Home

Rechtbank Noord-Nederland, 19-02-2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:883, Awb 14/4128

Rechtbank Noord-Nederland, 19-02-2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:883, Awb 14/4128

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
19 februari 2015
Datum publicatie
2 maart 2015
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2015:883
Zaaknummer
Awb 14/4128

Inhoudsindicatie

Rechtbank onbevoegd. Beroep van twee eisers. Zaak is gestart met een brief van de deurwaarder (verweerder), waarin staat dat de woonvereniging haar vordering op eiser 2 ter incasso in handen heeft gesteld van de betreffende deurwaarder. In reactie daarop, schrijven eisers brieven aan de deurwaarder. Eisers stellen dat hun eerste brief aan de deurwaarder een verzoekschrift op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) is en hun tweede brief een Wob-bezwaarschrift. Vervolgens stellen eisers beroep in bij de rechtbank waarbij zij aanvoeren dat verweerder heeft geweigerd om tijdig een schriftelijk besluit op bezwaar te nemen.

De rechtbank oordeelt dat de deurwaarder in dit geval niet optreedt als persoon met enig openbaar gezag bekleed. De brieven van de deurwaarder, niet zijnde een bestuursorgaan, zijn geen besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De eerste brief van eisers aan de deurwaarder is geen Wob-verzoekschrift. Hieruit volgt dat het uitblijven van een reactie van verweerder op de tweede brief van eisers niet is aan te merken als het niet tijdig nemen van een besluit. Dus kon tegen het uitblijven van die reactie geen beroep worden ingesteld. Daarom is de rechtbank onbevoegd om kennis te nemen van het beroep.

De rechtbank constateert dat eisers de aangelegenheid die zij in feite aan de orde hebben willen stellen, reeds eerder in vele andere juridische procedures aan de orde hebben gesteld. De rechtbank sluit niet uit dat zij zal overgaan tot veroordeling van eisers in de proceskosten wegens kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht als dezelfde aangelegenheid opnieuw aan haar wordt voorgelegd.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 14/4128

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 februari 2015 in de zaak tussen

[naam eiser 1] te Groningen, eiser 1,

[naam eiser 2] te Haren, eiser 2,

hierna samen aangeduid als ‘eisers’

en

Flanderijn en Bouwman Incasso Gerechtsdeurwaarders te Appingedam, verweerder

(gemachtigde: mr. G.C. Visser).

1 Procesverloop

1.1.

Eisers hebben bij brief van 15 september 2014 bij de rechtbank beroep ingesteld. In het beroepschrift is, onder andere, vermeld dat de grondslag van het beroep de weigering is om tijdig een schriftelijk besluit op bezwaar te nemen.

1.2.

De rechtbank heeft uit het beroepschrift afgeleid dat de onderhavige zaak is gestart met de brief van 30 juni 2014 van verweerder, gericht aan eiser 2. Uit die brief volgt dat Coöperatieve Woonvereniging De Middelhorst p/a te Groningen (hierna: De Middelhorst) haar vordering op eiser 2 ter incasso in handen heeft gesteld van verweerder. Met de brief van 30 juni 2014 is beoogd eiser 2 tot betaling te bewegen.

1.3.

Bij brief van 2 juli 2014, ondertekend door zowel eiser 2 als eiser 1 (waarbij eiser 1 aangeeft op te treden als gemachtigde van eiser 2), hebben eisers aan verweerder bericht dat en waarom zij menen dat de brief van 30 juni 2014 niet voldoet aan de wettelijke vereisten.

1.4.

Bij brief van 18 juli 2014 heeft verweerder aan eiser 2 bericht dat De Middelhorst niet ingaat op het gestelde in de brief van 2 juli 2014, omdat eiser 1 niet als gemachtigde van eiser 2 mag optreden.

1.5.

Bij brief van 21 juli 2014 heeft eiser 1 aan verweerder bericht dat hij de gemachtigde van eiser 2 is. Eiser 1 verzoekt in de brief van 21 juli 2014, onder meer, om alle correspondentie met betrekking tot eiser 2 aan hem (eiser 1/ gemachtigde) te zenden.

1.6.

Bij brief van 25 juli 2014 heeft verweerder opnieuw aan eiser 2 bericht dat eiser 1 in deze zaak niet mag optreden als zijn gemachtigde, conform het vonnis van 11 maart 2005 van de voorzieningenrechter in kort geding van de rechtbank Groningen (hierna: het vonnis van 11 maart 2005) en dat de brief van 21 juli 2014 daarom niet in behandeling wordt genomen.

1.7.

Bij brief van 1 augustus 2014 hebben eisers gereageerd. Eisers schrijven in de brief van 1 augustus 2014 dat die brief een WOB-bezwaarschrift is en dat hun brief van

2 juli 2014 een WOB-verzoekschrift in primo is.

1.8.

Vervolgens hebben eisers op 15 september 2014 bij de rechtbank het, hiervoor onder 1.1. vermelde, beroep ingesteld.

1.9.

Verweerder heeft bij brief van 14 oktober 2014 een verweerschrift ingediend. Verweerder heeft in het algemeen opgemerkt dat hij het beroepschrift van eisers erg verwarrend vindt en niet duidelijk. Vervolgens gaat verweerder gemotiveerd in op (de) verschillende stellingnames in het beroepschrift.

Concluderend stelt verweerder, primair, dat de rechtbank onbevoegd is van het beroep kennis te nemen en, subsidiair, dat eisers niet-ontvankelijk zijn in het beroep. Verweerder verzoekt de rechtbank om eisers te veroordelen in de kosten van de procedure. Daarbij verwijst verweerder naar het vonnis van 11 maart 2005. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit dit vonnis volgt dat de thans aan de orde zijnde juridische procedure heeft te gelden als misbruik van recht.

1.10.

Eisers hebben gereageerd bij afzonderlijke brieven van 20 oktober 2014,

29 februari [de rechtbank leest: januari] 2015 en 5 februari 2015.

Voorafgaand aan de zitting van 9 februari 2015 hebben eisers drie personen opgeroepen om ter zitting te verschijnen om aldaar als getuige te worden gehoord. De getuigen hebben allen, voorafgaand aan de zitting, aan de rechtbank meegedeeld dat en waarom zij niet ter zitting zullen verschijnen.

1.11.

Het beroep is behandeld ter zitting van 9 februari 2015. Eisers zijn verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. Visser.

Eisers hebben de rechtbank verzocht om de drie getuigen zelf op te roepen, omdat zij niet zijn verschenen. De rechtbank heeft meegedeeld dat zij het gedane verzoek niet honoreert. Daarbij heeft de rechtbank wel aangegeven dat zij tot heropening van het onderzoek zal overgaan als bij de voorbereiding van de uitspraak zou blijken dat het onderzoek niet volledig is geweest.

De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

1.12.

Bij brief, gedateerd 17 februari 2015 en bij de rechtbank ingekomen op

16 februari 2015 - dus na de sluiting van het onderzoek -, hebben eisers nadere stukken ingezonden.

1.13.

De rechtbank heeft, gelet op haar na - onder 3. - te noemen beslissing, geen aanleiding gezien om het onderzoek te heropenen voor het oproepen en horen van de getuigen, nu naar haar oordeel het horen van de getuigen niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Met betrekking tot de, na de sluiting van het onderzoek, bij de rechtbank ingekomen nadere stukken van eisers geldt dat deze stukken evenmin aanleiding geven om het onderzoek

te heropenen. Dit betekent dat de rechtbank deze stukken niet heeft betrokken bij de beoordeling. De rechtbank zal deze stukken aan eisers terugsturen.

2 Overwegingen

2.1.

De rechtbank merkt allereerst op dat zij, bij de aanvang van de zitting, aan eiser 1 heeft gevraagd of hij in deze zaak optreedt als gemachtigde van eiser 2, dan wel als eisende partij. Eiser 1 heeft daarop geantwoord dat hij in deze zaak optreedt als eisende partij, samen met eiser 2.

2.2.

Ingevolge artikel 1:1, eerste lid en aanhef, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder bestuursorgaan verstaan:

a. a) een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of

b) een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed.

2.3.

Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.

2.4.

Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld.

2.5.

Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend, zodra - voor zover hier van belang -:

a. a) het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen (…), en

b) twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.

2.6.

Ingevolge artikel 8:1 van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.

2.7.

Ingevolge artikel 1 van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) wordt

in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder ‘document’ verstaan een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat.

2.8.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie, neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid, richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.

2.9.

Gelet op hetgeen eisers dienaangaande hebben aangevoerd en gelet op de in het verweerschrift gegeven reactie van verweerder op dat punt, zal de rechtbank allereerst de vraag beantwoorden of de deurwaarder een orgaan is van de staat als krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon.

De positie van de deurwaarder is die van een zelfstandige ondernemer aan wie bij wet enkele specifieke taken zijn toebedeeld die gerelateerd zijn aan de uitoefening van overheidsgezag. Als zodanig kan hij derhalve niet worden aangemerkt als een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld. Hierop wijst ook artikel 480, derde lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de daarop gegeven toelichting, waaruit naar voren komt dat slechts in een daarin beschreven specifiek geval

de aansprakelijkheid van de staat voor daden van de deurwaarder wordt aanvaard.

Een uitdrukkelijke bepaling met betrekking tot de aansprakelijkheid werd noodzakelijk geacht, omdat er niet op mocht worden vertrouwd dat een aansprakelijkheid van de staat zonder deze bepaling zou worden aanvaard. (Zie Parlementaire Geschiedenis van het NBW, Boek 3, pagina 830 e.v.).

2.10.

Anders dan eisers kennelijk menen, kan voorts niet worden staande gehouden dat in het onderhavige geval de deurwaarder, aan wie door De Middelhorst een vordering op eiser 2 ter incasso in handen is gesteld, op enig moment is opgetreden als persoon met enig openbaar gezag bekleed.

Voor de goede orde - en ter voorkoming van mogelijk misverstand bij eisers - merkt de rechtbank hierbij nog op dat, zo er in het onderhavige geval op enig moment sprake zou zijn van de tenuitvoerlegging van een vonnis, de deurwaarder alsdan evenmin optreedt als persoon met enig openbaar gezag bekleed. Immers, de deurwaarder mag slechts tot tenuitvoerlegging van het desbetreffende vonnis overgaan indien hij daartoe een opdracht heeft gekregen van de executieschuldeiser, en is daarbij gehouden aan hetgeen de rechtbank in het vonnis heeft bepaald. Dit is geregeld in het burgerlijk recht.

2.11.

Uit het vorenstaande volgt dat de brieven van de deurwaarder van 30 juni 2014,

18 juli 2014 en 25 juli 2014 niet afkomstig zijn van een bestuursorgaan en daarom geen besluiten zijn in de zin van artikel 1:3, eerste lid van de Awb.Voor zover eisers met hun beroep (ook) hebben beoogd beroep in te stellen tegen één of meer van de brieven van de deurwaarder, kon dat dus niet, gelet op artikel 8:1 van de Awb.

2.12.

Uit het vorenstaande volgt voorts dat de brief van 2 juli 2014 van eisers - welke brief door eisers in hun brief van 1 augustus 2014 is aangemerkt als ‘WOB-verzoekschrift

in primo’ - niet een verzoekschrift is als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de WOB, nu

de deurwaarder niet een bestuursorgaan is of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf. Daarmee is het uitblijven van een reactie van verweerder op eisers brief van 1 augustus 2014 niet het niet tijdig nemen van een besluit, als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Ingevolge artikel 8:1 van de Awb,

gelezen in verbinding met artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb, kon tegen het uitblijven van die reactie geen beroep worden ingesteld.

2.13.

De rechtbank zal zich onbevoegd verklaren kennis te nemen van het door eisers ingestelde beroep.

2.14.

Voor een veroordeling van eisers in de proceskosten bestaat, althans op dit moment, geen aanleiding. De rechtbank hecht er wel aan in dit verband het volgende op te merken.

De rechtbank heeft geconstateerd dat eisers de aangelegenheid die zij in feite aan de orde hebben willen stellen, reeds eerder in vele andere juridische procedures aan de orde hebben gesteld. Gelet op alle in de desbetreffende aangelegenheid gedane rechterlijke uitspraken

- waaronder het vonnis van 11 maart 2005 waarbij aan eiser 1 is verboden, voor zover hier van belang, om a) De Middelhorst in rechte te betrekken; b) in procedures tegen De Middelhorst als gemachtigde op te treden; en c) zich direct of indirect tot het bestuur en/of de leden van De Middelhorst te richten, op straffe van het betalen van een dwangsom voor iedere overtreding van voormelde verboden -, is de vraag gerechtvaardigd of hier geen sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht is sprake als op grond van bijzondere omstandigheden kan worden vastgesteld dat ten tijde van het instellen van beroep voor de belanghebbende evident was dat van het beroep geen positief resultaat was te verwachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser 1 - veelal samen met eiser 2 - blijft volharden in het instellen van beroep en hoger beroep in de desbetreffende aangelegenheid waarover al meerdere malen door verschillende rechterlijke instanties is beslist (tot de Hoge Raad der Nederlanden aan toe).

De rechtbank sluit niet uit dat zij zal overgaan tot veroordeling van eiser 1 en/of eiser 2 in de proceskosten als dezelfde aangelegenheid opnieuw aan haar wordt voorgelegd.

3 Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Depping, rechter, in aanwezigheid van mr. D.H. ter Beek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op

19 februari 2015.

De griffier, De rechter,

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.