Home

Rechtbank Maastricht, 14-06-2005, AT8518, AWB 04/1276 WWB

Rechtbank Maastricht, 14-06-2005, AT8518, AWB 04/1276 WWB

Gegevens

Instantie
Rechtbank Maastricht
Datum uitspraak
14 juni 2005
Datum publicatie
30 juni 2005
ECLI
ECLI:NL:RBMAA:2005:AT8518
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 04/1276 WWB

Inhoudsindicatie

Eiseres en haar toenmalige partner ontvingen een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) vanwege verweerders gemeente.

Bij besluit van 7 mei 2004 heeft verweerder, nadat door middel van bestandsvergelijking met het inlichtingenbureau was gebleken dat er sprake was van inkomsten uit arbeid, de bijstandsuitkering over de periode van 1 mei 2000 tot en met 30 juni 2000 onder korting van inkomsten uit werkzaamheden herzien en de teveel betaalde bijstand over diezelfde periode voor een bedrag van € 373,03 bruto teruggevorderd. Nu eiseres en haar toenmalige partner in de periode in geding gehuwd waren heeft verweerder beiden hoofdelijk aangesproken voor de terugbetaling van de ten onrechte verstrekte bijstand.

Uitspraak in hoger beroep vernietigd; LJN AU5973

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT

Sector Bestuursrecht

Procedurenummer: AWB 04 / 1276 WWB

Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken

inzake

[A],

wonende te Hoensbroek, eiseres,

tegen

het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Heerlen,

gevestigd te Heerlen, verweerder.

Datum bestreden besluit: 13 juli 2004

Kenmerk: 03.21/040401-2-B/WB C 16907

Behandeling ter zitting: 19 mei 2005

1. Ontstaan en loop van het geding

Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 13 juli 2004 heeft verweerder een namens eiseres ingediend bezwaarschrift van 4 juni 2004 tegen een door verweerder genomen besluit van 7 mei 2004 ongegrond verklaard.

Bij brief van 19 augustus 2004 is tegen eerstgenoemd besluit namens eiseres beroep ingesteld door haar gemachtigde mr. R.H.L. van de Laar, advocaat te Heerlen.

De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken zijn in kopie aan de gemachtigde van eiseres gezonden. Met betrekking tot het verweerschrift wordt verwezen naar bovengenoemde stukken.

Het beroep is behandeld ter zitting van deze rechtbank op 19 mei 2005, waar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. R.H.L. van de Laar voornoemd.

Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door de heer W.A.A. Buttolo.

Op verzoek van partijen is de zaak gevoegd behandeld met de zaak geregistreerd onder nummer 04/1275. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken weer gesplitst en zal in beide zaken afzonderlijk uitspraak worden gedaan.

2. Overwegingen

De feiten

Eiseres en haar toenmalige partner ontvingen een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) vanwege verweerders gemeente.

Bij besluit van 7 mei 2004 heeft verweerder, nadat door middel van bestandsvergelijking met het inlichtingenbureau was gebleken dat er sprake was van inkomsten uit arbeid, de bijstandsuitkering over de periode van 1 mei 2000 tot en met 30 juni 2000 onder korting van inkomsten uit werkzaamheden herzien en de teveel betaalde bijstand over diezelfde periode voor een bedrag van € 373,03 bruto teruggevorderd. Nu eiseres en haar toenmalige partner in de periode in geding gehuwd waren heeft verweerder beiden hoofdelijk aangesproken voor de terugbetaling van de ten onrechte verstrekte bijstand.

Bij brief van 4 juni 2004 is namens eiseres tegen dat besluit bezwaar gemaakt bij verweerder.

Eiseres en haar gemachtigde zijn in de gelegenheid gesteld om op 24 juni 2004 op het bezwaar te worden gehoord.

Het besluit

Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van eiseres ongegrond verklaard, waarbij verweerder vermeldt dat met betrekking tot de periode waarop de herziening betrekking heeft gelezen dient te worden 1 mei 2000 tot en met 26 mei 2000. Aan dit besluit ligt ten grondslag verweerders standpunt, dat eiseres en haar toenmalige partner in de genoemde periode inkomsten uit arbeid hebben ontvangen. Dit blijkt uit de jaaropgave 2000 die verweerder heeft ontvangen van het bedrijf M.G.J. Simons te Roosteren. Eiseres heeft erkend dat er in die periode werkzaamheden zijn verricht in de aspergeteelt en dat dit niet is vermeld op het RMF-formulier. Niet aannemelijk is gemaakt dat er is geknoeid met de jaaropgave. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat er minder inkomsten zijn ontvangen.

