Home

Rechtbank Midden-Nederland, 17-04-2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:2686, UTR 14-8042, UTR 15-4, UTR 15-116, UTR 15-155 en UTR 15-257

Rechtbank Midden-Nederland, 17-04-2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:2686, UTR 14-8042, UTR 15-4, UTR 15-116, UTR 15-155 en UTR 15-257

Gegevens

Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak
17 april 2015
Datum publicatie
21 april 2015
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBMNE:2015:2686
Formele relaties
Zaaknummer
UTR 14-8042, UTR 15-4, UTR 15-116, UTR 15-155 en UTR 15-257

Inhoudsindicatie

Betreft omgevingsvergunning voor het reviseren van het milieudeel van attractiepark Walibi. Diverse partijen komen op tegen deze vergunning. De beroepsgronden richten zich daarbij met name op de geluidhinder die wordt ondervonden vanwege de evenementen die op het perceel gedurende maximaal 12 dagen per jaar plaatsvinden. Verweerder heeft bij de beoordeling van het geluidsaspect aansluiting gezocht bij de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening en de Nota “Evenementen met een luidruchtig karakter”. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder de in de Handreiking en de in de nota genoemde geluidsnormen ter voorkoming van onaanvaardbare geluidhinder heeft overschreden. Beroep wordt ongegrond verklaard.

Het beroep van één van de eisers wordt niet-ontvankelijk verklaard omdat zij niet als belanghebbende kunnen worden aangemerkt vanwege de afstand tussen hun woning en het perceel.

Uitspraak

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummers: UTR 14/8042, UTR 15/4, UTR 15/116, UTR 15/155 en UTR 15/257

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 april 2015 op de beroepen in de zaken van

1. Coöperatieve Vereniging [eiseres sub 1]” (UTR 15/4)te [vestigingsplaats],

2. [eisers sub 2] (UTR 15/116)te [woonplaats],

4. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nunspeet (UTR 15/257)eisers,

en

(gemachtigde: mr. C.A.I. Eringfeld)

Derde-partij in dit geding: Walibi World B.V., te Biddinghuizen, vergunninghouder(gemachtigde: mr. D.H. Nas)

uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 april 2015 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak van

Coöperatieve Vereniging [eiseres sub 1]” (UTR 14/8042), te [vestigingsplaats], verzoekster,

en

(gemachtigde: mr. C.A.I. Eringfeld)

Derde-partij in dit geding: Walibi World B.V., te Biddinghuizen, vergunninghouder(gemachtigde: mr. D.H. Nas)

Procesverloop

Bij besluit van 26 november 2014 heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend (revisie van het milieudeel) ten behoeve van het attractiepark, vakantiepark en evenemententerrein op het perceel [adres] te [vestigingsplaats] (het perceel).

Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eiseres sub 1 heeft de voorzieningenrechter tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting in de beroepen als het verzoek om voorlopige voorzieningen heeft plaatsgevonden op 6 maart 2015, waarbij de voorzitter van de meervoudige kamer tevens heeft gefungeerd als voorzieningenrechter.

Eiseres sub 1 (verder: [eiseres sub 1]) is verschenen bij gemachtigden M.K.T. Breuring,

drs. R.P.C. Arensman en A.H. Hofman, bijgestaan door ing. [A].

Eisers sub 2 (verder: [eisers sub 2]) zijn in persoon verschenen, vergezeld door [B].

Eiser sub 3 (verder: Elburg) is niet verschenen.

Eiser sub 4 (verder: Nunspeet) is verschenen bij gemachtigde J. Korterink.

Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen zijn gemachtigde, bijgestaan door

ir. [C] en ing. [D], vergezeld door dr. ing. [E], werkzaam bij de provincie Flevoland.

Vergunninghouder is verschenen bij zijn gemachtigde, bijgestaan door [F] en [G], directeur.

Overwegingen

1. Vergunninghouder heeft op 23 juni 2011 een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor het reviseren van het milieudeel van de omgevingsvergunning van attractiepark Walibi. De aanvraag is ingediend met het oog op de ontwikkelingen die de komende jaren worden voorzien op met name het vakantiepark en het evenemententerrein. In de periode tot 2020 wordt de realisatie van drie nieuwe grote attracties verwacht, waaronder een muziektheater. In het kader van deze aanvraag is door adviesbureau Peutz B.V. een akoestisch onderzoek ingesteld naar de geluidsniveaus in de omgeving ten gevolge van Walibi Holland, waarover op 30 mei 2011 een onderzoeksrapport is uitgebracht.

Tijdens de ter inzagelegging van de ontwerp-omgevingsvergunning hebben onder meer eisers zienswijzen ingediend. Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 26 november 2014 aan vergunninghouder de gevraagde omgevingsvergunning verleend.

Aan deze vergunning heeft verweerder met betrekking tot het aspect geluid diverse voorschriften verbonden, geldend voor:

- de representatieve bedrijfssituatie, met een openstelling van 10.00 uur tot 21.00 uur;

- de regelmatige afwijkingen van de representatieve bedrijfssituatie en

- de incidentele bedrijfssituaties.

Verder zijn in de vergunning onder meer voorschriften opgenomen voor het gebruik van siervuurwerk en/of knalvuurwerk.

Het beroep van [eiseres sub 1] (UTR 15/4)

Ontvankelijkheid

2. Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Ten aanzien van rechtspersonen worden ingevolge het derde lid van dit artikel als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.

2.1

Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb, is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt.

2.2

Uit de stukken blijkt dat de activiteiten van [eiseres sub 1] zich richten op de verhuur van vakantiehuisjes en appartementen van de leden. Daartoe behoort het in volledig eigendom verkrijgen van de tot gemeenschappelijk gebruik en nut van de leden van de vereniging dienende zaken, zoals groenstroken, speelruimten, wegen en paden. [eiseres sub 1] beheert deze gemeenschappelijke eigendommen. Het beheer houdt onder meer in het in behoorlijke staat van onderhoud houden en het behoorlijk doen functioneren van de hiervoor genoemde groenstroken, speelruimten, wegen en paden. Verder is het doel van [eiseres sub 1] het verrichten en bevorderen in de meest uitgebreide zin van al hetgeen met haar activiteiten in direct of indirect verband staat of in het belang van haar leden noodzakelijk of gewenst is.

2.3

[eiseres sub 1] ligt hemelsbreed op een afstand van ongeveer één kilometer tot 1,2 kilometer van de grens van het perceel. Vanuit [eiseres sub 1] bestaat weliswaar geen zicht op het perceel van vergunninghouder, maar [eiseres sub 1] vreest door de verleende omgevingsvergunning voor geluidoverlast ten gevolge van de activiteiten op het perceel. Dit kan de verhuurbaarheid van de recreatiewoningen negatief beïnvloeden. Voorts kan hierdoor de waarde van de (deels permanent bewoonde) recreatiewoningen dalen. Gezien de afstand tussen [eiseres sub 1] en het perceel en de omstandigheid dat de verleende omgevingsvergunning het houden van meerdaagse muziek-, dance- en andere grootschalige evenementen met een aanzienlijke geluidemissie toestaat, acht de rechtbank het aannemelijk dat [eiseres sub 1], als eigenaar van gemeenschappelijke delen van haar terrein, naar objectieve maatstaven gemeten, als gevolg van die evenementen hinder van enige betekenis zal ondervinden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [eiseres sub 1] wordt geraakt in een eigen, objectief bepaalbaar belang dat rechtstreeks bij het besluit tot vergunningverlening is betrokken. [eiseres sub 1] wordt daarom als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb aangemerkt. Nu ter zitting van de rechtbank door de vertegenwoordiger van [eiseres sub 1] bovendien een rechtsgeldige volmacht is overgelegd, zijn er naar het oordeel van de rechtbank geen beletselen om [eiseres sub 1] in haar beroep te ontvangen.

Inhoudelijk

3. [eiseres sub 1] kan zich niet verenigen met het standpunt van verweerder dat voor de recreatiewoningen op [eiseres sub 1] een richtwaarde van 45 dB(A) etmaalwaarde verdedigbaar is, zijnde een richtwaarde die aansluit bij de waarde voor een rustige woonwijk met weinig verkeer. [eiseres sub 1] is van mening dat sprake is van een zeer rustig tot stil gebied, zodat de normstelling zodanig dient te worden gekozen dat het achtergrondgeluid niet wordt overschreden. Er dient te worden uitgegaan van de richtwaarde voor het omgevingstype ‘landelijke omgeving’. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft [eiseres sub 1] verwezen naar een notitie van de Nederlandse Stichting Geluidshinder van

5 januari 2015. Verder heeft [eiseres sub 1] in dit verband aangevoerd dat volgens gegevens van het RIVM het achtergrondniveau van het omgevingsgeluid circa 45 dB(A) bedraagt. De voor vergunninghouder geldende norm dient hierop aan te sluiten.

3.1

Verweerder heeft bij de beoordeling van het geluidsaspect van de aanvraag aansluiting gezocht bij de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (verder: de Handreiking). Het gebied waarin [eiseres sub 1] is gelegen kan volgens verweerder aangemerkt worden als een rustige woonwijk met weinig verkeer waarvoor ingevolge de Handreiking grenswaarden van 45, 40 en 35 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode gelden.

3.2

De rechtbank is van oordeel dat verweerder de omgeving van [eiseres sub 1] terecht heeft getypeerd als een rustige woonwijk met weinig verkeer. Het omgevingstype ‘landelijke omgeving’, dat [eiseres sub 1] voorstaat, is naar het oordeel van de rechtbank meer bedoeld voor solitair gelegen woningen in het buitengebied, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank niet aansluit bij de omgeving van [eiseres sub 1]. De rechtbank ziet zich in dit oordeel gesteund door de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 24 april 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ8460) betreffende de vaststelling van het in dit gebied geldende bestemmingsplan “Ellerveld (8030)”. In die uitspraak heeft de ABRS geoordeeld dat een geluidsbelasting op de recreatiewoningen van [eiseres sub 1] van 46 dB(A) uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar is en nauwelijks afwijkt van de richtwaarde die wordt gehanteerd voor een rustige woonwijk met weinig verkeer. Het betoog van [eiseres sub 1] dat uitgegaan dient te worden van het omgevingstype ‘landelijke omgeving’ slaagt dan ook niet.

3.3

De gegevens van het RIVM betreffende het achtergrondgeluid acht de rechtbank niet bruikbaar voor de normstelling of toetsing van de geluidskwaliteit. Zoals verweerder en vergunninghouder terecht opmerken is de modellering en detaillering zoals het RIVM deze hanteert, niet geschikt om de geluidsniveaus in het kader van de normstelling uit de Wet geluidhinder te kunnen toetsen aan de geluidsbelasting op de gevel. Verweerder heeft dan ook bij de beoordeling van het door de inrichting van vergunninghouder veroorzaakte geluid op goede gronden aansluiting gezocht bij de Handreiking.

4. [eiseres sub 1] heeft verder betoogd dat met de verleende omgevingsvergunning het aantal afwijkingen van de representatieve bedrijfssituatie tot 30 dagen wordt verruimd. [eiseres sub 1] acht dit niet acceptabel.

4.1

De rechtbank stelt vast dat vergunninghouder een aanvraag om een revisievergunning heeft ingediend voor (onder meer) een regelmatige afwijking van de representatieve bedrijfssituatie, die er uit bestaat dat het park gedurende maximaal 30 dagen per jaar ten behoeve van specifieke activiteiten geopend is tot 23.00 uur en waarbij buiten de normale bezoekuren avondopenstellingen plaatsvinden voor feesten en partijen.

De rechtbank overweegt allereerst dat verweerder volgens vaste rechtspraak dient te beslissen op grondslag van de ingediende aanvraag.

4.2

In paragraaf 5.3 van de Handreiking is vermeld dat de geluidsvoorschriften (mede) dienen te zijn afgestemd op de geluidsemissie die de inrichting onder normale omstandigheden veroorzaakt. Dit is de zogenoemde representatieve bedrijfssituatie. Paragraaf 5.3 vermeldt voorts dat er inrichtingen zijn waarbij met enige regelmaat meer geluidsemissie plaatsvindt dan in de representatieve bedrijfssituatie. Er is dan vaker dan 12 maal per jaar een hogere geluidsemissie dan onder de representatieve omstandigheden. Daarbij wordt in principe uitgegaan van maximaal circa één dag-, avond, of nachtperiode per week. Voor die situaties kan het, aldus de Handreiking, na bestuurlijke afweging toelaatbaar worden geacht dat vergunning wordt verleend tot een hogere grenswaarde. Of, en zo ja, in welke mate en frequentie hinder zal optreden, speelt daarbij een belangrijke rol.

4.3

Naar het oordeel van de rechtbank zijn de in de aanvraag genoemde avondopenstellingen buiten de normale bezoekuren te beschouwen als regelmatige afwijkingen van de representatieve bedrijfssituatie als hierboven beschreven. Door in de vergunning op te nemen dat bij vergunninghouder op jaarbasis maximaal 30 dagen met een afwijkende bedrijfssituatie kunnen voorkomen, is verweerder binnen de bij de Handreiking gehanteerde bandbreedte gebleven. Het betoog dat met de verleende vergunning sprake is van een aanzienlijke toename van het aantal afwijkingen van de representatieve bedrijfssituatie, leidt niet tot het oordeel dat het besluit om die reden geen stand kan houden. In de Handreiking is de mogelijkheid van een dergelijke situatie nu juist onderkend en er is een speciaal beoordelingskader voor gemaakt. De rechtbank stelt verder vast dat verweerder in het bestreden besluit op dit punt heeft overwogen dat voor alle regelmatige afwijkingen van de representatieve bedrijfssituaties geldt dat de relevante geluidsproductie is beperkt tot de dag- en de avondperiode, en dat onder meer op de recreatiewoningen in [eiseres sub 1] sprake is van een geluidsbelasting van 43 dB(A) etmaalwaarde. Dit is minder dan de toepasselijke richtwaarde voor deze woningen. Verder is onder meer overwogen dat de speciale (thematische) openstellingen belangrijk zijn voor de bedrijfsvoering van vergunninghouder en dat geluidsreducerende maatregelen aan de maatgevende geluidsbronnen (de Robin Hood en de spookhuizen en shows) redelijkerwijs niet goed mogelijk zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met deze, in het besluit neergelegde motivering, een niet onredelijke bestuurlijke afweging gemaakt die aansluit op de Handreiking. [eiseres sub 1] heeft geen argumenten aangedragen waarom verweerder niet mocht uitgaan van de in de Handreiking gehanteerde bandbreedte, noch aannemelijk gemaakt dat verweerder daar buiten is getreden. Het betoog van [eiseres sub 1] slaagt niet.

5. [eiseres sub 1] heeft verder gesteld dat de incidentele bedrijfssituatie, waarbij gedurende twaalf dagen per jaar een massaal luidruchtig evenement kan worden gehouden, moet worden aangemerkt als de representatieve bedrijfssituatie.

5.1

De rechtbank overweegt dat de activiteiten die in de aanvraag als representatieve bedrijfssituatie zijn omschreven, met name zien op de exploitatie van het attractiepark en het houden van niet luidruchtige activiteiten op het evenemententerrein. Onder de incidentele bedrijfssituatie vallen twaalf dagen per jaar, waarop een massaal luidruchtig evenement op het evenemententerrein kan worden gehouden. Voorbeelden daarvan zijn de (meerdaagse) muziek- of dance-evenementen als Lowlands of Defqon. Nu dit soort meerdaagse grootschalige evenementen niet vaker dan gedurende maximaal twaalf dagen per jaar zullen worden gehouden, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank deze evenementen terecht niet beschouwd als behorende tot de kernactiviteiten van vergunninghouder en aangemerkt als incidentele bedrijfssituaties. Het beroep van [eiseres sub 1] (en andere eisers) op de uitspraak van de ABRS van 11 maart 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:7781) kan in dit verband niet slagen. In die zaak behoorde het organiseren van grootschalige muziekevenementen juist wel tot de kernactiviteiten van de vergunninghouder. Deze beroepsgrond slaagt niet.

6. [eiseres sub 1] heeft ook aangevoerd dat op het perceel af te steken vuurwerk met een bronsterkte van 145 dB(A) zal leiden tot schrikeffecten bij beschermde soorten in het Natura 2000-gebied.

6.1

De rechtbank overweegt dat uit de aanvraag om omgevingsvergunning, met als bijlage het rapport van Peutz van 30 mei 2011, blijkt dat het afsteken van vuurwerk aan de orde is op enkele avondopenstellingen per jaar (circa 17), waarbij in de avonduren gedurende ongeveer 5 minuten siervuurwerk wordt afgestoken. Naar aanleiding van deze aanvraag en het daarbij gevoegde rapport van Peutz, hebben Gedeputeerde Staten van Flevoland op

14 februari 2012 op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 een verklaring van geen bedenkingen afgegeven. Gelet hierop, en bij ontbreken van een nadere onderbouwing van haar betoog, heeft [eiseres sub 1] niet aannemelijk gemaakt dat het afsteken van siervuurwerk zal leiden tot negatieve effecten op het nabijgelegen Natura 2000-gebied. Dit betoog slaagt evenmin.

7. [eiseres sub 1] heeft vervolgens aangevoerd dat voor de handhaving van de geluidsnormen op het bungalowpark gemeten dient te worden op 5 meter hoogte.

7.1

Paragraaf 5.6 van de Handreiking vermeldt dat voor het bepalen van de toegestane geluidsniveaus als regel voor standaard eengezinswoningen in de dagperiode een meethoogte van 1,5 meter boven maaiveld kan worden aangehouden. Deze hoogte wordt in die periode aangehouden omdat de te beschermen ruimten voornamelijk de buitenruimten en de woonkamers zijn. In de avond- en nachtperioden kan de meethoogte 5 meter zijn vanwege de bescherming van de slaapruimten.

7.2

Verweerder heeft voor de geluidsbelasting op [eiseres sub 1] een meethoogte gehanteerd van 1,5 meter omdat de meeste woningen op het park slechts over één bouwlaag beschikken. De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat het door verweerder gehanteerde uitgangspunt voor onjuist moet worden gehouden. De rechtbank tekent daarbij aan dat ook als zou worden gemeten op een hoogte van 5 meter de richtwaarden, zoals die gelden voor een rustige woonwijk met weinig verkeer, niet zullen worden overschreden bij de representatieve bedrijfssituatie. Dit geldt ook voor de regelmatige afwijkingen van de representatieve bedrijfssituatie.

8. [eiseres sub 1] heeft verder gesteld dat er altijd een zogenoemde muziekstraffactor dient te worden toegepast, indien sprake is van hoorbare muziek bij de ontvanger. Die straffactor dient zeker te worden toegepast bij de niet-representatieve/incidentele bedrijfssituatie.

8.1

In de Handreiking is in paragraaf 6.2.1 vermeld dat bij het verlenen van (milieu)vergunningen rekening moet worden gehouden met bijzondere geluiden, waaronder muziekgeluid, die als extra hinderlijk worden beschouwd. Bij de beoordeling wordt, als er sprake is van een bijzonder geluid, een toeslag op de gemeten geluidsbelasting vermeerderd met een toeslag alvorens aan de geluidvoorschriften wordt getoetst.

8.2

Uit de considerans van de verleende omgevingsvergunning blijkt dat verweerder voor alle situaties die gerekend worden tot de representatieve bedrijfssituatie en tot de regelmatige afwijkingen van de representatieve bedrijfssituatie een toeslag van 10 dB(A) heeft toegepast op de gemeten geluidsniveaus alvorens er getoetst wordt aan de grenswaarden. De rechtbank stelt dan ook vast dat verweerder daarmee aansluiting heeft gezocht bij de Handreiking en ook dienovereenkomstig heeft gehandeld.

8.3

Voor de activiteiten die vallen onder de incidentele bedrijfssituatie heeft verweerder getoetst aan de nota “Evenementen met een luidruchtig karakter” van de Inspectie Milieuhygiëne Limburg. In deze nota worden grenswaarden gehanteerd die specifiek zijn afgestemd op grotere luidruchtige evenementen met een grote publieke belangstelling en een geluidsproductie die tot (ver) buiten het terrein van het evenement hoorbaar is. Bij het vaststellen van deze grenswaarden wordt als uitgangspunt genomen de vraag of sprake is van onduldbare geluidshinder.

8.4

Gelet op de uitgangspunten, zoals die zijn neergelegd in genoemde nota, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank de berekende geluidsniveaus voor de individuele bedrijfssituatie terecht niet verzwaard met een toeslag voor muziekgeluid. De in die nota gehanteerde grenswaarden hebben een zelfstandige betekenis bij het bepalen van het toegestane geluidsniveau bij grootschalige, luidruchtige evenementen. Voor de toepassing van de straffactor voor muziekgeluid uit de Handreiking is in dit verband geen reden aanwezig. Deze grond slaagt daarom niet.

9. [eiseres sub 1] heeft voorts aangevoerd dat door de verleende omgevingsvergunning in alle bedrijfssituaties sprake is van een verruiming van de geluidsnormen, hetgeen naar de mening van [eiseres sub 1] kan leiden tot ernstige gezondheidsschade.

9.1

De rechtbank overweegt dat dit betoog van [eiseres sub 1] feitelijke grondslag mist. Weliswaar is het zo dat bij het bestreden besluit het aantal afwijkingen van de representatieve bedrijfssituatie is verruimd, maar deze verruiming leidt er niet toe dat de geldende richtwaarden op het beoordelingspunt bij [eiseres sub 1] worden overschreden.

In tegendeel, de gemeten geluidswaarden blijven ruimschoots beneden de richtwaarden, geldend voor een rustige woonwijk met weinig verkeer. Ook dit betoog van [eiseres sub 1] slaagt niet.

10. [eiseres sub 1] heeft verder aangevoerd dat de normen voor het muziekevenement Lowlands en het dance-evenement Defqon zijn verruimd, waardoor sprake zal zijn van een verstoring van het Natura 2000-gebied.

10.1

Zoals de rechtbank hiervoor reeds onder 6.1 heeft overwogen, hebben Gedeputeerde Staten van Flevoland in verband met deze aanvraag een verklaring van geen bedenkingen afgegeven. Gelet hierop en gelet op het ontbreken van een nadere onderbouwing van haar stelling, is de rechtbank van oordeel dat [eiseres sub 1] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de verruiming van de normen voor Lowlands en Defqon zal leiden tot negatieve effecten op het nabijgelegen Natura 2000-gebied. Het betoog slaagt derhalve niet.

11. [eiseres sub 1] heeft ook aangevoerd dat verweerder voor wat betreft de geluidsnormen verwijst naar de normen zoals die zijn neergelegd in de nota “Evenementen met een luidruchtig karakter”. In plaats van de norm van 45dB(A) te hanteren, hanteert verweerder in de nacht de norm van 60 dB(A), aldus [eiseres sub 1].

11.1

De rechtbank overweegt dat uit Bijlage 1 ‘considerans’ bij de omgevingsvergunning blijkt dat de toegestane geluidswaarde bij een meerdaags muziekevenement bij beoordelingspunt Z (zijnde een recreatiewoning bij [eiseres sub 1]) in de nacht (tot 05.00 uur) 48 dB(A) bedraagt en 37 dB(A) in de periode van 05.00 uur tot 07.00 uur. Tijdens een één- of meerdaags dance-evenement bedragen de geluidswaarden 40 dB(A) van 23.00 uur tot 04.00 uur en 29 dB(A) van 04.00 uur tot 07.00 uur. De stelling dat verweerder in de nacht een geluidsnorm van 60 dB(A) hanteert is dan ook feitelijk onjuist. De rechtbank tekent daarbij aan dat de door verweerder gehanteerde normen liggen binnen de bandbreedte van de grenswaarden die in de nota “Evenementen met een luidruchtig karakter” worden gehanteerd. Deze grond slaagt niet.

12. [eiseres sub 1] heeft bovendien opgemerkt dat het geluidsniveau bij een meerdaags dancefestival toeneemt met 1 tot 3 dB(A). Deze toename wordt zonder enige motivering door verweerder toegestaan. [eiseres sub 1] is van mening dat bezien zou moeten worden of deze verhoging ongedaan kan worden gemaakt door het treffen van maatregelen.

12.1

In de considerans bij de verleende omgevingsvergunning is vermeld dat in vergelijking met de in 1999 verleende vergunning sprake is van een berekende toename van de geluidsbelastingen voor het meerdaags dancefestival van 1 tot 3 dB(A) in de dagperiode en tot 1 dB(A) in de avondperiode, afhankelijk van de ligging van het beoordelingspunt. Door verweerder is gesteld dat ten aanzien van beoordelingspunt Z (recreatiewoning [eiseres sub 1]) geen sprake is van een toename van de geluidsbelasting ten opzichte van de vergunning in 1999. [eiseres sub 1] heeft dit niet betwist. Reeds om die reden kan het beoog van [eiseres sub 1] niet slagen. Ook overigens ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit om die reden niet in stand kan blijven, nu de geluidsbelasting in de dag- en avondperiode voor alle beschouwde incidentele bedrijfssituaties onder de aanbevolen grenswaarde uit de nota “Evenementen met een luidruchtig karakter” blijven. Deze grond slaagt daarom niet.

13. [eiseres sub 1] heeft ten slotte gesteld dat het toestaan van geluidsnormen met een waarde tussen de 53 en 55 dB(A) volgens ISO-Recommandation 1996 leidt tot ernstige hinder.

13.1

Zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwogen, heeft verweerder voor de vraag of de geconstateerde geluidsbelasting aanvaardbaar is, aansluiting gezocht bij de nota “Evenementen met een luidruchtig karakter’. Deze nota wordt veelvuldig gehanteerd als geschikt voor de beoordeling van de geluidbelasting van dit soort evenementen. Ook door de ABRS is deze nota als zodanig aanvaard. Verweerder heeft onderkend dat met name bij de incidentele bedrijfssituaties vergunninghouder sprake is van een geluidsproductie die tot (ver) buiten het terrein van het evenement hoorbaar is. Om die reden heeft verweerder aan de vergunning ook uitdrukkelijk voorschriften en voorwaarden verbonden waarbij aansluiting is gezocht bij de nota. In wat [eiseres sub 1] heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder de in de nota genoemde geluidsnormen ter voorkoming van onaanvaardbare hinder heeft overschreden.

14. Omdat geen van de beroepsgronden slaagt, is het beroep van [eiseres sub 1] ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Het verzoek om een voorlopige voorziening van [eiseres sub 1] (UTR 14/8042)

15. Omdat gelet op de overwegingen van de rechtbank het beroep van [eiseres sub 1] ongegrond is, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.

Het beroep van [eisers sub 2] (UTR 15/116)

16. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. De wetgever heeft deze eis gesteld om te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en beroep zou kunnen instellen. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon dan ook een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.

16.1

De afstand tussen de woning van [eisers sub 2] en het terrein van vergunninghouder bedraagt hemelsbreed tenminste 5 km. Vaststaat dat [eisers sub 2] vanuit de woning geen zicht heeft op het terrein van vergunninghouder. De rechtbank is van oordeel dat deze afstand te groot is om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen.

16.2

[eisers sub 2] heeft aangevoerd dat hij hinder ondervindt van het geluid dat met name tijdens de muziek- en dance-evenementen vanaf het terrein van vergunninghouder wordt geproduceerd. Hierin zijn echter naar het oordeel van de rechtbank geen feiten of omstandigheden gelegen in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks de afstand van ruim 5 km een objectief en persoonlijk belang van [eisers sub 2] rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt. [eisers sub 2] heeft ter zitting toegelicht dat bij Defqon en Lowlands met name de bastonen ook in de woning te horen zijn. De rechtbank wil aannemen dat deze geluiden tijdens genoemde evenementen voor [eisers sub 2] te horen zullen zijn, maar gezien de grote afstand tussen de woning van [eisers sub 2] en het terrein van vergunninghouder staat voor de rechtbank onvoldoende vast dat [eisers sub 2], naar objectieve maatstaven gemeten, als gevolg van de omgevingsvergunning hinder van enige betekenis zal ondervinden.

16.3

De conclusie is dan ook dat [eisers sub 2] geen belanghebbende is bij het besluit van

26 november 2014 als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb. Het beroep van [eisers sub 2] is dan ook niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

De beroepen van Nunspeet en Elburg (UTR 15/155 en UTR 15/257)

Ontvankelijkheid

17. Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Ten aanzien van bestuursorganen worden ingevolge het tweede lid van dit artikel de hun toevertrouwde belangen als hun belangen beschouwd.

17.1

De rechtbank stelt vast dat de afstand tussen de gemeentegrenzen van Nunspeet en Elburg tot de grens van het terrein van vergunninghouder hemelsbreed ruim 2 km bedraagt. De gemeentegrens van beide gemeenten loopt vlak langs het Veluwemeer.

Nunspeet en Elburg hebben aangevoerd dat zij van hun inwoners klachten hebben ontvangen over geluidsoverlast, afkomstig van de inrichting van vergunninghouder. Deze klachten hebben voor Nunspeet en Elburg aanleiding gevormd om beroep in te stellen tegen het besluit van verweerder van 26 november 2014.

17.2

De rechtbank stelt vast dat Nunspeet en Elburg onder meer belast zijn met het bevorderen van een goed woon- en leefklimaat voor hun inwoners dan wel met het voorkomen dat het woon- en leefklimaat voor die inwoners wordt aangetast. Gezien de ligging van de gemeentegrenzen ter hoogte van het strand van het Veluwemeer en in aanmerking nemende de afstand van die gemeentegrens tot de grens van het perceel van vergunninghouder (ruim 2 km), acht de rechtbank het aannemelijk dat de inwoners van Nunspeet en Elburg, met name tijdens het recreëren aan het Veluwemeer, naar objectieve maatstaven gemeten, als gevolg van de omgevingsvergunning hinder van enige betekenis zullen/kunnen ondervinden. Gelet op de taak van Nunspeet en Elburg met betrekking tot de bescherming van het woon- en leekklimaat van hun inwoners, is de rechtbank dan ook van oordeel dat zij als belanghebbenden als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb kunnen worden aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er dan ook geen beletselen om Nunspeet en Elburg in hun beroep te ontvangen.

