Rechtbank Rotterdam, 03-09-2008, BF2086, WOB 07/4103-VERW
Rechtbank Rotterdam, 03-09-2008, BF2086, WOB 07/4103-VERW
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Rotterdam
- Datum uitspraak
- 3 september 2008
- Datum publicatie
- 24 september 2008
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBROT:2008:BF2086
- Zaaknummer
- WOB 07/4103-VERW
Inhoudsindicatie
verzoek om openbaarmaking van documenten. Deel van de stukken zijn ter inage gelegd, maar eiser is daarop niet expliciet gewezen. Deze handelwijze is in strijd met art. 7 van de Wob. Andere documenten zijn wel aan eiser verstrekt, maar daarbij zijn tot natuurlijke personen en rechtspersonen herleidbare gegevens geanonimiseerd. Verweerder heeft ten onrechte niet per categorie documenten aangegeven welke weigeringsgrond van de Wob van toepassing is en waarom welk deel als gevolg daarvan niet openbaar gemaakt mag worden. Ook is verweerder bij diverse documenten veel te ruim met het van toepassing verklaren van de weigeringsgronden omgegaan. Beroep is gegrond. Bestreden besluit wordt vernietigd.
Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: WOB 07/4103-VERW
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], wonende te [adres], eiser,
gemachtigde mr. H. van Drunen, juridisch adviseur te Utrecht,
en
de raad van de gemeente Rotterdam, verweerder.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij brief van 13 februari 2007 heeft eiser, op grond van artikel 3 van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) verzocht om openbaarmaking van informatie inzake de vergoeding van onkosten van de politieke formaties Fractie-Smit, Fractie-Van Heijgen en Fractie Smit-van Heijgen.
Bij besluit van 20 maart 2007 heeft verweerder op het verzoek om informatie beslist.
Tegen dit besluit (hierna: het primaire besluit) heeft eiser per faxbericht van 15 april 2007 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 17 oktober 2007 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit met aanvulling van de motivering gehandhaafd.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij brief van 12 november 2007 beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 28 december 2007 een verweerschrift ingediend en ongecensureerde stukken aan de rechtbank doen toekomen. Ten aanzien van deze stukken heeft verweerder de rechtbank verzocht te bepalen dat alleen zij daarvan kennis zal mogen nemen.
Bij beslissing van 7 januari 2008 heeft de rechtbank bepaald dat beperking van de kennisneming van de desbetreffende stukken gerechtvaardigd is.
Bij brief van 15 januari 2008 heeft eiser toestemming verleend om mede op grondslag van de stukken waarvan de kennisneming is beperkt, uitspraak te doen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2008. Aanwezig waren eiser en zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.E. Kleiweg de Zwaan.
2 Overwegingen
Eiser heeft op 13 februari 2007 een verzoek op grond van artikel 3 van de Wob ingediend bij verweerder. Hij heeft verzocht om openbaarmaking van informatie over de vergoeding van onkosten van de politieke formaties Fractie-Smit, Fractie-Van Heijgen en Fractie Smit-van Heijgen. Dit zijn voormalige fracties in de gemeenteraad van Rotterdam. Eiser verzoekt om documenten van de periode na 20 juli 2006.
Bij het primaire besluit is naar aanleiding van eisers verzoek een groot aantal stukken openbaar gemaakt. Het betreft onder meer een kopie van de administratie van de Stichting Nieuw Rechts over 2003 en 2004. Daarbij zijn tot personen herleidbare adresgegevens en andere privé-gegevens geanonimiseerd met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob. Verder is de openbaarmaking van de door de beide fracties bij de rechtbank ingediende beroepschriften, gericht tegen de terugvordering van fractievergoedingen, geweigerd omdat de procedures bij de bestuursrechter op dat moment nog niet waren afgerond. Ten aanzien van de beroepschriften is een beroep gedaan op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob. Door openbaarmaking van documenten inzake de beroepsprocedure zouden partijen onevenredig worden benadeeld. Het belang van openbaarmaking weegt volgens verweerder niet op tegen het belang van de verschillende partijen in het geding.
Voorts heeft verweerder de door eiser verzochte openbaarmaking van geanonimiseerde informatie die naar aanleiding van een eerder door eiser gedaan Wob-verzoek aan hem is verstrekt, geweigerd. Met de op het primaire besluit gevolgde feitelijke verstrekking van de documenten op 25 april 2007 is separaat een factuur voor de kosten op basis van de Legesverordening verzonden. Hierbij is onder meer voor de beschikking een bedrag van
€ 6,50 in rekening gebracht.
