Home

Rechtbank Midden-Nederland, 29-04-2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:1911, 7582982 / MV EXPL 19-31 van

Rechtbank Midden-Nederland, 29-04-2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:1911, 7582982 / MV EXPL 19-31 van

Gegevens

Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak
29 april 2019
Datum publicatie
1 mei 2019
ECLI
ECLI:NL:RBMNE:2019:1911
Zaaknummer
7582982 / MV EXPL 19-31 van

Inhoudsindicatie

Kort geding, vordering wedertewerkstelling toegewezen.

Uitspraak

vonnis

Civiel recht
kantonrechter

locatie Almere

Vonnis in kort geding van 29 april 2019

in de zaak met zaaknummer / rolnummer 7582982 / MV EXPL 19-31 van

[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser, hierna ook te noemen: [eiser] ,
gemachtigde mr. M.H. Stekelenburg,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde, hierna ook te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde mr. J. Schutter.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

-

de dagvaarding van 8 maart 2019

-

de conclusie van antwoord

-

de akte van 12 april 2019 van [eiser] met producties 12 en 13

-

de mondelinge behandeling op 15 april 2019

-

de pleitnota van [eiser] .

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

[eiser] , geboren op [1965] en thans derhalve 53 jaar oud, is op
1 januari 1990 in dienst getreden bij [gedaagde] . Sinds 2010 vervult [eiser] de functie van
Key Accountmanager bij de divisie Consumer Business van [gedaagde] , tegen een bruto maandsalaris van laatstelijk € 4.787,17, exclusief vakantietoeslag en andere emolumenten.

2.2.

[eiser] is (als Key Accountmanager) verantwoordelijk voor de advisering, verkoop en levering van [gedaagde] -producten aan grote klanten van [gedaagde] in het [regio] van Nederland, waaronder onder meer [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] .

2.3.

Op 11 januari 2019 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser] , de heer [A] (Sales Director Consumer Benelux bij [gedaagde] ) (hierna: [A] ) en mevrouw [B] (Vice President HR bij [gedaagde] ) (hierna: [B] ). Tijdens dit gesprek is aan [eiser] medegedeeld dat zijn functie zou komen te vervallen als gevolg van de reorganisatie binnen de consumer-afdeling (die was ingezet door het hoofdkantoor van [gedaagde] in Denemarken) en dat zijn arbeidsovereenkomst zou worden beëindigd.

2.4.

Tijdens het gesprek op 11 januari 2019 heeft [B] een beëindigingsvoorstel aan [eiser] overhandigd. [eiser] heeft bij e-mail van 7 februari 2019 aan [B] (onder meer) aangegeven dat hij niet akkoord is met het beëindigingsvoorstel.

2.5.

Op 21 februari 2019 heeft er nogmaals een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser] en [B] . [B] heeft bij e-mail van diezelfde dag om 11:48 uur het gesprek als volgt bevestigd:

‘(…)Met referte aan het gesprek dat wij vandaag hebben gehad bevestig ik dat vandaag de laatste werkdag van jouw is in jouw huidige functie als KAM Consumer.

We hebben afgesproken dat je de praktische zaken en communicatie naar de klanten met

je manager [C] afhandelt en voor het einde van de dag jouw laptop en sim kaart bij mij

inlevert.

Je bent met ingang van vandaag vrijgesteld van werk met behoud van loon en gebruik van de leaseauto.

Tevens bevestig ik dat de e-mails naar [e-mail] met ingang van morgen

worden doorgestuurd naar jouw manager.

Als bijlage tref je de digitale versie aan van de aangepaste vaststellingsovereenkomst.

Ik bevestig tevens dat de ontslagaanvraag op economische gronden is ingediend bij het UWV.

Mondeling heb ik jouw onderstaande mail beantwoord, maar zoals afgesproken vind je de

reactie in blauw. (…)’

2.6.

[eiser] heeft hier diezelfde dag bij e-mail om 16:49 uur als volgt op gereageerd:

‘(…) Ik maak uitdrukkelijk bezwaar tegen de beslissing mij per direct vrij te stellen van werk. Het is ook niet juist dat we hebben ‘afgesproken’ dat dit mijn laatste werkdag zou zijn en dat ik mijn laptop en simkaart bij jou zou inleveren.

Afgezien van de paar regels die je in mijn mail van 7 februari hebt opgenomen, heb ik nog steeds geen inhoudelijke onderbouwing ontvangen waarom [gedaagde] heeft besloten mijn functie te laten vervallen en waarom ik word voorgedragen voor ontslag.
(…)

Ik ga dan ook niet akkoord met de vrijstelling van werk, de communicatie daarover en het inleveren van mijn laptop en simkaart. (…)’

2.7.

Bij e-mail van 22 februari 2019 heeft [B] hierop als volgt geantwoord:

‘(…) Wij blijven bij ons standpunt jou vrij te stellen van werk lopende de ontslagaanvraag bij het UWV, aangezien jij in jouw functie de grote klanten van [gedaagde] bezoekt. Wij vinden dat een te groot risico.

Op dit moment kunnen wij jou geen alternatieve werkzaamheden bieden. (…)’

2.8.

De gemachtigde van [gedaagde] heeft bij e-mail van 5 maart 2019 aangegeven dat [gedaagde] (in afwachting van het resultaat van de UWV-procedure) bereid is om [eiser] (andersoortige) werkzaamheden, voornamelijk administratieve werkzaamheden, te laten verrichten op het kantoor van [gedaagde] . [eiser] heeft dit aanbod niet geaccepteerd.

3 Het geschil

3.1.

[eiser] vordert dat het de kantonrechter als voorzieningenrechter moge behagen bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:

  1. [gedaagde] te veroordelen om [eiser] onmiddellijk, althans binnen een in goede justitie te bepalen termijn, in de gelegenheid te stellen zonder enige beperking de bedongen arbeid op de gebruikelijke en overeengekomen wijze te verrichten, op straffe van een dwangsom van € 1.500,00 per dag dat [gedaagde] in gebreke blijft;

  2. [gedaagde] te veroordelen om [eiser] onmiddellijk, althans binnen een in goede justitie te bepalen termijn, volledige toegang te verlenen tot de digitale werkomgeving van [gedaagde] , inclusief het daartoe behorend e-mailaccount van [eiser] met alle gegevens die zich in de e-mailboxen bevinden, zulks op straffe van een dwangsom van

€ 500,00 per dag dat [gedaagde] in gebreke blijft;

3. [gedaagde] te veroordelen om de doorleiding van telefoonoproepen naar het telefoonnummer [telefoonnummer] en e-mails naar het adres [e-mail] onmiddellijk, althans binnen een in goede justitie te bepalen termijn, te staken en gestaakt te houden, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag dat [gedaagde] in gebreke blijft;

4. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding, alsmede de nakosten.

3.2.

[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] hem op 21 februari 2019 ten onrechte - en in strijd met artikel 7:611 BW - op non-actief heeft gesteld. Volgens [eiser] heeft [gedaagde] niet, althans onvoldoende, onderbouwd waarom er sprake is van een zwaarwegende grond om hem (hangende de ontslagprocedure) op non-actief te stellen.
Een dergelijke maatregel (als non-actiefstelling) kan alleen worden gerechtvaardigd als er sprake is van zwaarwegende gronden, bijvoorbeeld in het geval er sprake is van een onhoudbare situatie op de werkvloer. Daarvan is hier geen sprake. [eiser] stelt dat [gedaagde] op ongeoorloofde wijze vooruitloopt op de ontslagprocedure bij het UWV. [eiser] betwist de stelling van [gedaagde] dat er onduidelijkheid of ruis zou ontstaan bij de grote commerciële partijen waarmee [eiser] contact heeft. [eiser] stelt dat hij op 11 januari 2019 al bekend was met het besluit van [gedaagde] tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst en dat hij daarna nog anderhalve maand zijn werkzaamheden (succesvol) heeft voorgezet. Gedurende die periode was doorwerken voor [gedaagde] kennelijk geen groot risico. Volgens [eiser] valt niet in te zien waarom dit vanaf 21 februari 2019 anders zou zijn. Aangezien een geslaagde terugkeer alleen maar moeilijker wordt naarmate de tijd verstrijkt, dient [eiser] zo snel mogelijk zijn werkzaamheden weer te kunnen hervatten.

3.3.

[gedaagde] voert verweer.
[gedaagde] heeft - kort samengevat - aangevoerd dat zij [eiser] op non-actief heeft gesteld om onduidelijkheid en ‘ruis’ bij haar klanten te voorkomen. Volgens [gedaagde] kan zij geen periode van onduidelijkheid, onzekerheid of ruis laten ontstaan bij de klanten van [eiser] over de positie van [gedaagde] zelf, over de vraag of de klant nog wel in gesprek is met degene die [gedaagde] vertegenwoordigt en of de afspraken die met de vertegenwoordiger worden gemaakt straks nog zullen worden nagekomen. Het behoud van vertrouwen van de klant is voor [gedaagde] bij de maatregelen die moeten worden getroffen essentieel en alles bepalend. Dat geldt te meer in het onderhavige geval waarbij er sprake is van grote en belangrijke klanten. [gedaagde] acht het strijdig met het belang van de organisatie als [eiser] na bijna twee maanden nadat hij op non-actief is gesteld, lopende de UWV procedure terugkeert.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

5 De beslissing