Rechtbank Middelburg, 16-12-2009, BK9826, 65052 / HA ZA 08-511
Rechtbank Middelburg, 16-12-2009, BK9826, 65052 / HA ZA 08-511
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Middelburg
- Datum uitspraak
- 16 december 2009
- Datum publicatie
- 19 januari 2010
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBMID:2009:BK9826
- Zaaknummer
- 65052 / HA ZA 08-511
Inhoudsindicatie
[eisers] vordert:
te verklaren voor recht dat ingevolge extinctieve verjaring ex artikel 3:105 van het Burgerlijk Wetboek (BW) [eisers] gerechtigd is tot gebruik al dan niet als erfpachter van het gedeelte van het aan [gedaagden] in eigendom toebehorende terrein, althans te verklaren voor recht dat het recht van [gedaagden] extinctief is verjaard om het gebruik van dit gedeelte van diens perceel aan [eisers] te ontzeggen;
[gedaagden] te veroordelen diens onrechtmatige inbreuk op het recht van erfpacht binnen twee dagen na betekening van het vonnis te staken en gestaakt te houden zodat [eisers] in staat is de garage met de auto te allen tijde te bereiken en te verlaten op een wijze waarbij eisers bij het verlaten van de garage in de gelegenheid zijn de auto te keren en vooruit het pad af te rijden, onder verbeurte van een dwangsom;
[gedaagden] te verbieden binnen een afstand van twee meter grenzend aan de aan [eisers] toebehorende woning met serre hoog opschietende gewassen te telen, op straffe van een dwangsom;
[gedaagden] te verbieden de (overhangende) takken van de aan [eisers] in eigendom toebehorende ligusterhaag zonder [eisers] daartoe te hebben aangemaand te verwijderen op straffe van een dwangsom;
[gedaagden] te veroordelen tot het verwijderen van de tegen de schutting van [eisers] geplaatst palen op straffe van een dwangsom;
[gedaagden] te veroordelen in de kosten van het geding.
Uitspraak
Uitspraak
2
65052 / HA ZA 08-511
16 december 2009
vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
65052 / HA ZA 08-5112 december 2009
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 65052 / HA ZA 08-511
Vonnis van 16 december 2009
in de zaak van
1. [eiser 1],
2. [eiser 2],
beiden wonende te Zaamslag,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. E. Verburg te Terneuzen,
tegen
1. [gedaagde 1],
wonende te Zaamslag,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. E.C.J. Ris te Leusden,
2. [gedaagde 2],
wonende te Terneuzen,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. I. Dobbelaere-Woets te Terneuzen.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagde 1] (gedaagde sub 1) respectievelijk
[gedaagde 2] (gedaagde sub 2) genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding
de conclusie van antwoord van de zijde van [gedaagde 1]
de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie van de zijde van [gedaagde 2]
de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie (jegens [gedaagde 2])
de conclusie van repliek (jegens [gedaagde 1])
de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie van de zijde van [gedaagde 2]
de conclusie van dupliek van de zijde van [gedaagde 1]
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
[eisers] is sinds 10 april 1986 eigenaar van een landhuisje met verdere aanbehoren (waaronder een serre en een garage) aan de [adres landhuisje] te Zaamslag (gemeente Terneuzen), op en met het recht van erfpacht voor onbepaalde tijd van grond, kadastraal bekend als gemeente Terneuzen, [nummer perceel landhuisje], groot 2 aren en 80 centiaren.
2.2. Voornoemde grond heeft [eisers] in erfpacht gekregen van de heer [voormalige eigenaar grond] (hierna: [voormalige eigenaar grond]). [voormalige eigenaar grond] was in die tijd ook eigenaar van de percelen uit dezelfde sectie met de nummers [perceelnummer 1a en 1b] (zoals vermeld op productie 1 bij dagvaarding). De vader van [gedaagde 2], de heer [vader gedaagde 2], was toen eigenaar van het perceel met nummer [perceelnummer 2] uit dezelfde sectie (zie ook voornoemde productie 1).
2.3. [eisers] heeft van meet af aan gebruik gemaakt van een onverharde ontsluitingsweg (hierna: de ontsluitingsweg) over de percelen [perceelnummer 1a en 1b] van [voormalige eigenaar grond]. Hij kon van uit zijn perceel zowel linksaf als rechtsaf slaan en in beide richtingen over deze ontsluitingsweg rijden naar de openbare weg (de [adres]). De ontsluitingsweg bestaat al vanaf 1953 en was in het begin een smal voetpad.
2.4. In 1992 hebben [eisers] en [vader gedaagde 2] geprocedeerd bij de kantonrechter over het gebruik van een stuk grond door [eisers]. De kantonrechter heeft toen bepaald dat [eisers] een stukje van enkele vierkante meters in gebruik mocht houden voor een prijs van tien gulden per jaar, zodat hij zijn garage beter zou kunnen bereiken.
2.5. In 1998 heeft [gedaagde 1] het perceel met nummer [perceelnummer 2] van zijn grootvader gekocht. [gedaagde 1] heeft de woning van zijn grootvader vervangen door een nieuwe woning. Tevens heeft hij in 1998 van [voormalige eigenaar grond] het perceel [perceelnummer 1a] gekocht om dit te gebruiken als tuin bij zijn woning op perceel [perceelnummer 2].
2.6. Op 11 februari 1998 heeft [gedaagde 1] een vergunning verkregen van het waterschap om zijn oude aansluiting naar de [adres] – via voornoemde ontsluitingsweg – te vervangen door een nieuwe aansluiting met een oprit loodrecht vanuit zijn garage de [adres] op.
2.7. Omstreeks het jaar 2000 heeft [gedaagde 1] een hekwerk geplaatst tussen enerzijds zijn percelen [perceelnummer 2] en [perceelnummer 1a] en anderzijds het perceel [perceelnummer 3], waarop [eisers] woont. Hierdoor is het voor [eisers] niet meer mogelijk rechtsaf te slaan vanaf zijn terrein en daarna in die richting verder te rijden op de ontsluitingsweg. Linksaf is dit wel mogelijk gebleven.
2.8. Op 28 maart 2001 heeft [gedaagde 2] het perceel [perceelnummer 1b] van [voormalige eigenaar grond] gekocht. [gedaagde 2] heeft een klein deel van dit perceel (met daarop een deel van de ontsluitingsweg) doorverkocht aan zijn zoon, [gedaagde 1] Laatstgenoemd perceel heeft een nieuw kadastraal nummer gekregen: [nieuw nummer 1]. De rest van het oude perceel [perceelnummer 1b] heeft als nieuw kadastraal nummer: [nieuw nummer 2] (zie productie 1 conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie).
2.9. Vanaf 2005 heeft [eisers] steeds een draaicirkel voor zijn garage gemaakt om zijn auto daaruit te kunnen rijden en vooruit over (het linkerdeel van) de ontsluitingsweg te kunnen rijden. Daarbij reed hij dan een stukje de dijk op. [gedaagde 1] heeft vervolgens palen op de dijk geplaatst waardoor dit draaien niet meer mogelijk is voor [eisers].
2.10. De woning van [eisers] heeft een serre. Deze serre staat blijkens de kadastrale tekening net over de kadastrale grens met perceel [nieuw nummer 2].
2.11. [gedaagde 2] heeft op het perceel [nieuw nummer 2] ter hoogte van de serre van [eisers] enige tijd stokbonen geteeld.
2.12. [eisers] heeft vlak voor zijn serre een ligusterhaag geplant. Deze haag is gesnoeid door [gedaagde 2]
Het geschil
in conventie
[eisers] vordert:
te verklaren voor recht dat ingevolge extinctieve verjaring ex artikel 3:105 van het Burgerlijk Wetboek (BW) [eisers] gerechtigd is tot gebruik al dan niet als erfpachter van het gedeelte van het aan [gedaagden] in eigendom toebehorende terrein, althans te verklaren voor recht dat het recht van [gedaagden] extinctief is verjaard om het gebruik van dit gedeelte van diens perceel aan [eisers] te ontzeggen;
[gedaagden] te veroordelen diens onrechtmatige inbreuk op het recht van erfpacht binnen twee dagen na betekening van het vonnis te staken en gestaakt te houden zodat [eisers] in staat is de garage met de auto te allen tijde te bereiken en te verlaten op een wijze waarbij eisers bij het verlaten van de garage in de gelegenheid zijn de auto te keren en vooruit het pad af te rijden, onder verbeurte van een dwangsom;
[gedaagden] te verbieden binnen een afstand van twee meter grenzend aan de aan [eisers] toebehorende woning met serre hoog opschietende gewassen te telen, op straffe van een dwangsom;
[gedaagden] te verbieden de (overhangende) takken van de aan [eisers] in eigendom toebehorende ligusterhaag zonder [eisers] daartoe te hebben aangemaand te verwijderen op straffe van een dwangsom;
[gedaagden] te veroordelen tot het verwijderen van de tegen de schutting van [eisers] geplaatst palen op straffe van een dwangsom;
[gedaagden] te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2 [eisers] stelt daartoe het volgende.
Ten aanzien van vordering I die ziet op de serre, is sprake van extinctieve verjaring. Reeds vanaf het moment dat [eisers] de woning heeft gekocht, heeft [eisers] een deel van het volgens de kadastrale grens aan [gedaagden] in eigendom toebehorende perceel, in gebruik.
Bij vordering II die ziet op een hek op de rechterzijde van de ontsluitingsweg, is eveneens sprake van verjaring. [eisers] heeft primair de eigendom van de ontsluitingsweg verkregen, heeft daarop subsidiair een erfdienstbaarheid en meer subsidiair een persoonlijk recht tot gebruik. Bij de koop van de woning van de vorige eigenaar werd [eisers] te verstaan gegeven dat de betreffende weg tot de erfdienstbaarheid behoorde. [eisers] was te goeder trouw en heeft zich altijd als heersend erf ten aanzien van het dienend erf beschouwd en zich ook zodanig gedragen.
Bij vordering III die ziet op hoog opschietend gewas, beroept [eisers] zich op artikel 5: 42 BW. De stokbonen die [gedaagden] teelt zijn te vergelijken met bomen, heesters of heggen en mogen niet binnen twee meter van de grenslijn worden geteeld.
Voor vordering IV die ziet op het snoeien van de ligusterhaag, verwijst [eisers] naar artikel 5: 44 BW. [eisers] heeft de ligusterhaag geplant en is daarom de eigenaar. [gedaagden] is niet gerechtigd de haag zonder verdere tussenkomst van [eisers] te onderhouden of te verwijderen.
Vordering V ziet op verwijdering van palen tegen de schutting van [eisers]. Daarvan heeft [eisers] gesteld dat die inmiddels zijn verwijderd en dat [gedaagden] die verwijderd dient te houden.
Vordering VI vloeit voort uit de overige vorderingen.
3.3. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren verweer. [gedaagde 2] voert verweer tegen de vorderingen I (serre), III (hoog opschietend gewas) en IV (ligusterhaag) en voert aan dat vordering II niet op zijn perceel ziet. [gedaagde 1] voert verweer tegen de vorderingen II (hek op ontsluitingsweg) en V (palen). [gedaagde 1] voert ten aanzien van de vorderingen I, III en IV aan dat deze niet zijn perceel betreffen. Uit voornoemde verweren van gedaagden volgt dat ook verweer wordt gevoerd tegen vordering VI (proceskosten).
3.4. [gedaagde 2] voert ten aanzien van vordering I (serre) aan dat hij [eisers] nimmer het gebruik van het overbouwde deel van de serre heeft ontzegd. Artikel 3:106 BW is niet van toepassing op de onderhavige kwestie. [eisers] dient op dit punt niet ontvankelijk te worden verklaard, althans de vordering dient te worden afgewezen.