Eisers bezwaar tegen het primaire besluit is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij verweerder heeft bepaald dat de motivering wordt aangevuld met hetgeen in het advies van de Algemene Bezwaarschriftencommissie van de gemeente Rotterdam van
13 juni 2007 is vermeld.
In beroep voert eiser aan dat hij zich niet kan verenigen met de wijze van openbaarmaking van de stukken. Eiser heeft gevraagd om een afschrift van de stukken en verweerder volstaat ten onrechte met terinzagelegging van de documenten, door een ander orgaan dan het bestuursorgaan, namelijk de bezwaarschriftencommissie. Verwijzing naar de bezwaarschriftencommissie is niet aan de orde nu verweerder zelf de beschikking heeft over de gevraagde stukken. Voorts heeft eiser opgemerkt dat hij nooit is geïnformeerd over de terinzagelegging van de specifieke stukken. Verweerder is niet ingegaan op eisers bezwaren en daarom dient het bestreden besluit te worden vernietigd. Daarnaast blijkt verweerder een groot aantal stukken niet verstrekt te hebben. De uitspraak in het beroep van Smit en Van Heijgen en de pleitnota's vallen binnen het verzoek van eiser, maar zijn niet verstrekt. Verweerder blijft een groot aantal passages in de stukken weigeren op grond van artikel 10, tweede lid, sub e en g, van de Wob. Deze weigeringsgronden worden zeer summier en algemeen toegelicht en niet op specifieke documenten toegesneden. Verweerder heeft in bijna alle verstrekte documenten de namen, adressen, telefoonnummers, bankrekeningnummers en dergelijke van natuurlijke personen en rechtspersonen weggelakt. Verweerder heeft in het bestreden besluit echter niet per document aangegeven waarom openbaarmaking van deze gegevens de persoonlijke levenssfeer zo onaanvaardbaar aantast dat daarvoor het uitgangspunt van de openbaarheid moet wijken. Eiser is dan ook van mening dat sprake is van een motiveringsgebrek, zodat het bestreden besluit ook op dit onderdeel geen stand kan houden. Voorts merkt eiseres op dat verweerder ten onrechte voor het afgeven van de beslissing op het Wob-verzoek legeskosten in rekening heeft gebracht. Gelet op artikel 229, eerste lid, van de Gemeentewet is verweerder bevoegd rechten te heffen terzake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten. Het besluit op een Wob-verzoek is geen dienst van het gemeentebestuur maar een wettelijke plicht, waarmee het gemeentebestuur een grondrecht van burgers na moet komen. Van het verlenen van een dienst is geen sprake. Tenslotte verzoekt eiser om vergoeding van de verletkosten. Hij verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 30 januari 2008 (LJN BC3024).
De rechtbank overweegt als volgt.
In artikel 3, eerste lid, van de Wob is bepaald dat een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid kan richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame inrichting, dienst of bedrijf.
Artikel 7, eerste lid, van de Wob bepaalt dat het bestuursorgaan de informatie met betrekking tot de documenten die de verlangde informatie bevatten verstrekt door:
a. kopie ervan te geven of de letterlijke inhoud ervan in een andere vorm te verstrekken,
b. kennisneming van de inhoud toe te staan,
c. een uittreksel of een samenvatting van de inhoud te geven, of
d. inlichtingen daaruit te verschaffen.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel verstrekt het bestuursorgaan de informatie in de door de verzoeker verzochte vorm, tenzij:
a. het verstrekken van de informatie in die vorm redelijkerwijs niet gevergd kan worden;
b. de informatie reeds in een andere, voor de verzoeker gemakkelijk toegankelijk vorm voor het publiek beschikbaar is.
In artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob is bepaald dat het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege blijft voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
In artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet is bepaald dat rechten kunnen worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.
Ten aanzien van de in rekening gebrachte leges overweegt de rechtbank dat de basis hiervoor is gelegen in artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet. Verweerder heeft dit - ten tijde in geding - uitgewerkt in de Legesverordening 2007. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op basis hiervan op goede gronden leges in rekening kunnen brengen in verband met de kosten die verbonden zijn aan het verstrekken van de door eiser in het kader van de Wob gevraagde documenten, te weten kopieerkosten en kosten voor het vervaardigen van een beschikking op eisers aanvraag (Wob-verzoek). De rechtbank kan niet inzien waarom het in rekening brengen van leges een beperking zou opleveren van een door verweerder jegens burgers na te leven grondrecht. De Wob vloeit voort uit artikel 110 van de Grondwet, waarin is bepaald dat de overheid bij de uitvoering van haar taak openbaarheid betracht, volgens regels bij de wet te stellen. Deze openbaarheid is niet in geding door het vragen van leges die een formeel-wettelijke grondslag hebben.
De rechtbank overweegt dat ingevolge de jurisprudentie (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 31 augustus 2005, AB 2005, 411) een verzoek op grond van de Wob zich niet uitstrekt tot documenten die vervaardigd zijn na de datum van het verzoek. Documenten, die tussen de datum van het verzoek en de datum van een beslissing op bezwaar vervaardigd zijn, vallen derhalve buiten het verzoek. De heroverweging in bezwaar beperkt zich dan ook tot de documenten die tot de datum van het verzoek beschikbaar waren. In het onderhavige geval heeft eiser zijn verzoek bij brief van 13 februari 2007 gedaan. Het verzoek kan zich slechts uitstrekken tot documenten die tot die datum zijn vervaardigd. Voor zover eiser om openbaarmaking van stukken van na die datum heeft verzocht en verweerder deze heeft geweigerd, heeft die weigering naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht plaatsgevonden.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat een deel van de stukken met betrekking tot de beroepen van Smit en van Van Heijgen door dan wel namens verweerder ter inzage zijn gelegd. Hierbij is eiser niet expliciet gewezen op de terinzagelegging van stukken waarom door hem - met een beroep op de Wob - is verzocht. Naar het oordeel van de rechtbank is deze handelwijze in strijd met artikel 7 van de Wob. Van het verstrekken van de door eiser verlangde informatie onder toepassing van artikel 7, eerste lid en onder b, van de Wob is in dit verband geen sprake, nu - zoals hiervoor reeds is overwogen - verweerder de desbetreffende stukken niet expliciet - aan eiser kenbaar gemaakt - ter inzage heeft gelegd.
Voorts overweegt de rechtbank dat verweerder ten aanzien van de verstrekte documenten waarin de tot natuurlijke personen en rechtspersonen herleidbare gegevens zijn geanonomiseerd slechts in zijn algemeenheid heeft bepaald dat de weigeringsgronden van artikel 10, tweede lid, onder e en g, van de Wob van toepassing zijn. Verweerder heeft ten onrechte niet per categorie documenten aangegeven welke weigeringsgrond van de Wob van toepassing is en waarom welk deel als gevolg daarvan niet openbaar gemaakt mag worden. Daarnaast is de rechtbank gebleken dat verweerder bij diverse documenten veel te ruim, dat wil zeggen zonder dat daaraan een juiste afweging van de belangen ten grondslag ligt, met het van toepassing verklaren van de eerder genoemde weigeringsgronden is omgegaan.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit wegens strijd met de wet en wegens het ontbreken van een deugdelijke motivering dient te worden vernietigd. Eisers beroep is gegrond.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten ma¬ken. De rechtbank bepaalt de proceskosten op € 644,- aan kosten van door een derde be¬roeps¬ma¬tig verleende rechtsbijstand.
Ten aanzien van eisers verzoek om vergoeding van de verletkosten overweegt de rechtbank het volgende. In de uitspraak van de Afdeling van 30 januari 2008 (LJN BC3024), waarnaar eiser verwijst, is sprake van een geheel andere situatie dan de onderhavige, nu uit die uitspraak blijkt dat in dat geval een specificatie van de verletkosten is overgelegd. In het onderhavige geval is daarvan geen sprake. Gelet hierop alsmede gezien de twijfel over de vraag of eiser in dit geval daadwerkelijk verletkosten heeft, aangezien hij ter zitting heeft aangegeven dat hij op dit moment geen opdrachtgever heeft, dient het verzoek om vergoeding van verletkosten te worden afgewezen.
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
bepaalt dat verweerder een nieuw be¬sluit op het bezwaar van eiser neemt met inachtneming van deze uitspraak,
bepaalt dat de gemeente Rotterdam aan eiser het betaalde griffierecht van € 143,- vergoedt,
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 644,- en wijst de gemeente Rotterdam aan als de rechtspersoon die deze kosten aan eiser moet vergoeden.
Aldus gedaan door mr. A. Verweij, voorzitter, en mr. drs. J.W.H.G. Loyson en mr. J.A.F. Peters, leden, en door de voorzitter en mr. I. Geerink-van Loon, griffier, ondertekend.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2008
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.
NB. In deze uitspraak is het beroep (deels) gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd. Als de rechtbank daarbij gronden van het beroep en/of (een deel van) de grondslag van het bestreden besluit uitdrukkelijk heeft verworpen en belanghebbende en/of verweerder daarin niet wil(len) berusten, moet daartegen binnen bovengenoemde termijn hoger beroep worden ingesteld.
Afschrift verzonden op: