zitting is het volgende komen vast te staan. Het bouwplan voorziet in de realisatie van de uitbreiding van de bestaande kantoorlocatie ter plaatse van de achtergevel. Het gaat om een tweetal verdiepingen onder de grond en 1 bouwlaag boven maaiveld. De uitbreiding wordt middels een gang verbonden met het bestaande monumentale hoofdgebouw. Onderhavig plan heeft betrekking op de uitbreiding van een bestaand kantoorgebouw dat in de huidige situatie een brutovloeroppervlakte van ca. 600m2 heeft en in de nieuwe situatie een brutovloeroppervlakte zal hebben van ca. 1140m2. Omdat door de uitbreiding van de kantoorruimte niet meer in voldoende mate kan worden voorzien in parkeergelegenheid op het bij het kantoor behorend perceel wordt die parkeervoorziening uitgebreid naar een aangrenzend perceel in het buitengebied eveneens in eigendom bij vergunninghouder. Op dit aangrenzend perceel worden minimaal 21 parkeerplaatsen gerealiseerd. Het gaat om een perceel van ruim 50 meter lang en 10 meter breed.

7.1

De rechtbank stelt voorts vast en gaat daarvan in het navolgende ook uit, dat tussen partijen niet in geschil is dat de uitbreiding van het kantoor in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan (het bestemmingsplan [bestemmingsplan 1]) en daarvoor een omgevingsvergunning vereist is ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c. van de Wabo in combinatie met artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wabo. Tussen partijen is voorts niet in geschil dat ook de aanleg van de parkeerplaatsen ten behoeve van de uitbreiding van het kantoor in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan (het bestemmingsplan [bestemmingsplan 2]) en dat daarvoor eveneens een omgevingsvergunning is vereist ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c. van de Wabo in combinatie met artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wabo.

7.2

De rechtbank heeft in dit verband te beoordelen of verweerder in redelijkheid heeft kunnen afwijken van de ingevolge de geldende bestemmingsplannen geldende regels voor de uitbreiding van het kantoorgebouw en de daarmee samenhangende aanleg van de parkeervoorziening. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 16 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1376) stelt de rechtbank voorop dat verweerder beleidsvrijheid heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen. dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot het besluit om omgevingsvergunning te verlenen heeft kunnen komen. Dit neemt niet weg dat het bestreden besluit zorgvuldig moet zijn voorbereid zoals bedoeld in artikel 3:2 van de Awb en in het licht van artikel 3:46 van de Awb gedragen moet kunnen worden door de motivering die daaraan ten grondslag is gelegd.

8. De rechtbank is van oordeel dat, anders dan verweerder en vergunninghouder betogen, hetgeen eiser ter zitting heeft aangevoerd over artikel 3.6.1 van het Bro en artikel 5.20 van het Bor zodanig aansluit bij hetgeen eiser in het beroepschrift is aangevoerd - de rechtbank verwijst hiervoor naar rechtsoverweging 2 van de onderhavige uitspraak - dat dit geen nieuwe beroepsgrond is maar veeleer het eerder aangevoerde voorziet van een expliciete wettelijke onderbouwing. De rechtbank acht dit niet in strijd met de goede procesorde.

9. Uit de gedingsstukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat het realiseren van het parkeerterrein niet los gezien kan worden van de uitbreiding van het kantoorgebouw en in het licht van artikel 3.6.1 als één project dient te worden aangemerkt.

Daargelaten of de uitbreiding van de bebouwing in het licht van de omvang daarvan en gezien de gebruiksmogelijkheden ter plaatse van die bebouwing op basis van het daar geldende bestemmingsplan [bestemmingsplan 1] en de structuur van de (lint)bebouwing op zichzelf kan worden gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling of niet - Tonnaer heeft aangegeven dat dat niet het geval is -, is de rechtbank van oordeel dat hiervan wel sprake is ten aanzien van het te realiseren parkeerterrein in combinatie met de uitbreiding van de bebouwing, hetgeen volgens de rechtbank als één (samenhangend) project dient te worden bezien. De rechtbank komt tot dit oordeel omdat zij met Tonnaer vindt dat er ter plaatse van dat parkeerterrein geen sprake is van een stedelijk gebied. Aan de opmerking van eiser dat Tonnaer adviseur is van de initiatiefnemer en daarom de objectiviteit van de beoordeling discutabel is gaat de rechtbank overigens voorbij, aangezien Tonnaer ook de ruimtelijke onderbouwing heeft opgesteld en gezien moet worden als een deskundige. Voorts kan er gezien de aard en omvang van het nieuwe ruimtebeslag dat met het parkeerterrein gepaard gaat in relatie tot de kantoorbebouwing en in het licht van de gebruiksmogelijkheden op basis van het bestemmingsplan [bestemmingsplan 2] ook niet gesproken worden van een zodanig beperkte functiewijziging dat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraken van de Afdeling van 4 maart 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:653) en 22 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1224). In het licht hiervan heeft verweerder niet voldaan aan de vereisten die volgen uit artikel 3.6.1 van het Bro. Het feit dat er een landschappelijke inpassing heeft plaatsgevonden van het parkeerterrein alsmede dat er voldoende rekening is gehouden met de eventuele verstoring van de flora en fauna - wat daarvan ook zij - maakt dat niet anders. Deze beroepsgrond slaagt.

10. In het licht van vorenstaande is het beroep reeds hierom gegrond. Aan de (overige) beroepsgrond(en) gaat de rechtbank derhalve voorbij. Gezien het (motiverings)gebrek en de noodzaak van nader onderzoek door verweerder in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking, ziet de rechtbank geen aanleiding tot het toepassen van andere uitspraakbevoegdheden, zoals bij voorbeeld een bestuurlijke lus in de zin van artikel 8:51a van de Awb, dan een (kale) vernietiging van het bestreden besluit. Verweerder dient met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen.

In dit verband verwijst de rechtbank ook naar haar uitspraak van heden in het beroep met

nr. AWB/ROE 14/1088, die is aangehecht.

11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.225,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het geven van schriftelijke inlichtingen, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak

- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 165,-

vergoedt;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van € 1.225,-, te betalen aan eiser.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, rechter, in aanwezigheid van

mr. D.D.R.H. Lechanteur, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op

20 juli 2015.

w.g. D.D.R.H. Lechanteur,

griffier

w.g. Seerden,

rechter

Voor eensluidend afschrift:

de griffier,

Afschrift verzonden aan partijen op: 20 juli 2015

Rechtsmiddel