Home

Rechtbank Oost-Brabant, 21-02-2017, ECLI:NL:RBOBR:2017:874, 16_3135

Rechtbank Oost-Brabant, 21-02-2017, ECLI:NL:RBOBR:2017:874, 16_3135

Gegevens

Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Datum uitspraak
21 februari 2017
Datum publicatie
17 mei 2018
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBOBR:2017:874
Formele relaties
Zaaknummer
16_3135

Inhoudsindicatie

Bij besluiten van 29 maart 2016 heeft verweerder twee persoonsgebonden gedoogbeschikkingen verleend voor twee bouwwerken op het perceel, kadastraal bekend gemeente Hoogeloon, sectie H, nummer 296, gelegen aan de Wagenbroeken te Casteren. Het niet aanwezig zijn van een bouwvergunning voor de bouwwerken in het archief, terwijl wel oudere bouwvergunningen in dat archief aanwezig zijn, rechtvaardigt het standpunt dat er geen bouwvergunning is verleend. Ook in het geval de bouwwerken onder het overgangsrecht zouden vallen, zoals eiser betoogt, blijft er sprake van een overtreding omdat ook dan een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen vereist blijft. Verweerder is bevoegd handhavend op te treden, maar heeft dat uitgesteld door het verlenen van de persoonsgebonden gedoogbeschikkingen.

Uitspraak

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch

Bestuursrecht

zaaknummer: SHE 16/3135

(gemachtigde: mr. M.T.C.A. Smets),

en

(gemachtigde: mr. drs. S.M.W. Verouden).

Procesverloop

Bij besluiten van 19 april 2016 (de primaire besluiten) heeft verweerder aan eiser twee persoonsgebonden gedoogbeschikkingen gegeven voor twee bouwwerken op het agrarische perceel aan de Wagenbroeken te Casteren, kadastraal bekend gemeente Hogeloon, sectie H, nummer 296 (hierna: het perceel).

Bij besluit van 6 september 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser heeft op 1 juli 1980 het perceel met de daarop aanwezige bouwwerken van zijn vader in eigendom geleverd gekregen. De bouwwerken zijn volgens eiser omstreeks 1953 opgericht door de toenmalige eigenaar van het perceel. Beide bouwwerken worden gebruikt als schapenstal respectievelijk hobbyruimte. Op 8 januari 2016 heeft verweerder eiser in het kader van een project inzake schuilhutten en vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen te kennen gegeven dat de op het perceel aanwezige bouwwerken illegaal zijn opgericht. Eiser is verzocht om de bouwwerken binnen acht weken na verzending van de brief te verwijderen. Naar aanleiding van diverse reacties, waaronder die van eiser, heeft verweerder geconcludeerd dat handhavend optreden tegen bouwwerken die voor 1980 gerealiseerd zijn, leidt tot een aperte onbillijkheid. Daarom heeft verweerder besloten om voor al die bouwwerken een persoonsgebonden gedoogbeschikking te verlenen. Bij de primaire besluiten zijn aan eiser persoonsgebonden gedoogbeschikkingen verleend.

2. Bij het bestreden besluit zijn de primaire besluiten gehandhaafd.

3. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder heeft nagelaten om voldoende te onderzoeken of er sprake is van een met de wet strijdige situatie op grond waarvan verweerder bevoegd is handhavend op te treden. Het feit dat hij geen bouwvergunningen kan overleggen en uit het archief van verweerder niet blijkt dat er destijds een bouwvergunning is verleend, betekent niet dat daarmee vaststaat dat er nooit vergunningen zijn verleend. Eiser kan zich niet voorstellen dat zijn ouders bij de aankoop van het perceel geen oog zouden hebben gehad voor de vereiste vergunningen. Eiser heeft voorts gesteld dat de bouwwerken onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan “Buitengebied Bladel 2014” vallen. Met andere woorden, eiser betwist dat sprake is van een overtreding. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat verweerder zo lang heeft stilgezeten dat handhaven in dit geval in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Verweerder heeft ten onrechte bij de totstandkoming van diverse bestemmingsplannen nagelaten om de aanwezige bouwwerken te inventariseren. Dit kan niet voor rekening van eiser komen.

4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat ervan uit moet worden gegaan dat er geen vergunningen zijn verleend, omdat er in het archief geen vergunningen aanwezig zijn en ook eiser geen vergunningen kan overleggen. Voorts heeft verweerder gesteld dat ingeval de bouwwerken daadwerkelijk onder het overgangsrecht vallen, het enkele feit dat verweerder van de illegale situatie op de hoogte was en lange tijd heeft stilgezeten, niet met zich brengt dat niet meer handhavend mocht worden opgetreden. De verleende persoonsgebonden gedoogbeschikking geeft op dit laatste punt, aldus verweerder, zekerheid. Tot slot heeft verweerder gesteld dat eiser zijn stelling dat de bouwwerken ingepast hadden moeten worden in het bestemmnigsplan naar voren had kunnen brengen in een bestemmingsplanprocedure en een dergelijk bezwaar niet thuishoort in een procedure tegen een gedoogbeschikking.

5. Een gedoogbeschikking impliceert dat er sprake is van een illegale situatie. Dit wordt door eiser betwist en dat zal de rechtbank eerst beoordelen.

6. Tussen partijen is niet in geschil dat de op het perceel aanwezige bouwwerken in strijd zijn met het geldende bestemmingsplan “Buitengebied Bladel 2014”, waarin aan het perceel de bestemming “Agrarisch” is toegekend en op grond waarvan ter plaatse geen bebouwing is toegestaan.

7. Voor zover eiser betwist dat er geen vergunningen voor de in geding zijnde bouwwerken zijn verleend, overweegt de rechtbank dat verweerder blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting in het kader van het plan van aanpak inzake schuilhutten en vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen tweemaal onderzoek heeft verricht naar vergunningen in het archief. Tijdens dit onderzoek zijn onder meer vergunningen uit de jaren ’50 gevonden, maar geen vergunningen voor de bouwwerken van eiser. Gelet op de aanwezigheid van zeer oude bouwvergunningen acht de rechtbank niet aannemelijk dat het archief onvolledig zou zijn. Nu in het bouwarchief geen bouwvergunningen zijn gevonden voor de bouwwerken en eiser evenmin een afschrift van dergelijke bouwvergunningen heeft kunnen overleggen, moet het er voor worden gehouden, anders dan eiser betoogt, dat in het verleden nooit bouwvergunningen zijn verleend voor de op het perceel aanwezige bouwwerken. In dit verband wijst de rechtbank op jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waaronder de uitspraken van 25 juni 2014, ELCI:NL:RVS:2014:2310, en 25 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1586.

8. Ten aanzien van het betoog van eiser dat de bouwwerken onder het overgangsrecht vallen, overweegt de rechtbank dat deze stelling eiser niet kan baten. Zelfs wanneer zou worden aangenomen dat ten aanzien van het gebruiken van een bouwwerk in strijd met het bestemmingsplan een gerechtvaardigd beroep op het overgangsrecht kan worden gedaan, laat dit onverlet dat een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen vereist blijft. Gelet hierop kan het beroep op het overgangsrecht niet leiden tot het oordeel dat geen sprake is van een overtreding.

9. Met betrekking tot de stelling van eiser dat verweerder door het lange stilzitten had moeten afzien van handhaving, overweegt de rechtbank dat een persoonsgebonden gedoogbeschikking juist geen besluit tot handhaving betreft, maar een uitstel van het gebruik van de handhavingsbevoegdheid.Voor zover eiser zich met deze grond heeft willen richten tegen de aan de gedoogbeschikkingen gestelde beperkingen, overweegt de rechtbank dat in de gedoogbeschikkingen slechts omstandigheden zijn geduid waaronder het gedogen zal worden beëindigd. Die duiding is niet op rechtsgevolg gericht. In zoverre zijn de beslissingen van 19 april 2016 dan ook geen besluiten in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Daarmee is immers nog niet besloten dat en hoe handhavend zal worden opgetreden na het eindigen van de situatie waarvoor verweerder blijkens de beschikkingen heeft toegezegd te gedogen. Daarover zal verweerder te zijner tijd in het licht van de dan geldende rechtsregels en op basis van de feiten en omstandigheden moeten beslissen. Mocht er dan wel een handhavingsbesluit worden genomen, dan staan daartegen voor belanghebbenden rechtsmiddelen open.

10. Voor zover eiser stelt dat verweerder in casu niet kon volstaan met persoonsgebonden gedoogbeschikkingen maar in één van de diverse bestemmingsplanherzieningen na de aankoop van de grond de op het perceel aanwezige bouwwerken positief had moeten bestemmen, overweegt de rechtbank dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser deze grond had moeten aanvoeren in een bestemmingsplanprocedure.

11. Het beroep is niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen de aan de gedoogbeschikkingen verbonden beperkingen en voor het overige is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen de aan de gedoogbeschikkingen verbonden beperkingen;

- verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Heijerman, rechter, in aanwezigheid van R.G. van der Korput, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2017.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel