Home

Rechtbank Rotterdam, 14-02-2013, BZ2110, AWB 11/5658

Rechtbank Rotterdam, 14-02-2013, BZ2110, AWB 11/5658

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
14 februari 2013
Datum publicatie
25 februari 2013
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2013:BZ2110
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 11/5658

Inhoudsindicatie

Planschadevergoeding toegekend, waarvan een deel in natura via een (profijtelijke) bestemmingsplanwijziging.

Besluit is niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en berust op een onjuiste grondslag, nu ten onrechte is aangesloten bij artikel 6.1 van de Wro en het recht van toepassing is zoals dat goed voor 1 juli 2008. Vernietiging met instandlating van rechtsgevolgen.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in beginsel rekening mogen houden met de toezegging dat een “profijtelijk” wijzigingsplan in procedure zal worden gebracht. Verweerder had evenwel niet mogen volstaan met alleen deze toezegging nu het wijzigingsplan ten tijde van het bestreden besluit nog niet in werking was getreden en zelfs nog niet was vastgesteld.

Dit gebrek is evenwel inmiddels geheeld.

Beroep op gelijkheidsbeginsel verworpen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 11/5658

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 februari 2013 in de zaak tussen

[namen], te [plaats], eisers,

gemachtigde: mr. P.A.R. Dijkers,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westvoorne, verweerder,

gemachtigde: mr. N.J.H.M.. Slaats.

Procesverloop

Bij besluit van 29 oktober 2007 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eisers om vergoeding van planschade afgewezen.

Bij besluit van 8 november 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers gegrond verklaard en in afwijking van het advies van de bezwaarschriftencommissie een planschadevergoeding toegekend van € 470.513,-- en hierbij bepaald dat hiervan € 154.363,-- in contanten (inclusief wettelijke rente) wordt uitbetaald en dat het resterend bedrag ten bedrage van € 316.150,-- wordt vergoed in natura via een (profijtelijke) bestemmingsplanwijziging. Voorts is aan eisers een vergoeding op grond van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegekend ten bedrage van € 1.092,50.

Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2012. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts is verschenen drs. P.A.J.M van Bragt, van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ).

Overwegingen

Feiten en omstandigheden

1. Eisers zijn sinds 31 oktober 2003 eigenaar van een ruim drie hectare groot perceel met een vrijstaande agrarische bedrijfswoning met vrijstaande schuur, kassen, erf, weilanden en verder toebehoren, plaatselijk bekend [adres] te [plaats] (hierna: het perceel). Op 3 april 2007, ingekomen bij verweerder op 4 april 2007, hebben eisers verzocht om vergoeding van planschade ten gevolge van het van kracht worden van het bestemmingsplan “ Hortweg” op 15 december 2006, omdat daarin de bouw- en gebruiksmogelijkheden op het perceel zijn beperkt ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan “Landelijk gebied Rockanje, 2e herziening”. Op 29 mei 2007 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan “Landelijk Gebied Westvoorne” vastgesteld. Verweerder heeft de aanvraag om advies voorgelegd aan de SAOZ. De SAOZ heeft op

19 september 2007 verweerder geadviseerd om het planschadeverzoek af te wijzen omdat de planologisch verandering ten tijde van de aankoop op 3 april 2003 voorzienbaar was. Bij besluit van 29 oktober 2007 heeft verweerder het verzoek afgewezen. Bij brief van 4 december 2007, aangevuld bij brief van 3 januari 2008, hebben eisers hiertegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 22 april 2008 heeft verweerder het daartegen ingediende bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 2 april 2009 (reg. nr. AWB 08/2117) heeft deze rechtbank het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 30 december 2009 (LJN BK7985), en voor zover hier van belang, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) de uitspraak van de rechtbank vernietigd, het bij de rechtbank ingesteld beroep gegrond verklaard, het besluit van 22 april 2008 vernietigd en bepaald dat verweerder met in achtneming van haar uitspraak een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen en daarbij onder meer rekening dient te houden met de planologische beperkingen die ten tijde van de peildatum ingevolge de bestemmingsplannen “Hortweg” en “Landelijke gebied Rockanje, 2e herziening” voor het perceel golden.

Op 5 januari 2010 heeft verweerder de SAOZ verzocht om een nieuw advies uit te brengen. De SAOZ heeft in november 2010 een nieuw advies uitgebracht en hierbij tevens rekening gehouden met het bestemmingsplan “Landelijk Gebied Westvoorne” dat op 9 december 2009 onherroepelijk is geworden en waarbinnen het perceel thans is gelegen. De SAOZ heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers vanwege de bepalingen van de opeenvolgende bestemmingsplannen “Hortweg []” en “Landelijk gebied Westvoorne” een totale schade hebben geleden van € 470.513,--, waarvan een deel, zijnde € 316.150,-- anderszins zou kunnen worden verzekerd door het toezeggen aan eisers van een voor hen profijtelijke wijziging van het bestemmingsplan “Landelijk Gebied Westvoorne”.

Bij brief van 11 maart 2011 hebben eisers een aanvullend bezwaarschrift ingediend en daarbij (o.a.) een taxatierapport van Lobs makelaardij B.V. overgelegd, waarin het standpunt wordt ingenomen dat eisers recht hebben op een planschade van € 700.000,--.

Op 24 maart 2011 heeft verweerder de SAOZ verzocht om een nader advies. Op 3 mei 2011 heeft de SAOZ een nader advies uitgebracht. Op 14 juni 2011 zijn eisers in de gelegenheid gesteld om hun bezwaren in persoon te komen toelichten tijdens de hoorzitting van de bezwaarschriftencommissie (hierna: commissie). Eisers zijn met hun gemachtigde verschenen. Op 14 juni 2011 heeft de commissie verweerder geadviseerd om de bezwaren van eisers gegrond te verklaren en de totale door de SAOZ vastgestelde planschade van

€ 470.513,-- in contanten uit te betalen en een vergoeding toe te kennen van € 874,-- op grond van artikel 7:15 van de Awb. Op 21 juni 2011 heeft verweerder op verzoek van de commissie een aanvullende reactie opgesteld en deze aan de commissie en eisers doen toekomen. Op 1 juli 2011 hebben eisers een nadere reactie gestuurd aan de bezwaarschriftencommissie (hierna: commissie). Op 8 november 2011 heeft verweerder het bestreden besluit genomen. Op 3 april 2012 heeft de gemeenteraad het wijzigingsplan “Hortweg [] Rockanje” vastgesteld. Tegen dit plan hebben eisers beroep ingesteld. Bij uitspraak van 28 november 2012 (LJN BY4432) heeft de Afdeling het beroep van eisers ongegrond verklaard.

Standpunt van eisers

2. Eisers voeren aan dat verweerder bij het bestreden besluit gehandeld heeft in strijd met het gelijkheidsbeginsel. In dat verband wijzen zij er op dat aan de eigenaren van de percelen [adres] en [adres] de planschade wel volledig in geld is uitbetaald en daarbij geen rekening is gehouden met een gedeeltelijke vergoeding in natura via een (toekomstige) profijtelijke bestemmingsplanwijziging, terwijl dat ook al genoemd werd in de betreffende adviezen van de SAOZ in maart 2009. Eisers betogen verder dat verweerder ten onrechte een beroep doet op de uitspraak van de Afdeling van 25 augustus 2010, LJN BN4909. Eisers betwisten niet dat planologische voordelen mogen worden weggestreept tegen planologische nadelen, maar uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt volgens eisers dat dit alleen mogelijk is indien het planologisch nadeel en voordeel uit één planologische mutatie volgt. Verweerder heeft dan ook ten onrechte rekening gehouden met een toekomstige onzekere gebeurtenis, te weten het voornemen tot partiële herziening van een bestemming(splan). Naar de mening van eisers is verweerder uitgegaan van een onjuiste lezing van de uitspraak van de Afdeling van 25 augustus 2010. Eisers stellen voorts dat verweerder bij de bepaling van de waarde(vermindering) van hun perceel andere maatstaven heeft gehanteerd dan bij de percelen [adres] en [adres] en de schadebedragen die door Makelaardij Lobs B.V. voor de percelen zijn [adres], [adres] en [adres] zijn vastgesteld een aanzienlijk consistenter beeld opleveren. Verweerder had dan ook een vergoeding ten bedrage van € 700.000,-- moeten toekennen. Ten slotte voeren eisers aan dat de grondprijzen per vierkante meter die door SAOZ zijn gehanteerd zonder nadere toelichting niet begrijpelijk zijn.

Wettelijk kader

3. Op 1 juli 2008 is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) ingetrokken en is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden.

Op grond van artikel 9.1.18, eerste lid, van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Invoeringswet) blijft het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van toepassing ten aanzien van aanvragen om schadevergoeding ingevolge artikel 49 van de WRO die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet of die ingevolge artikel II, tweede en derde lid, van de wet van 8 juni 2005, Stb. 305, tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (verjaring van en heffing bij planschadevergoedingsaanspraken, alsmede vergoedingsovereenkomsten), nog tot 1 september 2010 kunnen worden ingediend.

Op grond van artikel 9.1.18, tweede lid, van de Invoeringswet geldt artikel 6.2, tweede lid, van de Wro tot 1 september 2010 niet voor aanvragen ingevolge artikel 6.1 van die wet om tegemoetkoming in schade die vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is ontstaan.

Ingevolge artikel 49, eerste lid, aanhef en onder a, van de WRO kennen burgemeester en wethouders, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, op aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

Beoordeling

4. Nu de aanvraag is ingediend op 3 april 2007 is het recht van toepassing zoals dat gold vóór 1 juli 2008. Dat verweerder bij de planvergelijking na de eerdere afwijzing tevens rekening heeft gehouden met het nadien vastgestelde bestemmingsplan “Landelijk Gebied Westvoorne” en het wijzigingsplan “Hortweg [] Rockanje”, leidt niet tot een ander oordeel. Ter zitting hebben de medewerker van de SAOZ alsmede verweerder bevestigd dat het recht van toepassing is zoals dat gold voor 1 juli 2008. Nu in het advies van de commissie alsmede in het herzien advies van de SAOZ wordt aangesloten bij artikel 6.1 van de Wro is het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en berust het op een onjuiste grondslag. De rechtbank ziet hierin aanleiding om het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb te vernietigen. De rechtbank ziet aanleiding om te bezien of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten kunnen worden.

5. Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding op de voet van artikel 49 van de WRO dient te worden onderzocht of de verzoeker als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient de planologische maatregel waarvan gesteld wordt dat deze schade heeft veroorzaakt, te worden vergeleken met het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van deze regimes maximaal kan, onderscheidenlijk kon worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Slechts indien realisering van de maximale mogelijkheden met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan daarin aanleiding worden gevonden om te oordelen dat van dit uitgangspunt afgeweken moet worden.

6. De rechtbank overweegt dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 augustus 2005, LJN AU0430) bij de beantwoording van de vraag of de schade anderszins verzekerd is, rekening moet worden gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 januari 2011, nr. LJN BP1324) sluit artikel 49 van de WRO compensatie in natura niet uit, in welk geval schadevergoeding in geld achterwege kan blijven. Ook doet het feit dat een verzoeker een voorkeur heeft voor een schadevergoeding in geld volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 april 2005, nr. 200406319/1, LJN AT4747) niet af aan de volwaardigheid van het bieden van een alternatieve vergoeding. In de door eisers aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 25 augustus 2010 is overwogen dat met een latere partiële herziening schade door het nieuwe bestemmingsplan deels is weggenomen en dat met deze schadebeperkende omstandigheid bij het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding rekening dient te worden gehouden, omdat betrokkene anders een vergoeding zou ontvangen voor schade welke hij niet lijdt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder in beginsel rekening had mogen houden met de toezegging dat een “profijtelijk” wijzigingsplan in procedure zal worden gebracht. De rechtbank overweegt evenwel dat verweerder in dit geval niet had mogen volstaan met alleen deze toezegging, nu het wijzigingsplan ten tijde van het bestreden besluit nog niet in werking was getreden en zelfs nog niet was vastgesteld. Verweerder had dan ook in het bestreden besluit tevens dienen te bepalen dat, indien de aangeduide compensatie in natura niet tot stand kan worden gebracht, eisers alsnog een (extra) compensatie in geld zullen ontvangen, vermeerderd met de wettelijke rente. Door dit na te laten is het besluit ook in strijd met artikel 49 van de WRO genomen. Nu de Afdeling bij uitspraak van 28 november 2012 het beroep van eisers tegen het wijzigingsplan ongegrond heeft verklaard is dit gebrek inmiddels geheeld, zodat de rechtbank aan dit aan het bestreden besluit klevende gebrek geen gevolgen hoeft te verbinden.