Verweerder is van mening dat er niet te lang is gewacht met terugvordering en stelt dat een beroep op artikel 58, vijfde lid, van de WWB niet kan slagen omdat artikel 59, derde lid, van de WWB ten grondslag ligt aan de terugvordering. Verweerder handhaaft zijn besluit.

Het beroep

Eiseres kan zich met voormeld standpunt van verweerder niet verenigen. In beroep wordt in de eerste plaats verwezen naar het bezwaarschrift. Eiseres erkent dat zij gewerkt heeft in de aspergeteelt, dit was echter slechts voor enkele dagen en zij heeft hiervoor ongeveer ?30,-- ontvangen, zo ook haar toenmalige partner. Zij heeft deze inkomsten vanwege de geringe omvang en omdat het een onkostenvergoeding betrof niet opgegeven. Een loonspecificatie of jaaropgave heeft zij nooit ontvangen.

Eiseres blijft bij het standpunt dat de jaaropgave niet klopt. Dat deze onjuist is wordt bevestigd door het feit dat beiden destijds hebben gewerkt en er slechts één jaaropgave is verstrekt. Dit bevestigt in ieder geval dat de werkgever er een onzorgvuldige / onjuiste administratie op na houdt. Het looninformatieformulier is door de werkgever eveneens onjuist ingevuld. De werkgever geeft geen informatie omtrent het aantal gewerkte uren en de bruto/netto inkomsten. Eiseres vraagt zich af of de terugvorderingsbeslissing gedragen kan worden door die gegevens.

Eiseres blijft bij haar standpunt dat verweerder te lang heeft gewacht met terugvorderen en verwijst hiertoe naar een uitspraak van de CRvB van 7 juni 2004 (USZ 2000/202).

Als verweerder voldoende voortvarend te werk was gegaan hadden deze terugvorderingsbeslissingen reeds in 2001 genomen kunnen worden. Het is voor eiseres thans moeilijk, dan wel onmogelijk om zich tegen deze terugvordering afdoende te verweren.

Eiseres heeft de werkgever opgezocht. De werkgever heeft aan eiseres medegedeeld dat het juist is dat beiden bij hem hebben gewerkt in genoemde periode. De werkgever wist zich te herinneren dat eiseres en haar toenmalige partner slechts enkele dagen gewerkt hebben. Hij erkent dat de jaaropgaaf onjuist is, doch hij is niet bereid de verstrekte gegevens te wijzigen. De werkgever heeft verklaard reeds in 2001 gegevens aan verweerder te hebben verstrekt omtrent de werkzaamheden van eiseres en haar toenmalige partner in zijn bedrijf.

De beoordeling

De rechtbank dient in dit geding te beoordelen, of het bestreden besluit in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel. Daarbij spitst het geschil zich toe op de beantwoording van de vraag of verweerder terecht en op goede gronden is overgegaan tot herziening en terugvordering van de ten onrechte verstrekte bijstand ten bedrage van €373,03 over de periode 1 mei 2000 tot en met 26 mei 2000, waarbij eiseres en haar toenmalige partner beiden hoofdelijk zijn aangesproken.

De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.

Op 1 januari 2004 is de Wet werk en bijstand (WWB) in werking getreden.

In artikel 54, derde lid, van de WWB, zijn de bepalingen omtrent herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand opgenomen.

Aanvankelijk was in artikel 6 van de Invoeringswet WWB (IWWB) een specifieke overgangsregeling opgenomen met betrekking tot de terugvordering van de ten onrechte verleende bijstand. Dit artikel is evenwel bij Nota van wijziging (Kamerstukken II, 2002-2003, 28960, nr. 7) uitdrukkelijk geschrapt en daardoor nimmer in werking getreden. Dit heeft naar het oordeel van de rechtbank tot gevolg dat met betrekking tot terugvordering van bijstand als uitgangspunt van overgangsrecht heeft te gelden de onmiddellijke en exclusieve werking van de WWB op het moment van in werking treden op 1 januari 2004.

De te dezen relevante bepalingen van de Abw zijn per 1 januari 2004 vervallen.

Naar het oordeel van de rechtbank is de wettelijke grondslag voor terugvordering sedert 1 januari 2004 dan ook uitsluitend gelegen in de WWB.

Verweerder heeft derhalve terecht de WWB ten grondslag gelegd aan het terugvorderingsbesluit

Ingevolge artikel 54, derde lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) kan het college,

onverminderd het elders in deze wet bepaalde ter zake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand en ter zake van weigering van bijstand, een dergelijk besluit herzien of intrekken:

a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de artikelen 28, tweede lid, en 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand;

b. indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

Ingevolge artikel 58, eerste lid, aanhef en sub a en sub e, van de WWB kan het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kosten van bijstand terugvorderen, voor zover de bijstand:

a. ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

(…)

e. anderszins onverschuldigd is betaald voor zover de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen, of

(…)

Ingevolge het vierde lid van dit artikel kan bij gebreke van tijdige betaling de vordering worden verhoogd met de wettelijke rente en de op de terugvordering betrekking hebbende kosten. Loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de bijstand verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, alsmede de ziekenfondspremie kunnen worden teruggevorderd, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de belastingdienst en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Ingevolge het vijfde lid van dit artikel vindt terugvordering als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, niet plaats, indien de betreffende kosten zijn gemaakt meer dan twee jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot terugvordering.

Ingevolge artikel 59, eerste lid, van de WWB kunnen onverminderd artikel 58 kosten van bijstand, indien de bijstand aan een gezin wordt verleend, van alle gezinsleden worden teruggevorderd.

Ingevolge het derde lid van dit artikel zijn de in het eerste en tweede lid bedoelde personen hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van kosten van bijstand die worden teruggevorderd.

Ten aanzien van de beleidsmatige invulling van de gemeente Heerlen zoals deze weergegeven is in en beleidsnotitie “Verhaal en terugvordering in het kader van de WWB” welke geaccordeerd is door de gemeenteraad van 12 mei 2004 en gewijzigd bij besluit van 5 april 2005 en gepubliceerd in de Uitkijk van 20 april 2005 overweegt de rechtbank dat deze de rechterlijke toetsing niet kan doorstaan. Dit beleid houdt onder meer in dat van de bevoegdheid tot terugvordering op grond van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB gebruik wordt gemaakt tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden die kunnen worden beschreven als dringende redenen. Voor wat betreft de dringende reden wordt aansluiting gezocht bij de jurisprudentie met betrekking tot artikel 78, derde lid, van de Abw.

In aanmerking genomen dat het regime van de WWB ten aanzien van de terugvordering in zoverre wezenlijk verschilt van dat van de Abw dat de verplichte toepassing van de betrokken bepalingen is omgezet in een discretionaire bevoegdheid - hetgeen zowel een grotere beleidsvrijheid van het bevoegde bestuursorgaan als een verbetering van de rechtspositie van de bijstandsontvanger impliceert - is de rechtbank van oordeel dat het feit dat onderhavige beleid niet meer ruimte biedt dan onder de Abw in strijd met de wet moet worden geacht. Op grond van voorgaande overweging komt het besluit voor vernietiging in aanmerking.

De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de kosten, die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Het bedrag van de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbij-stand wordt daarbij vastgesteld overeenkomstig het tarief, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

De rechtbank kent ter zake twee punten met elk een waarde van € 322,-- toe voor de indie-ning van het beroepschrift en de verschijning ter zitting en bepaalt het gewicht van de zaak, gelet op de aard en de inhoud van het geschil, op gemiddeld (wegingsfactor 1). Het te ver-goeden bedrag voor verleende rechtsbijstand bedraagt derhalve 2 x € 322,-- x 1 = € 644,--.

Op grond van de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Awb wordt als volgt beslist.

3. Beslissing

De rechtbank Maastricht:

1. verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;

2. draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres;

3. bepaalt dat aan eiseres het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 37,00 wordt vergoed door de gemeente Heerlen;

4. veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiseres begroot op € 644,00 wegens de kosten van rechtsbijstand, te betalen door de gemeente Heerlen aan eiseres.

Aldus gedaan door mr. T.E.A. Willemsen in tegenwoordigheid van mr. M.J.G.E. Wolters als griffier en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2005 door mr. Willemsen voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.

w.g. M. Wolters w.g. Willemsen

Voor eensluidend afschrift,

de griffier,

Verzonden: 14 juni 2005

Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.

Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.