Home

Rechtbank Noord-Holland, 21-03-2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:2236, AWB - 15 _ 1531

Rechtbank Noord-Holland, 21-03-2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:2236, AWB - 15 _ 1531

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
21 maart 2016
Datum publicatie
22 maart 2016
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2016:2236
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 15 _ 1531
Relevante informatie
Besluit ruimtelijke ordening [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] [Regeling ingetrokken per 2024-01-01] art. 3.1.6

Inhoudsindicatie

Omgevingsvergunning voor bouw van transformatorstation.

De rechtbank is van oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing voldoende is. Er is dan ook geen reden te oordelen dat verweerder geen gebruik mocht maken van de afgegeven verklaring van geen bedenkingen omdat de locatie ruimtelijke gezien niet aanvaardbaar zou zijn.

Niet aannemelijk is geworden dat op een andere locatie een vergelijkbaar resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren.

Uitspraak

Zittingsplaats Alkmaar

Bestuursrecht

zaaknummers: HAA 15/1531 en 15/1555

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 maart 2016 in de zaken tussen

1 [eiser 1] , te [woonplaats 1] ,

[eiser 2] , te [woonplaats 2] ,

[eiser 3] , te [woonplaats 2] ,

[eiser 4] , te [woonplaats 1] ,

[eiser 5] , te [woonplaats 1] ,

[eiser 6] , te [woonplaats 2] ,

[eiser 7] , te [woonplaats 2] ,

[eiser 8] , te [woonplaats 1] ,

[eiser 9] , te [woonplaats 1] ,

[eiser 10] , te [woonplaats 1] , en

[eiser 11] , te [woonplaats 1] ,

(gemachtigde: mr. W. de Vis),

2 Vereniging Werkgroep “Houd de Dorpen Groen”, te Zijdewind,

Dorpsraad ’t Veld-Zijdewind, te Zijdewind, en

1058 inwoners van voornamelijk ’t Veld en Zijdewind,

(gemachtigde: mr. A.F. de Savornin Lohman),

eisers,

en

het college van burgemeester en wethouders van Hollands Kroon, verweerder

(gemachtigde: ing. D. Treffers).

Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:

Liander Infra West N.V. te Amsterdam en TenneT TSO B.V. te Arnhem (gemachtigde: mr. I.F. Kieft), en de raad van de gemeente Hollands Kroon (gemachtigde: ing. D. Treffers).

Procesverloop

Op 2 september 2011 heeft Liander Infra West N.V. (hierna: Liander) bij verweerder een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het realiseren van een 150/20 kV transformatorstation met bijbehorende uitweg op het perceel [adres] .

Bij besluit van 25 maart 2014 heeft verweerder aan Liander hiervoor omgevingsvergunning verleend.

Bij uitspraak van 26 november 2014 (zaaknummers ALK 14/1012, 14/1017, 14/1015, 14/1014, 14/1032, 14/1026, 14/1029 en 14/1028) heeft de rechtbank de hiertegen gerichte beroepen gegrond verklaard en het besluit van 25 maart 2014 vernietigd, omdat verweerder geen verklaring van geen bedenkingen aan de raad van de gemeente Hollands Kroon, hierna de raad, had gevraagd..

Bij besluit van 17 februari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder, nadat de raad op 29 januari 2015 een verklaring van geen bedenkingen had afgegeven, opnieuw omgevingsvergunning verleend aan Liander voor het realiseren van het 150/20 kV transformatorstation met bijbehorende uitweg.

Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2015. Van eisers sub 1 zijn verschenen [eiser 1] , [eiser 8] en echtgenote en [eiser 10] , bijgestaan door hun gemachtigde. Namens eisers sub 2 zijn verschenen [naam 1] en [naam 2] , bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder en de raad hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Namens Liander zijn verschenen [naam 3] en [naam 4] , en namens TenneT TSO B.V. [naam 5] en [naam 6] , bijgestaan door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. TenneT TSO B.V. (hierna: TenneT) beheert het Nederlandse hoogspanningsnet vanaf 110kV. Liander is regionaal netbeheerder van Noord-Holland en verantwoordelijk voor de distributie van elektriciteit via de middenspanningsnetten (10kV, 20kV en 50kV). TenneT en Liander wensen de bestaande 50kV-infrastructuur in de Kop van Noord-Holland te vervangen omdat deze voor wat betreft de kwaliteit en capaciteit aan het eind van zijn levensduur komt. Liander wil het bestaande 50kV-middenspanningsnet gefaseerd vervangen door een 20kV-net. Het bestreden transformatorstation is hier een onderdeel van.

Het project voorziet in de realisatie van een 150/20kV-transformatorstation, waar 150kV wordt omgezet naar 20kV en vandaar uit wordt verdeeld over de regio.

Het project behelst grondwerk, de bouw van twee gebouwen, twee transformatorcellen, twee portalen en een open schakeltuin op de locatie [adres] , ook wel genoemd: locatie 4.

Het terrein is 218 bij 249 meter groot. Het 20 kV-dienstgebouw naast de transformatortoren is 4,85 meter hoog en de transformatorcellen zijn zeven meter hoog. Het centrale dienstgebouw (ten behoeve van de 150 kV-installatie) dat tegen de 150 kV-schakeltuin aan staat is 3,59 meter hoog.

De gebouwen staan parallel aan de N241. De velden en gebouwen worden omringd door aarden wallen die waarschijnlijk drie meter hoog worden.

De totale oppervlakte aan bebouwing is 994 m² (dit betreft het dienstgebouw van Liander, het centraal dienstgebouw van TenneT en de bouwwerken ten behoeve van de transformatoren). Alle verharding bij elkaar betreft 7695 m².

De 150 kV-schakeltuin bestaat uit zeven schakelvelden. De staalconstructies voor de hoogspanningscomponenten zijn circa acht meter hoog. De portalen aan de kopse kanten van het perceel zijn in totaal circa 18 meter hoog. Deze hoogte is gebaseerd op de hoogte van de bestaande 150 kV-lijn.

Het terrein wordt ontsloten door een toegangsweg van zes meter breed. Op het terrein worden in totaal acht parkeerplaatsen gerealiseerd.

Naast de toegangsweg wordt een sloot aangelegd die doorloopt aan de achterzijde van het perceel. Rondom de 150 kV-schakeltuin komt een hekwerk.

2. De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of de eisers in dit geschil kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

Gelet op de afstand van de woningen van eisers tot het project , dan wel het aantal eisers dat zicht heeft op het project, te weten alle eisers sub 1 en een deel van de natuurlijke personen van eisers sub 2 (de bewoners van de [straatnaam 1] en de [straatnaam 2] [nummer 1] tot en met [nummer 2] , alsmede de bewoners van [naam buurtschap] ) stelt de rechtbank vast dat een aantal eisers een voldoende objectief, actueel, eigen en persoonlijk belang heeft bij het bestreden besluit. De Vereniging Werkgroep “Houd de Dorpen Groen” en Dorpsraad ’t Veld-Zijdewind kunnen eveneens worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb. Dit brengt met zich dat alle in de beroepschriften naar voren gebrachte gronden aan bod komen. De rechtbank zal gelet hierop beantwoording van de vraag of de overige eisers belanghebbende zijn, achterwege laten.

3. Op het perceel rust ingevolge het vigerende bestemmingsplan “Buitengebied voormalige gemeente Niedorp” de bestemming “Agrarisch met waarden”. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met deze bestemming.

4. De raad heeft bij besluit van 29 januari 2015 verklaard geen bedenkingen te hebben tegen het project. Hij heeft bepaald dat in het belang van een goede ruimtelijke ordening verweerder twee voorschriften verbindt aan de omgevingsvergunning. Vervolgens heeft verweerder dienovereenkomstig bij het bestreden besluit omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten handelen in strijd met het bestemmingsplan (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)), bouwen (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo) en het aanleggen of veranderen van een uitrit (artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo). De voorschriften betreffen het beplantingsplan en een compensatie voor de toename van het verhardingsoppervlak.

5. Eisers betogen dat de raad bij het afgeven van de verklaring van geen bedenkingen, hierna vvgb, ten onrechte de overwegingen van de rechtbank in eerdergenoemde uitspraak van 26 november 2014 niet in acht heeft genomen. Zij verwijzen daartoe naar de volgende overweging van de rechtbank:

“De rechtbank overweegt daartoe dat verweerder bij herstel van het gebrek afhankelijk is van een derde, namelijk de gemeenteraad. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat gelet op de beroering die de oprichting van het transformatorstation binnen de gemeente heeft veroorzaakt als ook de veelkleurigheid van de standpunten en discussie in de gemeenteraad het thans ongewis is welk standpunt de gemeenteraad zal innemen en het voorts niet uitgesloten is dat met het afgeven van een verklaring – indien de gemeenteraad daartoe wenst over te gaan – veel tijd gemoeid zal zijn.

Daarnaast hecht de rechtbank veel belang aan de omstandigheid dat in de voorliggende zaak de locatiekeuze, hetgeen door de gemeenteraad expliciet moet worden meegenomen bij het al dan niet afgeven van een verklaring van geen bedenkingen, het startpunt van de besluitvorming is. De gemeenteraad dient in de gelegenheid te zijn om onbevangen te beoordelen of het transformatorstation zoals thans aangevraagd passend is binnen een goede ruimtelijke ordening. Daarom zal de rechtbank thans ook nog niet overgaan tot een beoordeling van de tegen het bestreden besluit aangevoerde beroepsgronden. Op dit punt verschilt de zaak van de casus zoals die voorlag in de uitspraak van de Afdeling van 27 augustus 2014. In die zaak, waarin overigens sprake was van minder beroering ten aanzien van de realisering van het bouwplan, waren de beroepsgronden zowel bij de rechtbank als bij de Afdeling al aan de orde gekomen en beoordeeld.

Gezien voornoemde omstandigheden ziet de rechtbank – anders dan de Afdeling in haar uitspraak van 27 augustus 2014 – geen aanleiding tot toepassing van de bestuurlijke lus als bedoeld in artikel 8:51a van de Awb.”

Eisers stellen voorts dat ten onrechte geen beraadslaging over de locatiekeuze heeft plaatsgevonden in de raad. Eisers verwijzen hierbij naar de transcriptie van de raadsvergadering. Eisers sub 2 stellen daarbij – kort samengevat – dat gelet op het lange voortraject, de mediationpoging en de discussie tussen de bewoners en de raad, de raad in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot een vvgb voor locatie 4.

Bovendien is het feit dat Liander tevens een aanvraag voor een omgevingsvergunning heeft ingediend voor locatie B3-2, waardoor de mogelijkheid bestaat dat ook hiervoor een vvgb wordt gevraagd aan de raad, niet te verenigen met de afgegeven vvgb voor locatie 4, aldus eisers.

5.1

In de overweging waar eisers naar verwijzen zet de rechtbank uiteen waarom wordt afgezien van toepassing van de bestuurlijke lus als bedoeld in artikel 8:51a van de Awb. Anders dan eisers stellen, heeft de rechtbank niet aangegeven op welke wijze in de raad de procedure tot het al dan niet afgeven van een vvgb dient plaats te vinden. Bovendien was de raad geen partij in de eerdere procedure, zodat reeds hierom de uitspraak van de rechtbank niet bindend is voor de raad.

Voor zover eisers hebben beoogd te betogen dat de raad ten onrechte een vvgb heeft afgegeven omdat de raad daarbij niet de vereiste procedurele zorgvuldigheid in acht heeft genomen, overweegt de rechtbank als volgt.

De rechtbank stelt vast dat de discussie over het project en de mogelijke locaties daarvoor al jaren speelt en dat dit onderwerp in de raad in wisselende samenstelling veelvuldig aan de orde is geweest. De raad moet dan ook worden geacht voldoende voorgelicht te zijn om een afweging te kunnen maken ten aanzien van de belangen van een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank ziet geen reden te oordelen dat verweerder om de aangevoerde reden geen gebruik mocht maken van de vvgb.

6 De raad moet evenals verweerder toetsen of het project in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hieronder bespreekt de rechtbank de vraag of de locatie in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

6.1

Eisers sub 1 en sub 2 betogen dat verweerder ten onrechte niet heeft gemotiveerd waarom de locatiekeuze past in een goede ruimtelijke ordening. Nu sprake is van een ernstige planologische inbreuk dienen zwaarwegende eisen te worden gesteld aan de motivering en de belangenafweging, aldus eisers. Zo stellen eisers dat het transformatorstation in omvang zeer groot is en niet past in het ruimtelijk gebied. Door de omvang raken eisers het vrije uitzicht kwijt. Ter zitting hebben eisers aan de hand van de plankaart toegelicht dat hun uitzicht vermindert. Eisers zijn voorts bevreesd voor geluidsoverlast en nadelige effecten van straling. Voorts hebben eisers betoogd dat er alternatieven zijn waaraan de voorkeur moet worden gegeven.

Voorts betogen eisers sub 1 en sub 2 dat uit zowel het rapport van Arcadis, “Haalbaarheidsstudie 150/20kV-transformatorstation” van 9 augustus 2013, als de rapportage na de mediation van van Prof.dr. [naam 7] , “Rapportage verkenning trafostation Hollands Kroon” van 10 juni 2013, blijkt dat een andere locatie dan locatie 4 het meest geschikt is en dat er tegen locatie 4 dusdanig ernstige bezwaren gelden dat hieruit niet anders kan worden geconcludeerd dan dat het transformatorstation nimmer op locatie 4 geprojecteerd had mogen worden. Gelet op de bevindingen van mediator Prof.dr. [naam 7] en de vervolgens aan alle partijen opgelegde inspanningsverplichting om de mogelijkheid van een omgevingsvergunning voor een alternatieve locatie aan de Zijtwende, dan wel ten Noorden van de Hartweg te onderzoeken, kan niet zonder kenbare motivering en afweging van belangen gekozen worden voor de locatie waartegen zoveel bezwaren bestaan. Ook is, aldus eisers, locatie B3-2 nog altijd een breder gedragen optie dan locatie 4. Door toch voor locatie 4 te kiezen, heeft verweerder gehandeld in strijd met een goede ruimtelijke ordening. De gemaakte ‘ommezwaai’ is dan ook onbegrijpelijk, aldus eisers.

6.2

Verweerder heeft verwezen naar de ruimtelijke onderbouwing en alle rapporten en stukken die inmiddels zijn gewisseld. Er zijn in de loop der tijd verschillende locaties onderzocht en besproken. Nettechnisch heeft deze locatie de voorkeur. Hij past binnen het bestaande hoogspanningstraject. Er is grote behoefte aan het te bouwen trafostation. Er is geen gebied waar het trafostation zonder bezwaar past. De openheid wordt altijd meer of minder aangetast. De kassen zijn nu weg, waardoor geen aansluiting meer bestaat met bebouwd gebied, maar de bestemming is nog niet gewijzigd. Tegen de door deze eisers voorgestane locatie B3-2 bestaat bij de raad vanwege de aantasting van het open landschap zwaarwegende bezwaren. Om die reden is teruggevallen op locatie 4. Er is dan ook geen sprake van een ommezwaai, aldus verweerder. Vrees voor geluidoverlast en stralingsgevaar zijn ongegrond. Hij acht alles overwegende locatie 4 ruimtelijk aanvaardbaar.

6.3

De rechtbank overweegt dat bij de beoordeling of een omgevingsvergunning dient te worden verleend, het project zoals dat is ingediend het uitgangspunt is. Indien dit project op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren.

Hieronder zal de rechtbank eerst de beroepsgronden tegen het transformatorstation op locatie 4 afzonderlijk bespreken.

6.4

Eisers sub 1 stellen dat de woningen te dicht op het transformatorstation staan. Zij verwijzen daartoe naar de richtafstanden in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van 2009 van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) waarin voor de onderhavige situatie een afstand van 100 meter geïndiceerd is. Van deze richtafstand wordt ongemotiveerd afgeweken.

6.4.1

Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 3 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7606), betreft de VNG-brochure een handreiking met aanbevelingen ten aanzien waarvan voor het college geen verplichting bestaat om de aanvraag aan de daarin opgenomen afstandsnormen te toetsen. De in de VNG-brochure genoemde afstanden zijn derhalve indicatief. Wel kunnen de afstanden een indicatie geven of kan worden aangenomen dat sprake is van aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Niet in geschil is dat het transformatorstation is ingedeeld bij milieucategorie 3.2 van de VNG-brochure, waar voor wat betreft het geluid een toepasselijke richtafstand geldt van 100 meter.

Verweerder heeft in de ruimtelijke onderbouwing echter niet volstaan met een verwijzing naar de richtlijnen opgenomen in de VNG-brochure, maar tevens een akoestisch onderzoek laten uitvoeren door Peutz B.V., waarvan een rapport is uitgebracht gedateerd 27 februari 2014. Daarin wordt geconcludeerd dat ruimschoots wordt voldaan aan de toepasselijke grenswaarden. In de ruimtelijke onderbouwing en het daarvan deel uitmakende akoestische onderzoek is de te verwachten geluidhinder als gevolg van het project beoordeeld. Geen grond bestaat voor het oordeel dat verweerder niet aan de hand van deze akoestische onderzoeken heeft kunnen concluderen dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat vanuit akoestisch oogpunt voldoende is gewaarborgd. Ter zitting is namens Tennet verklaard dat zij trafostations hebben die dichter bij woningen gelegen zijn met vergelijkbare capaciteit. Tennet ontvangt daarover geen overlastklachten.

6.5

Eisers hebben hun angst voor straling niet nader onderbouwd. De stukken geven geen aanknopingspunten voor het oordeel dat deze vrees gerechtvaardigd is.

6.6

Eisers voeren voorts aan dat uit de bij de omgevingsvergunning behorende tekeningen blijkt dat Liander voornemens is het transformatorstation uit te breiden van twee naar vier transformatorcellen (meer dan zeven schakelvelden). Gelet hierop dient reeds nu rekening te worden gehouden met een grotere afstand tussen het transformatorstation en nabijgelegen woningen. Ook zijn ten onrechte de milieueffecten van de gereserveerde ruimte voor toekomstige uitbreiding niet beoordeeld in het kader van de onderhavige omgevingsvergunning. Eisers sub 1 stellen dat het knippen van plannen niet is toegestaan.

6.6.1

Ten aanzien van de vrees van eisers dat het transformatorstation in de toekomst zal worden uitgebreid, overweegt de rechtbank dat dit een onzekere toekomstige gebeurtenis betreft. Deze procedure behelst slechts het transformatorstation met daarin twee transformatorcellen. De vraag of in de toekomst behoefte zal zijn aan een groter aantal transformatorcellen en of die ter plaatse kunnen worden gerealiseerd, is in deze procedure derhalve niet aan de orde. Dat voor een eventuele uitbreiding van transformatorcellen ruimte is gereserveerd, maakt dit niet anders. Daarmee staat immers in dit geval, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, bepaald niet vast dat Liander in de toekomst het transformatorstation ook daadwerkelijk zal willen uitbreiden.. Een mogelijke aanvraag tot uitbreiding in de toekomst zal beoordeeld worden aan de hand van de dan geldende regelgeving. Deze grond treft geen doel.

6.7

Eisers sub 1 betogen dat verweerder ten onrechte niet heeft onderzocht wat de geluidsoverlast zal zijn als de twee te realiseren transformatorcellen op volle kracht draaien.

6.7.1

De rechtbank volgt eisers niet in hun betoog. Verweerder geeft aan dat uitgesloten is dat de twee vergunde transformatoren op maximale capaciteit zullen draaien omdat de netcode dit niet toestaat. Er is dan ook geen aanleiding om geluidsonderzoek te doen naar de geluidsbelasting in het geval beide transformatoren op volle kracht draaien. Daarbij blijkt uit het akoestisch rapport van Peutz dat voldaan wordt aan de voorwaarden van het Activiteitenbesluit, hetgeen als ondergrens heeft te gelden.

6.8

Eisers sub 1 betogen dat het project in strijd is met de Provinciale Ruimtelijke Verordening Noord-Holland, omdat sprake is verstedelijking en nut en noodzaak van het transformatorstation niet zijn aangetoond. Zij voeren daartoe aan dat een onderbouwing van de noodzaak de capaciteit te vergroten niet is terug te vinden in de ruimtelijke onderbouwing.

6.8.1

Ingevolge artikel 2, onder kk, van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Noord-Holland, vastgesteld door Provinciale Staten bij besluit van 3 februari 2014 (hierna: PRV), zoals deze luidde ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, wordt onder verstedelijking verstaan: ontwikkeling van functies die verband houden met wonen, bedrijvigheid, voorzieningen, bovengrondse en ondergrondse infrastructuur, stedelijk water en stedelijk groen, voor zover de hiervoor genoemde functies het oprichten van bebouwing mede mogelijk maken.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder d, van de PRV wordt in deze verordening mede verstaan onder een bestemmingsplan een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3 of tweede lid van de Wabo van het bestemmings-plan of de beheersverordening wordt afgeweken.

Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de PRV voorziet een bestemmingsplan niet in nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking, als bedoeld in artikel 2 van deze verordening, in het landelijk gebied anders dan de verstedelijking als bedoeld in de artikelen 12 en 13 van deze verordening.

Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan in afwijking van het eerste lid een bestemmingsplan voorzien in nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking in het landelijk gebied anders dan de verstedelijking als bedoeld in de artikelen 12 en 13, indien:

a. de noodzaak van verstedelijking als bedoeld in het eerste lid is aangetoond;

b. is aangetoond dat de beoogde verstedelijking niet door herstructureren, intensiveren, combineren of transformeren binnen bestaand bebouwd gebied kan worden gerealiseerd en;

c. het bepaalde in artikel 15 in acht wordt genomen.

6.8.2

Verweerder stelt zich, zoals reeds is vermeld onder 6.1 op het standpunt dat nut en noodzaak van het transformatorstation voldoende is aangetoond. Verweerder verwijst daartoe naar de ruimtelijke onderbouwing, waarin is aangegeven dat met oog op de kwaliteit en capaciteit van het huidige netwerk, vervanging van de infrastructuur geboden is. Voorts is er sprake van een actueel knelpunt in de netcapaciteit bij Heerhugowaard dat met de realisatie van onderhavig transformatorstation wordt opgelost.

Liander heeft in het kader van deze beroepsprocedure voorts nog overlegd “Kwaliteits- en Capaciteitsdocument Elektriciteit 2013”, waarin wordt aangegeven dat het oplossen van het eerder genoemde knelpunt urgent te noemen is, mede in het licht van het door het rijk geïnitieerde energietransitiebeleid.

6.8.3

De rechtbank overweegt dat, mede gelet op hetgeen is vermeld in de ruimtelijke onderbouwing, aannemelijk is dat behoefte bestaat aan het transformatorstation. Immers, verweerder heeft zich onweersproken op het standpunt gesteld dat de infrastructuur en de capaciteit van het netwerk uitbreiding en/of vervanging behoeft. Voorts heeft de Adviescommissie Ruimtelijke Ordening van de provincie Noord-Holland positief geadviseerd over de landschappelijke inpassing van het project op locatie 4. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat het project in strijd is met de PRV.

6.9

Eisers sub 1 betogen voorts dat het project in strijd is met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), ook wel genoemd de ladder voor duurzame verstedelijking.

6.9.1

Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, aan de volgende voorwaarden:

a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;

c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Ingevolge artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht is – voor zover hier van belang – artikel 3.1.6 van het Bro van overeenkomstige toepassing voor zover een omgevingsvergunning wordt verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º van de Wabo.

Ingevolge artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro wordt in dit besluit en de hierop berustende bepalingen verstaan onder ‘stedelijke ontwikkeling’: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

In de Nota van toelichting bij artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro (Stb. 2012, 388, blz. 34 en 49-50) is vermeld dat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is opgenomen teneinde zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. Met betrekking tot onderdeel a van dit artikel vermeldt de Nota van toelichting dat het provinciale en gemeentelijke overheden verplicht nieuwe stedelijke ontwikkelingen af te stemmen op de geconstateerde actuele behoefte en de wijze waarop in deze behoefte wordt voorzien ook regionaal af te stemmen. Op deze wijze moet over- en ondercapaciteit in stedelijke ontwikkeling zoveel mogelijk worden voorkomen. Voorts is in de Nota van toelichting opgenomen dat bij de beoordeling of sprake is van een actuele regionale behoefte, de behoefte dient te worden afgewogen tegen het bestaande aanbod en in dat aanbod ook de leegstaande woningen, kantoren, winkelpanden en bedrijventerreinen zitten. Samengevat strekt artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro derhalve tot bevordering van zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder het voorkomen van onnodig ruimtebeslag, en het voorkomen van onaanvaardbare leegstand.

6.9.2

Gelet op de Nota van toelichting en de strekking van de regeling die mede is gericht op het tegengaan van leegstand, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat een transformatorstation, niet kan worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, in samenhang met artikel 1.1.1, aanhef en eerste lid, onder i, van het Bro. De beroepsgrond slaagt niet.

6.10

Eisers sub 1 betogen voorts dat verweerder ten onrechte bij de beantwoording van de zienswijzen, anders dan te verwijzen naar de ruimtelijke onderbouwing, niet is ingegaan op het standpunt van eisers dat onduidelijk is of de in het gebied aanwezige flora en fauna effecten ondervindt van het project en of ontheffing krachtens de Flora- en faunawet is verleend. De rapporten waarnaar verweerder verwijst, kunnen niet als onderbouwing dienen nu deze ouder zijn dan twee jaar, aldus eisers.

6.10.1

Verweerder stelt zich allereerst op het standpunt dat de in de Flora- en faunawet opgenomen norm niet strekt ter bescherming van de belangen van eisers, zodat het in artikel 8:69a van de Awb opgenomen relativiteitsvereiste in zoverre aan de vernietiging van de omgevingsvergunning in de weg staat. Voorts heeft hij aangevoerd dat er geen sprake is van strijd met deze wet.

6.10.2

Ter zitting hebben eisers sub 2 zich aangesloten bij (onder meer) deze beroepsgrond van eisers sub 1.

Zowel de Vereniging Werkgroep “Houd de Dorpen Groen” als Dorpsraad ’t Veld - Zijdewind behartigt belangen die de Flora-en faunawet beoogt te beschermen. Beide hebben gesteld dat mogelijk sprake is van strijd met de Flora- en faunawet, maar hebben dit niet onderbouwd.

Liander en Tennet hebben inmiddels de Quickscan Transformatorstation de Weel van 1 oktober 2015, opgesteld door Arcadis, overgelegd. Ter zitting is gesproken over de gedragscode Tennet TSO die Tennet hanteert waardoor, aldus Arcadis in het rapport, overtreding van de verbodsbepalingen kan worden voorkomen, mocht er al sprake zijn van soorten die onder de Flora- en faunawet vallen. De beroepsgrond slaagt derhalve niet. De rechtbank zal gelet hierop beantwoording van de vraag of de overige eisers dreigen te worden geraakt in hun belangen bij het behoud van een goede kwaliteit van hun directe leefomgeving, achterwege laten.

6.11

Eisers sub 2 stellen zich op het standpunt dat vestiging van het transformatorstation op locatie 4 in strijd is met de op pagina 113 van de structuurvisie Niedorp geformuleerde beleidsuitgangspunten. De strekking daarvan is dat – vanuit landschappelijke overwegingen – behoud van het open landschap als uitgangspunt wordt genomen en verstedelijking uitsluitend wordt toegestaan op bestaande bebouwingsconcentraties.

6.11.1

In 2004 is de structuurvisie Niedorp 2015 vastgesteld met daarin opgenomen een analyse van de beginsituatie en een verwoording van de ambitie en toekomstvisie voor de gemeente. Deze heeft tot doel om een beeld te schetsen van de ruimtelijke ontwikkeling van Niedorp voor de daaropvolgende 10 tot 15 jaar.

Verweerder geeft aan dat de door eisers aangehaalde paragraaf gaat over potentiële uitbreidingslocaties voor woningbouw en dat deze geen betrekking heeft op een transformatorstation. Verweerder stelt zich op het standpunt dat evenwel is voldaan aan het uitgangspunt zoals opgenomen op pagina 78 van de structuurvisie, dat in zijn algemeenheid de karakteristieke openheid van het landschap zorgvuldige aandacht verdient bij nieuwe ontwikkelingen. De rechtbank heeft geen aanleiding te twijfelen aan deze toelichting van verweerder. Er is dan ook geen aanknopingspunt voor het oordeel dat sprake is van strijdigheid met de structuurvisie.

6.12

Eisers sub 1 voeren aan dat verweerder ten onrechte geen duidelijkheid heeft gegeven over de ontsluiting op de parallelweg.

6.12.1

Verweerder wijst erop dat de ontsluiting niet op de provinciale weg (N241) zal worden gerealiseerd, maar op de nog aan te leggen parallelweg. De aansluiting op de N241 wordt pas gerealiseerd als de provincie de reconstructie van de N241 uitvoert. Het Provinciaal inpassingsplan voor de reconstructie is inmiddels door Provinciale Staten vastgesteld. De rechtbank ziet, mede gelet op de toelichting van verweerder, niet in op welke wijze de door eisers opgeworpen stelling de rechtmatigheid van de omgevingsvergunning kan raken. De beroepsgrond slaagt niet.

6.13

Gelet op hetgeen hiervoor onder 6 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing voldoende is. Er is dan ook geen reden te oordelen dat verweerder geen gebruik mocht maken van de afgegeven vvgb omdat de locatie ruimtelijk gezien niet aanvaardbaar zou zijn.

7. Ter beoordeling staat vervolgens of op een andere locatie een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Niet aannemelijk is geworden dat dat het geval is. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat TenneT heeft aangegeven dat de (na mediation) voorgelegde alternatieve locatie Zijtwende geen reëel alternatief is omdat deze locatie een verdubbeling van de kosten met zich meebrengt. Ook zou deze locatie leiden tot een onevenredige verdeling van 20 kV-stations, wat voor Liander een extra investering zou betekenen van 3.5 miljoen euro.

Voorts is genoegzaam komen vast te staan dat de raad niet mee wil werken aan een andere locatie. En tot slot geven de haalbaarheidsstudie van Arcadis, alsmede de rapportage van Prof. dr. [naam 7] , waar eisers naar verwijzen, als zodanig geen aanknopingspunten voor het oordeel dat op een andere locatie een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Daarbij merkt de rechtbank op dat de rapportage van Prof. dr. [naam 7] een procedureel en geen inhoudelijk advies betreft.

De beroepsgrond slaagt niet.

8. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verweerder de belangen van de aanvrager zwaarder heeft kunnen laten wegen dan de belangen van omwonenden, de Vereniging en de Dorpsraad. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid de gevraagde omgevingsvergunning kunnen verlenen.

9. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Terwiel-Kuneman, voorzitter, en mr. M. Kraefft en mr. M.M. Kaajan, leden, in aanwezigheid van mr. Y.R. Boonstra-van Herwijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2016.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.