7. Ten aanzien van het beroep op het gelijkheidsbeginsel overweegt de rechtbank dat de situatie van eisers niet gelijk is aan die van de eigenaren van de percelen [adres] en [adres]. Bij eisers is, anders dan bij de percelen [adres] en [adres], sprake van een door hen bewoonde agrarische bedrijfswoning en wordt door de wijziging van de agrarische bestemming naar een woonbestemming de planologische situatie ter plaatse van het plangebied in overeenstemming gebracht met het feitelijke gebruik daarvan. Voorts is, zoals verweerder in zijn pleitnota nader heeft toegelicht, de planschade ten aanzien van de percelen Hortweg 4 en 8 ontstaan door enkel het bestemmingsplan “Hortweg”. Dat eisers wellicht ook geheel financieel zouden zijn gecompenseerd indien verweerder eerder positief op het verzoek van eisers had beslist, vormt evenmin een grond om te oordelen dat verweerder eisers geheel in contanten had dienen te compenseren.

8. De rechtbank overweegt dat de SAOZ volgens vaste jurisprudentie aangemerkt wordt als een onafhankelijk en deskundig planschade adviseur. Het voorgaande laat onverlet dat een advies van de SAOZ kan berusten op onjuiste feiten, waaronder een onjuiste taxatie, en/of een onjuiste beoordeling van het juridisch kader, zodat verweerder een dergelijk advies niet aan zijn besluitvorming ten grondslag mag leggen. Zoals de rechtbank hierboven heeft overwogen is de SAOZ uitgegaan van een onjuist juridisch kader, maar in dit geval heeft dat geen (negatieve) gevolgen voor eisers, nu uit de planvergelijking niet blijkt dat verweerder is uitgegaan van het (materiële) recht zoals dat gold na 1 juli 2008 dan wel 1 september 2010.

9. De rechtbank stelt verder vast dat waardebepalingen door de SAOZ zijn vastgesteld in overleg met de heren [naam] en [naam], beiden taxateur-rentmeester. Ter onderbouwing van zijn stelling dat verweerder niet had mogen uitgaan van de waardebepalingen zoals vermeld in het herziene advies van de SAOZ hebben eisers een taxatierapport ingebracht, opgesteld door [naam] beëdigd taxateur. Uit dit rapport blijkt niet welk recht is toegepast. Het rapport bevat voorts geen uitgebreide planologische vergelijking. Daarnaast blijkt dat bij de schadeberekening is uitgegaan van de datum van een voorbereidingsbesluit en de datum van de ontbinding van een koopovereenkomst op 22 maart 2006. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 49, eerste lid, WRO slechts tot schadevergoeding op grond van dat artikel kan worden overgegaan als de schade is of wordt geleden ten gevolge van in dat artikel genoemde planologische maatregelen. Een voorbereidingsbesluit behoort daar niet toe. Hetzelfde geldt voor de ontbonden koopovereenkomst. De rechtbank overweegt voorts dat de twee door de heer [naam] genoemde peildata niet aansluiten bij het planschade(vergoedings)recht. De rechtbank ziet dan ook geen aanknopingspunten om uit te gaan van de door heer Lobs hoger getaxeerde planschade.

10. Eisers hebben zich bij brief van 14 november 2012 op het standpunt gesteld dat, indien er toch rekening zou mogen worden gehouden met de profijtelijke schadevergoeding in natura, de schade dient te worden vastgesteld op € 565.000,--. Ter onderbouwing van deze stelling hebben eisers zich beroepen op een op 9 november 2012 door makelaar

[naam] opgestelde waardeverklaring die betrekking heeft op hun percelen. De rechtbank stelt vast dat deze verklaring enkel ziet op een waardebepaling en geen planologische vergelijking bevat. Voorts gaat deze verklaring voorbij aan de hier van toepassing zijnde peildata. De rechtbank ziet in deze verklaring evenmin een aanknopingspunt dat de waardebepaling van de SAOZ in het onderhavige geval een onjuiste is, in de zin dat een onbillijk laag bedrag is toegekend.

11. Alles overziend komt de rechtbank tot de conclusie dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen worden gelaten.

12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.

13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond,

- vernietigt het bestreden besluit,

- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven,

- bepaalt dat verweerder aan eisers het betaalde griffierecht van € 152,-- vergoedt,

- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 944,-- (2 x € 472,--), te betalen aan eisers.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Strien, voorzitter, en mr. A.G. van Malenstein en mr. J.M.M. Bancken, leden, in aanwezigheid van mr. A.Th.A.M. Schouw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2013.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

NB. In deze uitspraak is het beroep (deels) gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd. Als de rechtbank daarbij gronden van het beroep en/of (een deel van) de grondslag van het bestreden besluit uitdrukkelijk heeft verworpen en belanghebbende en/of verweerder daarin niet wil(len) berusten, moet daartegen binnen bovengenoemde termijn hoger beroep worden ingesteld.