Home

Rechtbank Midden-Nederland, 03-04-2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:3818, UTR 19/3221

Rechtbank Midden-Nederland, 03-04-2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:3818, UTR 19/3221

Gegevens

Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak
3 april 2020
Datum publicatie
29 april 2021
ECLI
ECLI:NL:RBMNE:2020:3818
Formele relaties
Zaaknummer
UTR 19/3221

Inhoudsindicatie

Briefadres Wet Brp

Uitspraak

Zittingsplaats Almere

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 19/3221

(gemachtigde: mr. W.F. Wienen),

en

(gemachtigde: mr. S. Piets).

Procesverloop

Bij besluit van 28 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd het adres [adres 1] ( [de stichting] ) te [Woonplaats] te registreren in de basisregistratie personen (hierna: de brp) als briefadres van eiser.

Bij besluit van 17 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2019, waar eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het onderzoek ter zitting is geschorst om eiser in de gelegenheid te stellen nadere informatie aan verweerder te verstrekken aangaande zijn feitelijke verblijfplaats.

Verweerder heeft de rechtbank bij brief van 9 januari 2020 medegedeeld geen informatie van eiser te hebben ontvangen.

Bij brief van 23 januari 2020 met bijlagen heeft verweerder nadere stukken ingediend, waaronder de e-mailberichten van 10 januari 2020 en 16 januari 2020 van eiser en het e-mailbericht van 23 januari 2020 van verweerder in reactie daarop.

De rechtbank heeft op grond van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft, nu geen van de partijen heeft verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Regelgeving

1. De tekst van de relevante bepalingen uit de Wet brp is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.

Inleiding

2. Eiser heeft verweerder gevraagd om in de brp het adres [adres 1] te [Woonplaats] in te schrijven als zijn briefadres. Op dit adres is [de stichting] gevestigd. In zijn aanvraag heeft eiser gesteld dat hij als huurder in een vakantiewoning op het adres [adres 2] te [Woonplaats] woont. Ook geeft hij aan de komende drie maanden op dit adres te wonen.

Het bestreden besluit

3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen. In het bestreden besluit heeft verweerder aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat registratie van een briefadres niet mogelijk is omdat eiser een woonadres heeft. Dit heeft verweerder afgeleid uit de vermelding op het aanvraagformulier van eiser dat hij de afgelopen maand heeft verbleven op het adres [adres 2] te [Woonplaats] en dat hij de komende drie maanden op dat adres zal verblijven. Op de hoorzitting heeft eiser de door hem opgegeven woonsituatie bevestigd. Verweerder heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Gronden van beroep

4. Eiser heeft in beroep naar voren gebracht dat de woning aan de [adres 2] te [Woonplaats] een recreatiewoning betreft, die hij gedwongen moet verlaten. Het is eiser nog niet gelukt een andere woning te vinden, waardoor hij in verschillende woningen op het recreatiepark en in zijn camper verblijft. Verweerder heeft dan ook ten onrechte aangenomen dat sprake is van een woonadres. Het had op de weg van verweerder gelegen om nader onderzoek te doen naar de daadwerkelijke woonplaats van eiser. Door het bestreden besluit wordt eiser ernstig in zijn belangen geschaad. Er is sprake van sociaal-maatschappelijke problemen en eiser kan door overmacht geen woonadres vinden. Het briefadres dat eiser heeft in [Woonplaats] is tijdelijk, waardoor eiser belang heeft bij een briefadres in [Woonplaats] .

Overwegingen

5. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 1overweegt de rechtbank dat het doel van de Wet brp is dat de in de basisregistratie personen vermelde gegevens zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn en de gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn. Met het oog daarop dienen in de brp gegevens over de feitelijke verblijfplaats van de betrokkene te worden geregistreerd. Voor zover geen adres kan worden aangewezen dat door de betrokkene wordt bewoond, moet het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derde van de tijd zal overnachten als diens woonadres worden beschouwd. Eerst bij het ontbreken van een woonadres, geldt een briefadres als adres.

6. Eiser heeft in zijn aanvraag om een briefadres en ook in bezwaar gesteld dat hij feitelijk verblijf heeft in de woning aan de [adres 2] te [Woonplaats] . In beroep heeft eiser naar voren gebracht dat hij niet langer in de woning kan verblijven, omdat de gemeente [Woonplaats] hem verplicht de woning te verlaten. Na de zitting is eiser in de gelegenheid gesteld om inlichtingen te verschaffen over de plaatsen waar hij heeft verbleven en zou gaan verblijven. Eiser heeft bij e-mailbericht van 16 januari 2020 aan verweerder een e-mailbericht van [afzender] toegevoegd van 10 januari 2020, waarin is neergelegd dat eiser in de periode van 1 januari 2019 tot 1 december 2019 met tussenpozen tijdelijk in de recreatiewoning aan de [adres 2] te [Woonplaats] heeft mogen verblijven, omdat de gemeente [Woonplaats] permanente bewoning niet toestaat. Verder heeft eiser een document van de gemeente [Woonplaats] aan verweerder toegestuurd, waaruit onder meer blijkt dat eiser de woning aan de [adres 2] per mei 2019 niet heeft verlaten. Op basis hiervan komt de rechtbank tot de conclusie dat eiser zijn stelling, dat hij in de periode in geding in diverse andere woningen en in zijn camper heeft verbleven, niet nader heeft onderbouwd door bijvoorbeeld een lijst van adressen van woningen en de standplaats van zijn camper aan verweerder te verstrekken. De door eiser aan verweerder verstrekte gegevens naar aanleiding van het verhandelde ter zitting leiden naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie dat eiser geen verblijf had aan de [adres 2] te [Woonplaats] . Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank daarom uit mogen gaan van de situatie dat eiser in de periode in geding over een woonadres beschikte op basis waarvan hij geen recht had op een briefadres.

7. De stelling van eiser dat hij zich niet in [Woonplaats] kon inschrijven in de brp is niet nader onderbouwd. Bovendien blijkt uit het dossier dat de gemeente Zeewolde in een e-mailbericht van 5 juni 219 aan verweerder heeft laten weten dat inschrijving in de brp in een recreatiewoning wel tot de mogelijkheden behoort. De beroepsgrond slaagt niet.

8. De rechtbank is verder van oordeel dat in dit geval aan het vereiste van gedegen adresonderzoek is voldaan. Eiser heeft voldoende gelegenheid gekregen om zijn woonsituatie aan verweerder toe te lichten, waarvan hij ook gebruik heeft gemaakt in de aanvraagfase en tijdens de hoorzitting. In het bestreden besluit heeft verweerder verwezen naar de door eiser gegeven informatie, waarop hij zich heeft kunnen baseren.

9. Bovendien is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken van strijd met het evenredigheidsbeginsel in de situatie van eiser, omdat niet is vast komen te staan dat eiser zich niet kan laten inschrijven in de brp in [Woonplaats] en daarmee evenmin is vast komen te staan dat hij geen zorgverzekering heeft kunnen krijgen. De beroepsgrond slaagt niet.

10. Eiser heeft ten slotte naar voren gebracht dat verweerder hem, gelet op zijn sociaal-maatschappelijke problemen, te weten zijn problematische schulden, in redelijkheid geen briefadres heeft mogen weigeren. De rechtbank merkt ten aanzien van deze grond op dat eiser niet nader heeft onderbouwd dat er sprake is van de voornoemde problemen, zodat verweerder op grond daarvan geen aanleiding heeft hoeven zien af te wijken van het uitgangspunt dat iemand met een woonadres niet in aanmerking komt voor de afgifte van een briefadres.

11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier. De uitspraak is gedaan op 3 april 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken..

griffier rechter

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage:

Wet basisregistratie personen

Artikel 1.1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

[…]

o. het woonadres:

1° het adres waar betrokkene woont, waaronder begrepen het adres van een woning die zich in een voertuig of vaartuig bevindt, indien het voertuig of vaartuig een vaste stand- of ligplaats heeft, of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;

2° het adres waar, bij het ontbreken van een adres als bedoeld onder 1, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derde van de tijd zal overnachten;

p. het briefadres: het adres waar voor betrokkene bestemde geschriften in ontvangst worden genomen;

q. het adres: het woonadres, dan wel bij het ontbreken hiervan of bij toepassing van artikel 2.40 of 2.41, het briefadres;

[…]

Artikel 2.23

1. Indien het woonadres ontbreekt dan wel artikel 2.40 of artikel 2.41 van toepassing is, wordt op aangifte een briefadres opgenomen.

[…]

Artikel 2.39

1. De ingezetene die zijn adres wijzigt doet hiervan schriftelijk aangifte bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn nieuwe adres heeft.

2 Hij doet niet eerder aangifte dan vier weken vóór de beoogde datum van adreswijziging en niet later dan de vijfde dag na de adreswijziging. Hij doet in de aangifte mededeling van de datum van adreswijziging en van de gegevens over het nieuwe en het vorige adres.

3 Indien een ingezetene geen woonadres heeft, kiest hij een briefadres. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.45

1. Degene die aangifte heeft gedaan als bedoeld in de artikelen 2.38 tot en met 2.40 en artikel 2.43, geeft op verzoek van het college van burgemeester en wethouders de inlichtingen ter zake van zijn aangifte die van belang zijn voor de bijhouding met betrekking tot hem van de basisregistratie. Deze verplichting is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het overleggen van geschriften. De betrokkene verschijnt hierbij desgevraagd in persoon.

[…]