Inhoudelijk

18. Zoals hiervoor is overwogen, is door Nunspeet en Elburg beroep ingesteld vanwege ontvangen klachten van hun inwoners over geluidsoverlast. Nunspeet en Elburg hebben in dat verband betoogd dat de geluidsnorm voor evenementen in de nachtperiode moet worden aangescherpt. Verder hebben Nunspeet en Elburg gewezen op het feit dat op 30 dagen wordt afgeweken van de representatieve bedrijfssituatie, zodat naar de mening van Nunspeet en Elburg geen ruimte bestaat om nog eens 12 dagen extra af te wijken van de representatieve bedrijfssituatie. Nunspeet en Elburg doelen daarbij met name op de verleende ontheffing voor de bijzondere activiteiten, zijnde de incidentele bedrijfssituatie.

18.1

Zoals de rechtbank reeds hiervoor heeft overwogen heeft verweerder bij de beoordeling van het door de inrichting van vergunninghouder veroorzaakte geluid aansluiting gezocht bij de Handreiking. Verder heeft verweerder de activiteiten die behoren tot de incidentele bedrijfssituatie getoetst aan de nota “Evenementen met een luidruchtig karakter”. Ook Nunspeet en Elburg hebben geen argumenten aangedragen waarom verweerder niet mocht uitgaan van de in de Handreiking en in de nota gehanteerde grens- en richtwaarden.

In het bestreden besluit heeft verweerder vervolgens geluidsvoorschriften opgelegd, waar vergunninghouder zich aan dient te houden. Met hetgeen Nunspeet en Elburg hebben aangevoerd, is gesteld noch gebleken dat de door verweerder gehanteerde normen, de in de Handreiking en de nota vermelde waarden overschrijden.

18.2

Met betrekking tot het bezwaar van Nunspeet en Elburg inzake de incidentele bedrijfssituatie overweegt de rechtbank dat verweerder bij het opstellen van de geluidsvoorschriften uitvoering heeft gegeven aan de in de Handreiking neergelegde systematiek. Met inachtneming van die Handreiking heeft verweerder geluidsvoorschriften afgestemd op de geluidsemissie die de inrichting onder normale omstandigheden veroorzaakt (de representatieve bedrijfssituatie), de regelmatige afwijkingen van de representatieve bedrijfssituatie en de zogenoemde incidentele bedrijfssituaties. Voor laatstgenoemde situaties is verweerder, zo blijkt uit de considerans, op basis van een afweging van belangen overgegaan tot vergunning van de aangevraagde activiteiten. De rechtbank is niet gebleken dat hiermee de geluidsnormen op de gemeentegrenzen van Nunspeet en Elburg worden overschreden. Er kan daarom ook niet geoordeeld worden dat de belangen van Nunspeet en Elburg onvoldoende bij het bestreden besluit zijn betrokken.

19. Nunspeet en Elburg hebben voorts nog aangevoerd dat ten onrechte geen muziekstraffactor is toegepast. Deze beroepsgrond slaagt niet zoals de rechtbank reeds heeft besproken bij het beroep van [eiseres sub 1]. De rechtbank verwijst dan ook naar deze overwegingen.

20. Het betoog van Nunspeet en Elburg met betrekking tot het opleggen van de dB(C)-norm laat de rechtbank onbesproken. Enerzijds omdat Nunspeet en Elburg deze beroepsgrond niet nader hebben onderbouwd, en anderzijds omdat er voor het opleggen van een dergelijke norm geen wettelijke basis bestaat. Daarbij merkt de rechtbank nog wel op dat verweerder met het stellen van deze norm de (vaak als hinderlijk ervaren) bastonen aan een normering heeft onderworpen, zodat dit aspect -anders dan voorheen - nu ook handhaafbaar is.

21. De beroepen van Nunspeet en Elburg zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat in geen van beide zaken aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

Ten aanzien van de beroepen van [eiseres sub 1], Nunspeet en Elburg (UTR 15/4, UTR 15/155 en UTR 15/257):

- verklaart de beroepen ongegrond,

Ten aanzien van het beroep van [eisers sub 2] (UTR 15/116):

- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M.M. van Amstel, voorzitter, en mr. drs. R. in ʼt Veld en mr. B. Rademaker, leden, in aanwezigheid van W.B. Lakeman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 april 2015.

De voorzieningenrechter:

Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening van [eiseres sub 1] (UTR 14/8042):

- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M.M. van Amstel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van W.B. Lakeman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 april 2015.

griffier voorzitter, tevens voorzieningenrechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel