Rechtbank Noord-Nederland, 26-04-2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:1576, LEE 16/4183
Rechtbank Noord-Nederland, 26-04-2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:1576, LEE 16/4183
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 26 april 2017
- Datum publicatie
- 19 februari 2018
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2017:1576
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2018:1112, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- LEE 16/4183
Inhoudsindicatie
Tijdelijke omgevingsvergunning, voor de duur van 10 jaar, verleend voor het realiseren van zonneakkers.
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 16/4183
en
[verweerder] , verweerder
(gemachtigde: drs. J. Hennesy).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [belanghebbende] te Coevorden (gemachtigde: [belanghebbende] vertegenwoordigd door C. van den Broek).
Procesverloop
Bij besluit van 4 april 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder een tijdelijke omgevingsvergunning, voor de duur van tien jaar, verleend aan [belanghebbende] voor het realiseren van zonneakkers op de locatie die lokaal bekend staat als [locatie] .
Bij besluit van 20 september 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
[belanghebbende] (vergunninghouder) is door de rechtbank in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Zij heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2017, waarbij eiser in persoon is verschenen, vergezeld door zijn echtgenote. Namens verweerder is verschenen zijn gemachtigde, vergezeld door dhr. Van Middelkoop (van [belanghebbende] ). Vergunninghouder is niet verschenen.
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Op 2 februari 2016 heeft verweerder een aanvraag voor een tijdelijke omgevingsvergunning (voor de duur van tien jaar) ontvangen voor het realiseren van zonneakkers op de locatie lokaal bekend als [locatie] . De activiteiten waarvoor de vergunning is aangevraagd zijn "bouwen" en "handelen in strijd met de regels van ruimtelijke ordening". De percelen waarop de aanvraag betrekking heeft (met een gezamenlijke oppervlakte van circa 22 hectare) zijn in eigendom van de gemeente Coevorden. De aanvraag is ingediend namens [belanghebbende] gezamenlijk (tezamen bekend als [belanghebbende] ).
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning voor de duur van tien jaar verleend. Verweerder heeft hierbij toepassing gegeven aan artikel
2.1, eerste lid, sub a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo en artikel 4, aanhef en elfde lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder - in afwijking van het advies van de Bezwaarschriftencommissie Gemeente Coevorden - het (tijdig) door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit richt zich het beroep.
4. Eiser stelt in beroep dat de tijdelijke omgevingsvergunning niet verleend had mogen worden, daar men op voorhand wist dat de zonneakker langer dan tien jaar zou blijven staan. Volgens eiser had verweerder om die reden dan ook de uitgebreide procedure moeten volgen.
5. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
6. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat op het bouwplan het bestemmingsplan "Buitengebied", vastgesteld op 9 december 2014, van toepassing is. Op de betreffende percelen rust de enkelbestemming "Agrarisch met waarden - Ontginningenlandschap". Daarnaast geldt de functieaanduiding "Specifieke vorm van agrarisch met waarden - randveenontginning" en de gebiedsaanduiding "overige zone - grootschalig landbouwgebied". Daarnaast kennen de percelen de archeologische dubbelbestemming "Waarde - Archeologische verwachtingswaarde". Daar waar de gasleiding van de Gasunie is gelegen, rust de dubbelbestemming "Leiding - Gas". Dat voornoemde bestemmingen rusten op de betreffende percelen is eveneens niet in geschil. Ook is niet in geschil dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied".
7. Artikel 4, aanhef en elfde lid, van bijlage II van het Bor bepaalt dat voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, in aanmerking komen: ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.
8. In de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 4, aanhef en elfde lid, van bijlage II van het Bor (zie de nota van toelichting, blz. 55 en 56, Staatsblad 2014, nummer 333) is onder meer opgenomen: "Indien het een planologisch strijdig gebruik betreft dat niet is genoemd in de onderdelen 1 tot en met 10, kan voor een tijdelijk gebruik met een duur van maximaal tien jaar, de vergunning ingevolge artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II verleend worden met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo. […] Zoals al bij artikel I, onderdeel J, van dit besluit, in het kader van de wijziging van artikel 5.18 van het Bor toegelicht, dient bij het verlenen van de vergunning aannemelijk te zijn dat de activiteit na de in de vergunning gestelde termijn daadwerkelijk kan en zal worden beëindigd. Daarvoor is relevant dat het feitelijk mogelijk is dat de activiteit zonder onomkeerbare gevolgen kan worden beëindigd. […] De in de vergunning gestelde termijn op de grondslag van artikel 4, onderdeel 11, kan maximaal tien jaar bedragen. Indien een vergunning voor een langere tijdsduur moet worden verleend, kan (behoudens de mogelijkheden met artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1° en 2°, van de Wabo), slechts met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo, vergunning worden verleend. De termijn in de vergunning kan worden verlengd, of er kan opnieuw voor dezelfde activiteit vergunning worden verleend, mits de totale tijdsduur van tien jaar niet wordt overschreden. Op de grondslag van artikel 4, onderdeel 11, kan dus niet telkens opnieuw voor een duur van tien jaar vergunning worden verleend. […]."
9. Uit de strekking van het hiervoor geciteerde deel van de nota van toelichting - en tevens onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) van 22 februari 2017, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder ECLI:NL:RVS:2017:487 - volgt dat op de grondslag van artikel 4, aanhef en elfde lid, van bijlage II van het Bor slechts voor een periode van maximaal tien jaar met gebruik van de bevoegdheid uit dit artikel kan worden afgeweken van het bestemmingsplan. Het gebruik van de bevoegdheid om een omgevingsvergunning op voornoemde grondslag te verlenen is met minder waarborgen omkleed dan wanneer de omgevingsvergunning zou worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º, van de Wabo. Bij het verlenen van de vergunning dient het aannemelijk te zijn dat de activiteit na de in de vergunning gestelde termijn daadwerkelijk kan en zal worden beëindigd. Daarvoor is relevant dat het feitelijk mogelijk is dat de activiteit zonder onomkeerbare gevolgen kan worden beëindigd.
10. De rechtbank overweegt dat uit de gedingstukken valt af te leiden dat op voorhand duidelijk was dat de bedoeling is dat de zonneakker er langer dan tien jaar zal staan. Dit is tevens bevestigd tijdens de hoorzitting in bezwaar, waarbij de vraag aan vergunninghouder is gesteld of nu al vast staat dat de zonneakker er langer blijft staan dan tien jaar, welke vraag door een van haar vertegenwoordigers bevestigend is beantwoord. Ook ter zitting bij de rechtbank is door verweerder verklaard dat het de bedoeling is dat de zonnepanelen er langer dan tien jaar komen te staan. Voorts lijkt het niet aannemelijk dat een zonnepark van 22 hectare met een bouwsom van € 1.517.500,-- na tien jaar weer zal worden afgebroken en verwijderd. Verweerder heeft de tijdelijkheid van de activiteit afhankelijk gesteld van de vraag of het bestemmingsplan tegen die tijd (dus na verloop van tien jaar) is gewijzigd. Is het bestemmingsplan gewijzigd, dan kan de activiteit (na afloop van de tien jaar) voortduren. Is het bestemmingsplan dan niet gewijzigd, dan dient de activiteit te worden beëindigd. Verweerder heeft in het voorgaande geen beletsel gezien om vergunning te verlenen op grond van artikel 4, aanhef en elfde lid, van bijlage II van het Bor. Naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte. Gelet op de strekking van artikel 4, aanhef en elfde lid, van bijlage II van het Bor dient bij het verlenen van de vergunning aannemelijk te zijn dat de activiteit na de in de vergunning gestelde termijn daadwerkelijk kan en zal worden beëindigd. Daarvan is in het onderhavige geval, gelet op het vorenoverwogene, naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet gezegd worden dat het ten tijde van het verlenen van de vergunning aannemelijk was dat de activiteit na tien jaar daadwerkelijk zal worden beëindigd. Noch verweerder noch vergunninghouder zijn immers uitgegaan - zoals uit de hiervoor weergegeven verklaringen blijkt - van beëindiging van de activiteit na tien jaar. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de omgevingsvergunning dan ook niet kunnen verlenen op de grondslag van artikel 4, aanhef en elfde lid, van bijlage II van het Bor. De beroepsgrond slaagt.
11. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en zal het bestreden besluit worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, door het bezwaar van eiser alsnog gegrond te verklaren, het primaire besluit te herroepen en de (bij aanvraag van 2 februari 2016 verzochte) tijdelijke omgevingsvergunning alsnog te weigeren. De rechtbank bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. Verweerder hoeft dan ook niet opnieuw te beslissen op eisers bezwaarschrift.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
13. De rechtbank is niet gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt het bestreden besluit;
- -
-
herroept het primaire besluit en bepaalt dat de aanvraag van 2 februari 2016 wordt afgewezen en de tijdelijke omgevingsvergunning wordt geweigerd;
- -
-
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- -
-
bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van €168,00 aan eiser vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. Visser, rechter, in aanwezigheid van
mr. D.C. van der Ven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
26 april 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: