Rechtbank Midden-Nederland, 01-09-2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:4516, UTR 16/3338
Rechtbank Midden-Nederland, 01-09-2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:4516, UTR 16/3338
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Midden-Nederland
- Datum uitspraak
- 1 september 2017
- Datum publicatie
- 4 september 2017
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBMNE:2017:4516
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2018:1431, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- UTR 16/3338
Inhoudsindicatie
Het besluit van de Minister van Infrastructuur en Milieu om de maximumsnelheid op de Rijksweg A2 in beide richtingen tussen
het knooppunt Holendrecht en de aansluiting Vinkeveen tussen 19.00 uur en 6.00 uur te verhogen naar 130 km/uur blijft in stand.
De effecten van het verkeersbesluit voor de leefomgeving in de vorm van invloed op luchtkwaliteit, geluid, natuur en verkeersveiligheid blijven binnen de daarvoor geldende regels.
Uitspraak
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 16/3338
te Mijdrecht, eiser
(gemachtigde: drs. F. Klaassen),
en
de Minister van Infrastructuur en Milieu, verweerder
(gemachtigde: mr. R.D. Reinders).
Procesverloop
Bij besluit van 26 mei 2016 (hierna: het verkeersbesluit) heeft verweerder - voor zover hier van belang - een dynamische maximumsnelheid ingesteld op de Rijksweg A2 in beide richtingen tussen het knooppunt Holendrecht (km 37.5) en de aansluiting Vinkeveen (km 44.0) (hierna: het wegtraject).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 17 maart 2017 heeft de rechtbank eiser gewezen op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 8 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:622, en eiser gevraagd schriftelijk aan te geven welke consequenties hij verbindt aan deze uitspraak ten aanzien van het ingediende beroep.
Eiser heeft bij brief van 23 maart 2017 hierop gereageerd. Bij brief van 30 maart 2017 heeft verweerder een nadere reactie, met bijlagen, overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2017. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van ir. [A] (verkeersdeskundige),
drs. [B] (procesbegeleider), mr. [C] , [D] (geluidsdeskundige), drs. [E] (natuurdeskundige), dr. [F] (luchtdeskundige) en ir. [G] (programmabegeleider)
Overwegingen
1. De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van de volgende feiten.
Bij een eerder verkeersbesluit van 29 november 2012 heeft verweerder een dynamische maximumsnelheid ingesteld op de Rijksweg A2 in beide richtingen, tussen km 44,0 (Vinkeveen) en km 56,8 (Maarssen). De maximumsnelheid voor lichte motorvoertuigen is daarbij voor dat wegtraject per 1 december 2012 als volgt vastgesteld: tussen 6.00 uur en 19.00 uur geldt in beide richtingen 100 km/uur en tussen 19.00 uur en 6.00 uur geldt in beide richtingen 130 km/uur.
Het door, onder meer, eiser ingestelde beroep tegen dit besluit heeft deze rechtbank bij uitspraak van 22 december 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:9162, ongegrond verklaard. Bij de eerder genoemde uitspraak van 8 maart 2017 heeft de ABRvS het door eiser ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd.
2. Bij het nu voorliggende verkeersbesluit is ook voor het onderhavige wegtraject de maximumsnelheid voor lichte motorvoertuigen in beide richtingen verhoogd naar 130 km/uur tussen 19.00 uur en 6.00 uur. En ook nu heeft verweerder aan het verkeersbesluit ten grondslag gelegd dat daarbij wordt aangesloten bij het beleid tot verhoging van de wettelijke maximumsnelheid naar 130 km/uur voor autosnelwegen per 1 september 2012. Deze aanpassing heeft tot gevolg dat op het gehele traject Holendrecht-Maarssen de maximum snelheid tussen 19.00 uur en 6.00 uur 130 km/uur bedraagt. Verweerder stelt zich in het verkeersbesluit op het standpunt dat de verhoging van de maximumsnelheid past binnen de wettelijke milieunormen (geluid en luchtkwaliteit), het natuurbeleid en de beleidsdoelstellingen ten aanzien van de verkeersveiligheid.
3. Ter zitting is met partijen vastgesteld dat de ABRvS in haar uitspraak van 8 maart 2017 heeft geoordeeld over beroepsgronden die ook door eiser tegen het hier voorliggende verkeersbesluit worden aangevoerd. Dat neemt echter niet weg dat nu sprake is van een ander trajectdeel, deze beroepsgronden beoordeeld moeten worden met inachtneming van de specifieke omstandigheden die voor dit traject gelden en van de effecten die van dit verkeersbesluit worden verwacht. De beroepsgronden die zich richten tegen (het ontbreken van) een milieueffectbeoordeling heeft de gemachtigde van eiser ter zitting ingetrokken. De rechtbank zal deze gronden dan ook niet bespreken.
4. Uit vaste rechtspraak van de ABRvS volgt dat, binnen het wettelijk kader voor een verkeersbesluit, aan het bestuursorgaan bij het nemen van een verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge toekomt. Verder geldt dat een bestuursorgaan niet de absolute noodzaak van een verkeersbesluit hoeft aan te tonen. Voldoende is dat met het verkeersbesluit de eraan ten grondslag gelegde belangen, bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakt op welke wijze deze belangen tegen elkaar zijn afgewogen (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 18 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX1845 en van 10 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4475.
5. De rechter zal zich bij de beoordeling van een verkeersbesluit dus terughoudend moeten opstellen en moeten toetsen of het besluit niet strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
6. De rechtbank stelt, zoals ook in de in rechtsoverweging 1.2 genoemde procedure, voorop dat de vaststelling van een besluit zoals in dit geval aan de orde is, een belangenafweging vergt waarbij politieke en bestuurlijke inzichten een belangrijke rol spelen. De rechter heeft niet tot taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen moet worden toegekend, naar eigen inzicht vast te stellen. Hij kan slechts concluderen dat de door het bestuursorgaan te maken belangenafweging in strijd is met artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), wanneer de betrokken belangen zodanig onevenwichtig zijn afgewogen, dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. Dat eiser een andere keuze voorstaat dan verweerder, is dan ook op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat de in het verkeersbesluit gemaakte afweging zodanig onevenwichtig is, dat verweerder in redelijkheid niet tot dat besluit heeft kunnen komen. Tegen deze achtergrond zal de rechtbank hierna de beroepsgronden van eiser beoordelen.
Luchtkwaliteit
7. Eiser voert aan dat uit een artikel in de Volkskrant van 5 februari 2016 blijkt dat onderzoekers van zowel het RIVM als TNO de kans groot achten dat bij wegen waar de maximumsnelheid wordt verhoogd naar 130 km/uur, de Europese normen voor luchtkwaliteit worden overschreden. Dit omdat, vanwege onzekerheden in de data waarmee gerekend moet worden, de werkelijke waarde van de concentraties hoger kan liggen dan de gemeten waarde. Daarnaast is in het luchtkwaliteitsonderzoek alleen een berekening uitgevoerd voor 2016 en is dus geen rekening gehouden met de recente toename van het aantal files. Eiser is dan ook van mening dat met het “RWS luchtonderzoek, traject A2 Holendrecht - Vinkeveen 130 km/uur dynamisch” van 30 november 2015 van Tauw (hierna: het luchtkwaliteitsonderzoek) onvoldoende kan worden aangetoond of aan de Europese normen voor luchtkwaliteit kan worden voldaan. Bovendien acht eiser het onzorgvuldig dat verweerder het verkeersbesluit heeft genomen terwijl de resultaten van het door het RIVM uit te voeren nadere onderzoek naar de kans op overschrijding van de Europese luchtkwaliteitsnormen nog niet bekend waren (motie Van Veldhoven van 3 maart 2016). Tot slot staat het verkeersbesluit volgens eiser haaks op de Europese doelstelling voor de vermindering van blootstelling van de bevolking aan de concentratie van fijnstof (PM2,5) van 15% of 20% tussen 2010 en 2020.
Verweerder heeft voor het aspect luchtkwaliteit aan het verkeersbesluit onder meer het hiervoor genoemde luchtkwaliteitsonderzoek ten grondslag gelegd. In dit rapport wordt geconcludeerd dat de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10 en PM2,5) niet worden overschreden bij een maximumsnelheid van 130 km/h. De berekeningen in dit rapport zijn gemaakt met de NSL-rekentool. De rechtbank ziet in wat eiser aanvoert geen reden om het gebruik van deze methode niet aanvaardbaar te achten. Het uitgevoerde onderzoek voldoet aan de in artikel 71 van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Rbl 2007) voorgeschreven methode en de artikelen 66 en 67 van de Rbl 2007 schrijven voor dat gebruik kan worden gemaakt van de door de Minister beschikbaar gestelde generieke invoergegevens (achtergrondconcentratiegegevens). Het door eiser plaatsen van enkele vraagtekens bij de resultaten van het luchtkwaliteitsonderzoek onder verwijzing naar een aantal algemene publicaties, is onvoldoende om dit luchtkwaliteitsonderzoek onzorgvuldig te achten of om te oordelen dat gebruik is gemaakt van onjuiste gegevens of dat de luchtkwaliteitsberekeningen niet zijn uitgevoerd of niet uitgevoerd hadden mogen worden overeenkomstig de Rbl 2007. Hierbij is ook van belang dat eiser geen rapport van een deskundige in geding heeft gebracht ter onderbouwing van zijn stelling dat de uitkomsten van het luchtkwaliteitsonderzoek onjuist zijn.
Wat betreft de op 8 maart 2016 aangenomen motie Van Veldhoven, overweegt de rechtbank dat het feit dat de regering het RIVM opdracht heeft gegeven de kans te onderzoeken of de dit jaar doorgevoerde en nog door te voeren snelheidsverhogingen op snelwegen zullen leiden tot een overschrijding van de Europese luchtkwaliteitsnormen, niet leidt tot de conclusie dat dit concrete verkeersbesluit in strijd is met de Richtlijn luchtkwaliteit. Dat eiser het wenselijk acht de resultaten van dit onderzoek af te wachten is begrijpelijk, maar niet kan worden gezegd dat verweerder door dit niet te doen, onzorgvuldig heeft gehandeld. Ten overvloede wijst de rechtbank erop dat de resultaten van het onderzoek van het RIVM door verweerder in de procedure zijn overgelegd, en dat hieruit blijkt dat in alle gevallen de volgens de wettelijke methoden berekende concentraties stikstofdioxide onder de Europese grenswaarden liggen. Voor fijnstof is er geen wezenlijk grotere kans op overschrijding van de grenswaarde na verhoging van de maximumsnelheden (zie het briefrapport 2016-0165 van het RIVM “Kans op overschrijding van wettelijke grenswaarden langs het hoofdwegennet na snelheidsverhogingen in 2016”).
Ten aanzien van eisers beroep op de Europese doelstelling voor de vermindering van blootstelling van de bevolking aan de concentratie van fijnstof (PM2,5) van 15% tot 20% tussen 2010 en 2020, overweegt de rechtbank dat in de uitspraken over het andere wegtraject reeds is geoordeeld dat een verkeersbesluit niet hoeft te worden getoetst aan artikel 5.16 van de Wet milieubeheer (Wm). Niettemin kan worden vastgesteld dat uit het luchtkwaliteitsonderzoek blijkt dat het verhogen van de maximumsnelheid niet tot gevolg heeft dat de grenswaarde van PM2,5 wordt overschreden. Verder blijkt nergens uit dat de Europese doelstelling niet kan worden gehaald vanwege deze snelheidsverhoging. Verweerder heeft tot slot onweersproken gesteld dat uit de jaarlijkse monitoring van onder meer de achtergrondconcentratiekaarten (GCN-kaarten) blijkt van een generieke daling van 50% over de periode 2010-2020, zodat een (lokale) vermindering van de PM2,5emissie van hooguit 2% door dit verkeersbesluit niet betekent dat doelstellingen niet worden gehaald.
Deze beroepsgronden van eiser slagen niet.