Bij vordering III (hoog opschietend gewas) voert [gedaagde 2] primair aan dat een niet-eigenaar niet zelfstandig deze vordering kan instellen. [eisers] dient niet ontvankelijk te worden verklaard. Subsidiair voert [gedaagde 2] aan nimmer binnen de daarvoor geldende grenzen hoog opschietende gewassen heeft geteeld. De stokbonen houden geen zonlicht tegen. Verwijderde stokbonen groeien niet meer aan. Stokbonen zijn niet te vergelijken met bomen. Voor heesters en struiken geldt een afstand van een halve meter vanaf de erfgrens.
Met betrekking tot vordering IV (ligusterhaag) wordt aangevoerd dat [eisers] de haag heeft geplant op grond die eigendom is van [gedaagde 2] Op grond van artikel 5:20 BW is [gedaagde 2] ook eigenaar van de met de grond verenigde beplanting. [gedaagde 2] verzoekt [eisers] te veroordelen tot betaling van proceskosten, waaronder begrepen nakosten.
3.5. [gedaagde 1] voert met betrekking tot alle vorderingen aan dat die zo onduidelijk zijn omschreven dat ze reeds om die reden moeten worden afgewezen.
Tegen vordering II (hek op ontsluitingsweg) voert hij het volgende aan.
Hij heeft aan het waterschap wijziging van uitweg verzocht. [eisers] heeft geen bezwaar tegen deze wijziging aangetekend.
Het hekwerk is niet op de kadastrale grens geplaatst maar ongeveer vier meter uit de kadastrale grens op zijn eigen perceel. Daardoor is geen sprake van een onrechtmatige inbreuk op het recht van erfpacht van [eisers].
Voorts is [eisers] slechts erfpachter van de strook grond en kan derhalve geen eigendom verkrijgen. Bovendien is de vordering tot verkrijgende verjaring niet in het petitum van de dagvaarding opgenomen.
Door verkrijgende verjaring is geen recht van erfdienstbaarheid ontstaan. Er kan geen sprake zijn van goede trouw van [eisers], door enkele raadpleging van de registers had hij kunnen weten dat er geen erfdienstbaarheid van weg is gevestigd. De termijn voor verkrijging door bevrijdende verjaring is nog niet verstreken.
Ook van een persoonlijk recht van gebruik is geen sprake. Er is geen overeenkomst voorhanden. De grondslag van deze vordering ontbreekt. Bovendien is ook hiervoor niets opgenomen in het petitum van de dagvaarding.
[gedaagde 1] betwist dat [eisers] niet op normale wijze zijn garage kan verlaten. Er is geen noodzaak tot het keren van de auto, omdat een auto ook een achteruit versnelling heeft. Bovendien kan [eisers] de weg bijna een meter breder maken door de bomen te kappen die op en over de kadastrale grens zijn geplant om zodoende ruimte te maken op zijn eigen terrein om zijn auto voor zijn garage te keren.
[eisers] heeft zijn recht verwerkt om bezwaar te maken tegen de verhindering rechtsaf te slaan, nu deze verhindering al bestaat vanaf 1998.
Op grond van een belangenafweging moet geoordeeld worden dat het van [gedaagde 1] niet verlangd kan worden om na elf jaar nog toe te staan dat [eisers] vanaf zijn perceel rechtsaf kan slaan. [eisers] moet dan door de nieuw aangelegde tuin van [gedaagde 1] rijden, vlak langs het raam in de woonkamer, waarmee de privacy van [gedaagde 1] en zijn gezin volledig illusoir zal worden.
De vordering onder V (palen) is niet toegelicht. De grondslag ontbreekt en de uitleg ontbreekt. [gedaagde 1] betwist bij gebrek aan wetenschap dat hij palen zou moeten verwijderen. Uit de stellingen van [eisers] bij repliek valt af te leiden dat deze vordering betrekking heeft op zijn vader.
in reconventie
3.6. [gedaagde 2] vordert [eisers] te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van het te wijzen vonnis het met kruisarcering aangegeven perceelsgedeelte op de als productie 6 overgelegde kaart van het perceel kadastraal bekend gemeente Terneuzen [sectie] nummer [nieuw nummer 2] te ontruimen en ontruimd te houden op straffe van een dwangsom van € 250,-- per dag voor iedere dag dat [eisers] hiermee in gebreke is.
3.7. Hij stelt daartoe dat [eisers] een gedeelte van zijn grond in gebruik heeft genomen van circa 100 vierkante meter. [eisers] heeft op dit gedeelte in 2005 een schuurtje/hokje geplaatst. [eisers] weigert het schuurtje/hokje te verwijderen ondanks verzoeken van de zijde van [gedaagde 2] daartoe.
3.8. [eisers] voert verweer. [eisers] betwist dat het betreffende stuk perceel in eigendom aan [gedaagde 2] toebehoort. [gedaagde 2] heeft het vermeende eigendom niet met stukken onderbouwd. Het betreffende schuurtje staat al geruime tijd op dit gedeelte. Bovendien is dit gedeelte al jaren in gebruik door [eisers]. De vordering moet dus worden afgewezen.
De beoordeling
in conventie
4.1. [eisers] heeft in de procedure onduidelijk aangegeven jegens wie van beide gedaagden welke vordering is ingesteld. Gedaagden hebben de vorderingen uitgelegd en verweer gevoerd. Nu de feitelijke grondslag van de vorderingen grotendeels nèt voldoende is (gedaagden hebben immers grotendeels begrepen waar het om ging), zal de rechtbank de vorderingen behandelen op de wijze zoals die door gedaagden is gevolgd.
Vorderingen I, III, IV en VI
4.2. De rechtbank zal eerst de vorderingen tegen [gedaagde 2] beoordelen. Het gaat om vorderingen I (serre), III (hoog opschietend gewas), IV (ligusterhaag) en vordering VI (proceskosten).
de serre
4.3. [eisers] is eigenaar van de woning en erfpachter van de grond waarop de woning staat. De serre maakt deel uit van de woning van [eisers]. Op grond van horizontale natrekking is [eisers] ook eigenaar van de serre, maar niet van de grond daaronder. De serre staat op grond van [gedaagde 2] Het is dus de vraag of [gedaagde 2] het op zijn grond aangebrachte uitsteeksel (de serre) moet dulden. [eisers] stelt dat [gedaagden] dit moet dulden, omdat – kortweg gezegd – er sinds 10 april 1986 niet tegen is opgetreden door de eigenaar van de grond. Deze stelling is echter in strijd met een andere door hem ingenomen stelling dat [gedaagde 2] hem in het verleden diverse malen heeft gedreigd met de mededeling dat [eisers] de serre dient af te breken. Daaruit volgt dat de verjaringstermijn – voor zowel de vordering op grond van het recht tot gebruik al dan niet als erfpachter als van het recht tot protest van [gedaagde 2] – nog niet is verstreken en [eisers] daarop geen beroep toekomt.
4.4. De vordering van [eisers] kan echter wel op een andere grond worden toegewezen. [gedaagde 2] heeft immers aangevoerd dat hij [eisers] nimmer het gebruik van het overbouwde deel van de serre heeft ontzegd en doet dat ook niet in de onderhavige procedure.
4.5. De rechtbank zal derhalve een verklaring voor recht geven dat [eisers] gerechtigd is tot het gebruik van het overbouwde deel van de serre.
het hoog opschietend gewas
4.6. [eisers] doet een beroep op artikel 5:42 BW waarin regels staan gegeven voor beplanting bij de grenslijn tussen twee erven. Een rechterlijke uitspraak hierover betreft zowel het recht van de eigenaar van de grond als dat van de erfpachter. Nu [eisers] erfpachter is, betekent dit dat [eisers], op grond van artikel 5:95 BW, de eigenaar van de grond tijdig in het geding had moeten roepen. Nu dat niet is gebeurd, zal de rechtbank [eisers] niet ontvankelijk in deze vordering verklaren.
de ligusterhaag
4.7. Hiervoor is onder 4.3. overwogen dat vast staat dat de serre staat op de grond van [gedaagde 2] De ligusterhaag staat voor de serre van [eisers]. Dit betekent dat ook de ligusterhaag staat op de grond van [gedaagde 2] De eigendom van de grond omvat de met de grond verenigde beplantingen (artikel 5:20 lid 1 sub f BW). [gedaagde 2] is dus bevoegd de takken van de ligusterhaag te verwijderen. De rechtbank zal vordering IV afwijzen.
Vorderingen II, V en VI.
4.8. De overige vorderingen van [eisers] zijn ingesteld tegen [gedaagde 1] Het gaat om: vorderingen II (hek op ontsluitingsweg), V (palen) en VI (proceskosten).
niet ontvankelijkheid
4.9. [gedaagde 1] heeft aangevoerd dat de vorderingen van [eisers] zo onduidelijk zijn omschreven dat deze reeds om die reden moeten worden afgewezen.
4.10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eisers] zijn stellingen grotendeels nèt voldoende feitelijk weergegeven en is ook voldoende duidelijk wat wordt gevorderd. Dit geldt echter niet voor de vordering onder V (palen) in de dagvaarding. Deze vordering heeft [eisers] onvoldoende feitelijk onderbouwd. Vordering V zal daarom worden afgewezen.
hek op de ontsluitingsweg
4.11. In beginsel heeft [gedaagde 1] het recht om zijn erf af te sluiten en heeft hij door een hek te plaatsen niet onrechtmatig gehandeld (artikel 5:48 BW).
Hierbij is echter van belang wat de juridische status is van de ontsluitingsweg die over zijn erf loopt. Is die onderdeel van zijn erf of niet, rust er wellicht een zakelijk of persoonlijk recht van een ander op?
Als zou blijken dat de ontsluitingsweg onderdeel is van zijn erf, niemand anders een recht heeft op de weg en vast zou komen te staan dat [gedaagde 1] zijn erf rechtmatig heeft afgesloten, dan moet daarna getoetst worden of hij bij het uitoefenen van zijn bevoegdheid in een mate of op een wijze die volgens artikel 6:162 BW onrechtmatig is, hinder toebrengt aan zijn buren.
4.12. Voor zover het de zakelijke rechten van [eisers] op de weg betreft, geldt het volgende. Een rechterlijke uitspraak hierover betreft zowel het recht van de eigenaar van de grond als dat van de erfpachter. Nu [eisers] erfpachter is, betekent dit dat [eisers], op grond van artikel 5:95 BW, de eigenaar van de grond tijdig in het geding had moeten roepen. Nu dat niet is gebeurd, zal de rechtbank [eisers] niet ontvankelijk in deze vordering verklaren voor zover dat ziet op de grondslag wegens (primair) eigendom of (subsidiair) erfdienstbaarheid.
4.13. Voor de grondslag voor een persoonlijk recht van gebruik is wederzijdse instemming van partijen nodig. [eisers] heeft daarover niets gesteld. Hij heeft alleen gesteld dat hij van de vorige eigenaar van zijn woning had begrepen dat de betreffende weg tot de erfdienstbaarheid behoorde. Het enkele gedogen van gebruik – dat overigens door [gedaagde 1] wordt betwist – is onvoldoende om een overeenkomst tussen partijen met betrekking tot een persoonlijk recht aan te nemen. [eisers] heeft zijn stelling na gemotiveerde betwisting van [gedaagde 1] onvoldoende onderbouwd. Deze grondslag wordt afgewezen.
4.14. [eisers] heeft ook onvoldoende gesteld om aan te nemen dat [gedaagde 1] op onrechtmatige wijze gebruik maakt van zijn eigendomsrecht. Het gaat er hierbij om of [gedaagde 1] in redelijkheid niet tot de beslissing had kunnen komen om zijn perceel te omheinen. Hierbij is van belang dat [eisers] niet heeft weersproken dat het kappen van bebossing op zijn eigen perceel het keren van de auto op zijn eigen terrein mogelijk zou maken. Van onevenredig gebruik van het eigendomsrecht door [gedaagde 1] is dus niet gebleken. Ook deze grondslag kan niet tot toewijzing van de vordering leiden.
proceskosten
4.15. Nu [eisers] in conventie grotendeels in het ongelijk is gesteld, zal hij worden veroordeeld in de proceskosten.
4.16. De kosten aan de zijde van [gedaagde 1] worden begroot op:
- vast recht € 254,00
- salaris advocaat 904,00 (2,0 punt × tarief € 452,00)
Totaal € 1.158,00
4.17. De kosten aan de zijde van [gedaagde 2] worden begroot op:
- vast recht € 254,00
- salaris advocaat 904,00 (2,0 punt × tarief € 452,00)
Totaal € 1.158,00
Te vermeerderen met de nakosten.
in reconventie
4.18. [gedaagde 2] heeft als productie 6 een kadastrale kaart overgelegd d.d. 6 mei 2008. [eisers] heeft de kadastrale grenzen niet betwist. Dit betekent dat [eisers] een stuk grond [eisers] van [gedaagde 2] zonder diens toestemming in gebruik heeft. [eisers] heeft zijn verweer verder onvoldoende onderbouwd, zodat geen grondslag voor dit gebruik kan worden aangenomen. De rechtbank zal de vordering in reconventie toewijzen.
4.19. [eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde 2] worden begroot op € 904,00 (2,0 punt × tarief € 452,00) wegens salaris advocaat vermeerderd met nakosten.
De beslissing
De rechtbank
in de zaak tussen [eisers] en [gedaagde 2] in conventie
verklaart [eisers] niet ontvankelijk in zijn vordering [gedaagden] te verbieden binnen een afstand van twee meter grenzend aan de aan [eisers] toebehorende woning met serre hoog opschietende gewassen te telen;
verklaart voor recht dat [eisers] gerechtigd is tot gebruik van het overbouwde deel van de serre;
wijst af het meer of anders gevorderde;
veroordeelt [eisers] tot betaling van de proceskosten in conventie, aan de zijde van [gedaagde 2] tot op heden begroot op € 1.158,00;
in de zaak tussen [eisers] en [gedaagde 2] in reconventie
veroordeelt [eisers] om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis het met kruisarcering aangegeven perceelsgedeelte op de als productie 6 overgelegde kaart van het perceel kadastraal bekend gemeente Terneuzen [sectie] nummer [nieuw nummer 2] te ontruimen en ontruimd te houden op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag voor iedere dag dat [eisers] hiermee in gebreke is,
veroordeelt [eisers] tot betaling van de proceskosten in reconventie, aan de zijde van [gedaagde 2] tot op heden begroot op € 904,00 ,
in de zaak tussen [eisers] en [gedaagde 2] in conventie en reconventie
veroordeelt [eisers] in de nakosten, volgens het toepasselijke liquidatietarief begroot op een bedrag van € 131,00 zonder betekening en, indien en voor zover betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, vermeerderd met een bedrag van € 68,00;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
in de zaak tussen [eisers] en [gedaagde 1]
verklaart [eisers] niet ontvankelijk in zijn vordering [gedaagden] te veroordelen tot het verwijderen van de tegen de schutting van [eisers] geplaatste palen;
verklaart [eisers] niet ontvankelijk in zijn vordering [gedaagden] te veroordelen diens onrechtmatige inbreuk op het recht van erfpacht binnen twee dagen na betekening van het vonnis te staken en gestaakt te houden zodat [eisers] in staat is de garage met de auto te allen tijde te bereiken en te verlaten op een wijze waarbij eisers bij het verlaten van de garage in de gelegenheid zijn de auto te keren en vooruit het pad af te rijden voor zover dit gegrond is op een verkregen zakelijk recht;
wijst de vorderingen voor het overige af;
veroordeelt [eisers] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde 1] tot op heden begroot op € 1.158,00;
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.J. van Dijk, mr. N. van der Ploeg-Hogervorst en mr. H.K.N. Vos en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2009.