Rechtbank Roermond, 29-03-2010, BL9698, AWB 09 / 1271
Rechtbank Roermond, 29-03-2010, BL9698, AWB 09 / 1271
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Roermond
- Datum uitspraak
- 29 maart 2010
- Datum publicatie
- 31 maart 2010
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBROE:2010:BL9698
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2010:BO4226
- Zaaknummer
- AWB 09 / 1271
Inhoudsindicatie
Planschade; verweerder heeft aan zijn besluitvorming een theoretische vergelijking ten grondslag heeft gelegd waarbij “een supermarkt” is vergeleken met “een seksinrichting”. Verzuimd is de planologische uitgangssituatie te bepalen met betrekking tot de (maximale) verkeersaantrekkende werking en gebruiksintensiteit van een supermarkt in een bepaalde nader te kwantificeren omvang. Evenmin heeft verweerder de (theoretisch maximale) omvang van de verkeersaantrekkende werking en de gebruiksintensiteit van een seksinrichting op die locatie gekwantificeerd. Ten aanzien van de aard van het gebruik en de gebruiksintensiteit van de seksinrichting heeft verweerder bovendien verzuimd te onderzoeken en te motiveren of een dergelijke inrichting in een overwegende woonomgeving, in vergelijking met hetgeen volgens een maximale invulling van het voorheen geldende planologisch regiem mogelijk was, al dan niet leidt tot een nadeliger planologische situatie.
Uitspraak
RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 09 / 1271
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake
[namen eisers] te [woonplaats], eisers,
gemachtigde mr. M. Peeters,
tegen
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Roermond, verweerder.
1. Procesverloop
1.1. Bij besluit van 20 juli 2009 heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen een afwijzing van planschadevergoeding, ongegrond verklaard. Tegen dat besluit is bij deze rechtbank beroep ingesteld.
1.2. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigde van eisers gezonden.
1.3. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 18 maart 2010, waar eisers in persoon zijn verschenen bijgestaan door hun gemachtigde, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. P.J.J. Lenders.
2. Overwegingen
2.1. Bij formulier van 20 november 2007 hebben eisers een verzoek om vergoeding van planschade ingediend bij verweerder. Eisers hebben, als eigenaren van het perceel en woning [straatnaam] te [plaatsnaam], gesteld schade te lijden als gevolg van de bestemmingswijziging van het pand [adres pand] te [plaatsnaam] voor zover daarbij naast de geldende bestemming “eengezinshuizen klasse H/winkels toegelaten met bijbehorende achtererven” de gronden van het perceel [adres pand] zijn bestemd voor een seksinrichting met uitzondering van een raamprostitutiebedrijf (Si).
2.2. Naar aanleiding van voornoemde aanvraag heeft op verzoek van verweerder Kafi Advies Veldhoven BV (Kafi) geadviseerd de gevraagde planschadevergoeding af te wijzen aangezien er geen sprake is van een nadelige planologische wijziging die tot schade heeft geleid of zal leiden.
2.3. Bij besluit van 2 september 2008, verzonden op 18 september 2008, heeft verweerder onder verwijzing naar het advies van Kafi het verzoek om planschadevergoeding afgewezen.
2.4. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen het besluit van 2 september 2008 ongegrond verklaard en zich, in navolging van de adviseur en van de bezwaarschriftencommissie, op het standpunt gesteld dat uit de geobjectiveerde vergelijking tussen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime niet is gebleken van een nadelige invloed op de omgeving aangezien de ruimtelijke uitstraling, de overlast of de verkeersintensiteit als gevolg van het gewijzigde gebruik niet nadelig is veranderd. Met betrekking tot de in bezwaar opgeworpen grief dat de vaststelling in het kader van de WOZ (2007) benedenwaarts is bijgesteld door de ligging van de woning van eisers op een steenworp afstand van de seksinrichting, alsmede door de daarmee samenhangende overlast, heeft verweerder onder verwijzing naar jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het standpunt ingenomen dat die vaststelling geen aanleiding vormt om te twijfelen aan het oordeel van de planschadecommissie dat geen planologische verslechtering is opgetreden. Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies als gevolg waarvan verweerder dat advies niet aan de besluitvorming ten grondslag had mogen leggen.
2.5. In beroep is onder verwijzing naar hetgeen in bezwaar is gesteld, aangevoerd dat het advies van Kafi niet voldoet aan de eis dat het advies voldoende inzicht moet geven in de gedachtegang, zodat dat advies niet aan de besluitvorming ten grondslag had mogen worden gelegd. Eisers hebben voorts gesteld dat de vergelijking met een supermarkt mank gaat nu ter plekke van het perceel [adres pand] (ter grootte van 175 m²) hooguit een kleine buurtsuper als maximale planinvulling onder het oude regime mogelijk is geweest en dat bovendien een supermarkt objectief gezien een geheel andere uitstraling heeft dan een seksinrichting. Eisers hebben aangevoerd de conclusie in het advies dat een supermarkt veel meer overlast geeft dan een seksinrichting niet te kunnen begrijpen. Volgens eisers is er sprake van een nadelige verandering van ruimtelijke uitstraling door de seksinrichting en een toename van de gebruiksintensiteit en overlast in de avond- en nachturen. Tot slot is gewezen op de verlaging van de WOZ-waarde met 15% die enkel is toe te schrijven aan het positief bestemmen van de seksinrichting, en die volgens eisers in dit geval een aanwijzing is voor het bestaan van planschade. Verweerder heeft volgens eisers onvoldoende gemotiveerd waarom in het kader van de WOZ wel waardedaling wordt aangenomen en in het kader van planschade niet, terwijl er geen sprake is van andere oorzaken.
2.6. Bij verweerschrift heeft verweerder gesteld van mening te zijn dat de gedachtegang in het advies duidelijk en controleerbaar is en dat het advies inhoudelijk en procedureel zorgvuldig is zodat verweerder dat aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. Verweerder heeft voorts overwogen dat de vergelijking met een supermarkt als maximale invulling van het oude regiem wel degelijk relevant is en dat ook een kleine buurtsuper intensief kan worden bezocht en over dezelfde hoeveelheid lichtreclame kan beschikken als een seksinrichting. Verweerder is voorts van mening dat de verkeersaantrekkende werking van een supermarkt in de regel intensiever is dan van een seksinrichting en dat een supermarkt bovendien voor overlast in de vorm van zwerfvuil, bevoorradend vrachtverkeer, winkelwagentjes en (pratende) klanten kan zorgen. Verder heeft verweerder gesteld dat de seksinrichting open is tot 23.00 uur en geen drankvergunning heeft. Tot slot heeft verweerder erop gewezen dat bij het bepalen van de WOZ-waarde andere maatstaven gelden en dat die waarde pas relevant is bij het bepalen van de omvang van de schade nadat is vastgesteld dat die optreedt.
2.7. Ter zitting is door eisers nog naar voren gebracht dat zij al vele jaren overlast ervaren van de seksinrichting aan de [adres pand], bestaande uit parkeeroverlast doordat niet op het parkeerterrein van de inrichting maar aan de [straatnaam] wordt geparkeerd, en overlast door intimiderend gedrag van klanten van de seksinrichting. In overleg met de politie hebben de omwonenden van de seksinrichting de parkeeroverlast geïnventariseerd en vastgelegd en naar aanleiding van de vele klachten is er ook overleg geweest met de burgemeester die ter plekke persoonlijk poolshoogte is komen nemen. Eisers hebben gesteld het onbegrijpelijk te vinden dat diezelfde burgemeester thans zijn handtekening onder het bestreden besluit heeft gezet.
2.8. Ter zitting is van de zijde van verweerder gesteld dat de planologische vergelijking zoals die door Kafi is gemaakt correct is, maar dat de gemelde openingstijden wel correctie behoeven: de seksinrichting is feitelijk van maandag tot donderdag open tot 23.00 uur, vrijdag en zaterdag tot 02.00 uur en zondag tot 24.00 uur. Voorts is er ontheffing verleend van de openingstijden zoals die gelden op grond van de APV, in dier voege dat de inrichting al vanaf 11.00 uur geopend mag zijn in plaats vanaf 14.00 uur. Op grond van de APV mag de inrichting geopend zijn tot 04.00 uur. Verder is door verweerder opgeworpen dat in het pand [adres pand] op basis van het oude regiem bij maximale invulling ook een videotheek gevestigd had kunnen worden, die volgens verweerder voor minstens zoveel (verkeers)overlast had kunnen zorgen als een seksinrichting. Desgevraagd is verklaard dat daarmee niet de motivering van het bestreden besluit wordt verlaten, maar dat de vergelijking met een supermarkt gezien dient te worden als slechts een voorbeeld van maximale invulling.
2.9. De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit de rechterlijke toets kan doorstaan.
2.9.1. Op 1 juli 2008 is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) ingetrokken en is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat op een aanvraag om planschadevergoeding die op of na 1 juli 2008 wordt ingediend de Wro van toepassing is. Nu het onderhavige verzoek is ingediend voor genoemde datum heeft verweerder terecht toepassing gegeven aan artikel 49 van de WRO.
2.9.2. Ingevolge genoemde bepaling, zoals deze bepaling luidde ten tijde hier van belang, kent het college van burgemeester en wethouders, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.9.3. Bij de beoordeling van een verzoek om planschadevergoeding dient te worden onderzocht of zich een wijziging van het planologische regime heeft voorgedaan, waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een geobjectiveerde vergelijking te worden gemaakt tussen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is wat betreft het oude planologische regime niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van dat regime maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
Een belanghebbende komt in een planologisch nadeliger situatie te verkeren, wanneer de bouw en/of gebruiksmogelijkheden die op basis van het nieuwe planologische regime kunnen worden gerealiseerd, nadeliger gevolgen hebben dan de mogelijkheden die op basis van het voorheen geldende regime maximaal werden toegestaan. Bij de beoordeling of sprake is van een planologisch nadeliger situatie ten gevolge van een planologische wijziging, zijn slechts ruimtelijke gevolgen relevant.
2.10. De rechtbank stelt vast dat de thans aan de orde zijnde wijziging van het planologische regime zich beperkt tot een verruiming van de gebruiksmogelijkheden van het vigerende bestemmingsplan “Tramweg”.
2.11. De vestiging dan wel positieve bestemming van een seksinrichting dient als een legale ontwikkeling te worden beschouwd en bij de planvergelijking behoren de gevoelswaarde en de subjectieve beleving van een dergelijke bestemming buiten beschouwing te blijven. Dit laat onverlet dat wanneer door een wijziging van de planologische situatie de oprichting van een seksinrichting mogelijk is geworden, dan wel - zoals in dit geval - een reeds gevestigde seksinrichting positief wordt bestemd, en de inrichting objectief bezien in ruimtelijk opzicht een nadelige invloed heeft op haar omgeving, voor het bevoegde bestuursorgaan aanleiding kan bestaan tot het toekennen van een planschadevergoeding. Bij de beoordeling of het gebruik in ruimtelijk opzicht een nadelige invloed heeft op de omgeving, kunnen de aard van het gebruik, de gebruiksintensiteit, en de ruimtelijke uitstraling een rol spelen voor zover die aspecten zijn te objectiveren.
2.12. De rechtbank stelt vast dat verweerder aan zijn besluitvorming een theoretische vergelijking ten grondslag heeft gelegd, waarbij is gesteld dat bij maximale invulling van het voorheen geldende planologisch regiem eengezinshuis (klasse H)/winkels “een supermarkt” mogelijk is geweest en dat “een supermarkt” niet minder, mogelijk meer, (over)last veroorzaakt dan “een seksinrichting”. Daarbij heeft verweerder verzuimd in ogenschouw te nemen dat het hier gaat om een perceel van 175 m² met beperkte ontsluitingsmogelijkheden door de ligging, waarvoor geldt dat op grond van het voorheen geldende regiem de bebouwingsmogelijkheden in beginsel zijn gelimiteerd tot een eengezinshuis (klasse H) van maximaal een diepte van twaalf meter en maximaal 500 m³ inhoud, met aangebouwde bijgebouwen tot maximaal 70 m², waarin detailhandel mag worden uitgeoefend op de begane grond. Die planologische uitgangssituatie leidt tot een (maximale) verkeersaantrekkende werking en gebruiksintensiteit van een bepaalde nader te kwantificeren omvang. Verweerder heeft verzuimd die uitgangssituatie te bepalen. Zo is onbestreden gebleven gesteld dat de vrachtauto's die in verweerders visie zouden bevoorraden, de supermarkt, gelet op de ligging, niet eens zouden kunnen bereiken, terwijl bovendien de vraag zich voordoet of bij een supermarkt van de maximale omvang als hier aan de orde er wel sprake zal zijn van bevoorrading door vrachtauto's. Hetzelfde geldt voor het gebruik van winkelwagentjes het gestelde zwerfvuil, terwijl ook het te verwachten aantal klanten en de vraag waar deze klanten vandaan komen, waaraan gekoppeld de te verwachten parkeeroverlast niet (theoretisch) in kaart is gebracht en vervolgens gekwantificeerd. Evenmin heeft verweerder de (theoretisch maximale) omvang van de verkeersaantrekkende werking en de gebruiksintensiteit van een seksinrichting op die locatie gekwantificeerd. Ten aanzien van de aard van het gebruik en de gebruiksintensiteit van de seksinrichting heeft verweerder bovendien verzuimd te onderzoeken en te motiveren of een dergelijke inrichting in een overwegende woonomgeving, in vergelijking met hetgeen volgens een maximale invulling van het voorheen geldende planologisch regiem mogelijk was, al dan niet leidt tot een nadeliger planologische situatie.
2.13. Voor zover is gesteld dat eisers hinder ondervinden doordat door bezoekers van de seksinrichting auto’s aan de [straatnaam] parkeren, overweegt de rechtbank dat in beginsel artikel 49 van de WRO geen grondslag biedt voor vergoeding van schade die het gevolg zou zijn van het niet naleven van geldende voorschriften. Dat laat echter onverlet dat verweerder bij de planologische vergelijking in ogenschouw dient te nemen de door eisers gemelde, en bij verweerder (in elk geval bij de burgemeester) bekende en onbestreden gebleven, grote (parkeer)overlast, in elk geval voor zover die wordt veroorzaakt door de beweerdelijk, in relatie tot het aantal klanten, ontoereikende parkeervoorziening op eigen terrein van de seksinrichting. Verweerder heeft in dit verband ter zitting desgevraagd medegedeeld geen enkel inzicht te hebben in het aantal klanten dat de seksinrichting bezoekt, noch in staat te zijn daaromtrent enige inschatting te maken, aangezien door verweerder daarnaar geen onderzoek is gedaan en verweerder ook overigens geen inzicht heeft in de inrichting van de zaak (hoeveel kamers, hoeveel klanten kunnen tegelijkertijd worden bediend) noch in bedrijfsvoering. Daar komt nog bij dat het gebruik slechts begrensd is in dier voege dat er geen raamprostitutie mag plaatsvinden. Feesten of (seks)party's met een groot aantal personen is daardoor planologisch gezien niet uitgesloten.
Voor zover door verweerder het standpunt is ingenomen dat het gebruik van alcoholische dranken in de seksinrichting niet is toegestaan, zodat van overlast door het nuttigen daarvan geen sprake zal zijn, heeft verweerder ter zitting desgevraagd erkend dat de thans vigerende bestemming aan het schenken van alcoholische dranken in de seksinrichting niet in de weg staat, doch dat dit -slechts- een gevolg is van het niet beschikken of verlenen van een vergunning op grond van de Drank en Horecawet. De vrijstelling kent qua gebruik op dit punt en ten aanzien van de openingstijden geen beperkingen. Verweerder heeft deze aspecten bij de planologische vergelijking dan ook ten onrechte buiten beschouwing gelaten.
2.14. Voor zover verweerder ter zitting een vergelijking met een videotheek, als maximale invulling van het voorheen geldende plan, heeft gepresenteerd, merkt de rechtbank op dat hiermee eveneens enkel een theoretische vergelijking is gemaakt zonder dat onderzoek is gedaan naar de onder 2.12. beschreven feitelijke begrenzingen en de planologische gevolgen daarvan. Ook in dit opzicht kleeft aan die (nadere) motivering een gebrek.
2.15. Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder aan zijn besluitvorming een planvergelijking ten grondslag heeft gelegd die geen recht doet aan de reële situatie en niet planologisch is verantwoord naar de aan de orde zijnde locatie en omgeving. Het advies waarop verweerder zich heeft gebaseerd is in dit opzicht gebrekkig, zodat verweerder zich hierop niet heeft kunnen baseren. Uit het advies blijkt niet dat de juiste uitgangspunten zijn gehanteerd en er is geen goed inzicht verschaft in de alsdan te maken vergelijking en afweging. Het beroep van eisers is dan ook gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. Verweerder zal worden opgedragen opnieuw te beslissen op het bezwaar van eisers met inachtneming van deze uitspraak. Daarbij dient verweerder eveneens te beslissen op het verzoek van eisers om vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten.
2.16. De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eisers redelijkerwijs hebben moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen wordt twee punten toegekend (voor het beroepschrift en voor het verschijnen ter zitting). Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1. De waarde van een punt voor deze zaak bedraagt € 322,00.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder opnieuw beslist op het bezwaar van eisers;
veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eisers begroot op € 644,00 (wegens kosten van rechtsbijstand) te betalen aan eisers;
bepaalt dat verweerder aan eisers het door of namens deze betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr. L.M.J.A. van Hövell tot Westerflier-Dassen in tegenwoordigheid van J.N. Buddeke als griffier en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2010.
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
verzonden op: 29 maart 2010
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.