Rechtbank Noord-Holland, 30-03-2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:3411, AWB - 22 _ 1048
Rechtbank Noord-Holland, 30-03-2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:3411, AWB - 22 _ 1048
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 30 maart 2023
- Datum publicatie
- 20 april 2023
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2023:3411
- Zaaknummer
- AWB - 22 _ 1048
Inhoudsindicatie
Uitsluiten kamerbewoners voor woonvoorzieningen in strijd met de Wmo.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/1048
(gemachtigde: mr. M.P.M. Veerman-Timmer),
en
(gemachtigden: mr. Y.J.M. Pijnaker en M.C. Legemate).
Procesverloop
In het besluit van 10 november 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd eiser op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) een verhuisindicatie toe te kennen.
In het besluit van 3 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 16 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
Eiser woont in bij een kennis. Op 8 juni 2021 heeft hij bij verweerder een melding gedaan. Eiser meldt daarin dat hij problemen heeft met het staand douchen en met de toegang tot de woning.
Naar aanleiding van de melding hebben gesprekken met de consulent plaatsgevonden en is een medisch onderzoek (via beeldbellen) verricht en is een verslag van het onderzoek opgesteld dat is ondertekend door eiser op 3 november 2021. Verweerder heeft op basis van de onderzoeken geconcludeerd dat de problemen die eiser ondervindt kunnen worden opgelost met algemeen gebruikelijke voorzieningen, zoals wandbeugels, en een toiletverhoger met armleuningen. Voor de problemen die waren ontstaan door de inrichting van een parkeerplaats in de straat is in overleg met de gebiedsbeheerder een oplossing gevonden. Volgens het medisch advies is er geen probleem met het binnenshuis verplaatsen. Verder is daarin vermeld dat revalidatie nog verbetering van functioneren zou kunnen geven. Vermeld is dat e geen sprake is van rolstoelgebondenheid en dat dat ook niet wordt verwacht.
Het primaire besluit is gebaseerd op de hiervoor weergegeven inhoudelijke beoordeling.
Het bestreden besluit is gebaseerd op het standpunt dat op grond van artikel 10.3, derde lid, aanhef en onder a, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2020 (de Verordening) geen aanspraak op een verhuisindicatie kan worden gemaakt bij kamerhuur. Verder is in het advies van de Commissie belast met de behandeling van bezwaarschriften vermeld dat geen aanleiding bestaat voor toepassing van de hardheidsclausule, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de belemmeringen die hij ondervindt niet kunnen worden weggenomen met de voorgestelde oplossingen.
Standpunt eiser
2. Eiser heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat uit de Verordening niet naar voren komt op welke wijze wordt beoordeeld of iemand in aanmerking komt voor een verhuisindicatie. De verwijzing naar de woon- en verhuisvoorziening is ondeugdelijk gemotiveerd en in dit geval niet van toepassing. Daarnaast is volgens eiser met artikel 10.3 derde lid, aanhef, onder a, van de Verordening niet bedoeld een verhuisindicatie uit te sluiten. Subsidiair stelt eiser dat dit artikelonderdeel in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en om die reden onverbindend verklaard moet worden. Verweerder heeft (daarom) ten onrechte de hardheidsclausule als maatstaf genomen.
Inhoudelijk voert eiser aan dat de voorgestelde oplossingen niet adequaat zijn.
Standpunt verweerder
3. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de eventuele onevenredigheid is ondervangen doordat bij de hardheidsclausule naar het gehele stappenplan is gekeken. Er is bezien of sprake was van een medisch noodzaak om te verhuizen. Verweerder heeft verder aangevoerd dat hij zich baseert op het medische advies en dat de problemen die eiser in de woning ondervindt met algemeen gebruikelijke middelen zijn op te lossen.
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat een verhuisindicatie inhoudt dat er een programma van eisen wordt opgesteld, waaraan een woning zal moeten voldoen in verband met de beperkingen van betrokkene. Daarnaast wordt aan een verhuisindicatie een verhuiskostenvergoeding verbonden, die wordt uitbetaald als er is verhuisd naar een geschikte woning. Verder is door verweerder toegelicht dat een verhuisindicatie op grond van de Wmo op zichzelf geen voorrang geeft op andere woningzoekenden.
Beoordeling rechtbank
Als uitgangspunt voor de beoordeling geldt dat in artikel 10.3, derde lid, onder a, van de Verordening is bepaald dat de bepalingen van dit hoofdstuk (dat als titel draagt “ondersteuning gericht op het gebruik van de woning”) niet van toepassing zijn op het toekennen van woonvoorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen en bij kamerverhuur. In de toelichting op de Verordening is daarover opgemerkt dat hierdoor alle woonsituaties die niet gericht zijn op een permanent zelfstandig hoofdverblijf zijn uitgesloten. Omdat hoofdstuk 10 van de Verordening betrekking heeft op alle woonvoorzieningen, leidt toepassing van dit artikel ertoe dat kamerhuurders niet alleen zijn uitgesloten van woningaanpassingen, maar ook van verhuisvoorzieningen en losse woonvoorzieningen. Dat betekent dat sprake is van een categoraal uitsluiten van een bepaalde groep personen. Noch in de wet, noch in de wetsgeschiedenis is steun te vinden voor de opvatting dat het uitsluiten van personen voor een maatwerkvoorziening op basis van enkel de woonsituatie mogelijk is.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder een uitsluitingsgrond in de Verordening opgenomen die in strijd is met de wet. De rechtbank merkt hierbij op dat niet valt in te zien dat een kamerhuurder die als gevolg van beperkingen niet meer in staat is normaal gebruik te maken van de woning het recht op een woonvoorziening ontzegd moet worden. Het probleem als gevolg van medische beperkingen waarmee een kamerhuurder geconfronteerd wordt en waarvoor voorzieningen in de woning nodig zijn, dan wel waarvoor moet worden verhuisd, is niet anders dan in het geval van een persoon die in een permanent zelfstandig hoofdverblijf woont en om dezelfde redenen op een woonvoorziening aanspraak maakt. Dat het bij woningaanpassingen doorgaans om aanzienlijke kosten gaat, rechtvaardigt dat onderscheid niet. De omstandigheid dat in voorkomende gevallen de hardheidsclausule zou kunnen worden toegepast heft die strijdigheid niet op.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit berust op een bepaling die in strijd met de wet is. De beroepsgrond treft daarom doel.
Dat betekent dat de rechtbank niet toekomt aan de subsidiaire beroepsgrond van eiser dat het betreffende artikelonderdeel onverbindend verklaard moet worden.
Verder stelt de rechtbank vast dat verweerder aan het primaire besluit ook een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag van eiser ten grondslag heeft gelegd en verweerder die – weliswaar in het kader van de hardheidsclausule – in bezwaar heeft betrokken in de heroverweging, en ter zitting ook de inhoudelijke bezwaren aan de orde zijn gekomen. Daarin ziet de rechtbank aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten. De rechtbank heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen.
Het onderzoek door verweerder, zoals dat blijkens de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is verricht, is met voldoende zorgvuldigheid uitgevoerd. De medische situatie van eiser is, onder meer door middel van een gesprek via beeldbellen, door een arts in kaart gebracht. Ter zitting is verder naar voren gekomen dat een ergotherapeut de situatie bij eiser ter plekke in en bij de woning heeft bekeken en oplossingen voor de door hem ondervonden problemen in de woning heeft voorgesteld. Dat deze oplossingen voor eiser niet adequaat zouden zijn, is door hem wel gesteld, maar niet nader onderbouwd. Om de toegang tot de woning voor eiser vrij te houden, waren afspraken gemaakt met gebiedsbeheer. Ter zitting is weliswaar gebleken dat er toch (weer) problemen bestonden, maar die lijken te berusten op een communicatieprobleem. Partijen zullen over de uitvoering van de voorgestelde oplossing met elkaar in overleg kunnen treden.
Omdat eiser de beperkingen die hij bij het gebruik van de douche en het toilet ondervindt, kan oplossen met algemeen gebruikelijke middelen en uitgaande van een correcte uitvoering van de afspraken die gemaakt waren voor de toegang tot de woning, kan eiser normaal gebruik maken van de woning. Voor een verhuisvoorziening bestaat daarom geen noodzaak. Daarom is de rechtbank van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiser om een verhuisindicatie op goede inhoudelijke gronden heeft afgewezen.
5. Al het hiervoor vermelde leidt ertoe dat het beroep gegrond is en de rechtbank het bestreden besluit vernietigt. De rechtbank ziet, zoals hiervoor is overwogen, aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
7. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op voor het verschijnen op de zitting (met een waarde per punt van € 837,-, bij een wegingsfactor 1). Toegekend wordt € 837,-.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R. ten Berge, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.H. Bosveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2023.
griffier |
rechter |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: