Rechtbank Rotterdam, 03-04-2014, ECLI:NL:RBROT:2014:2577, AWB-13_05695
Rechtbank Rotterdam, 03-04-2014, ECLI:NL:RBROT:2014:2577, AWB-13_05695
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Rotterdam
- Datum uitspraak
- 3 april 2014
- Datum publicatie
- 10 april 2014
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBROT:2014:2577
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:CRVB:2015:1230, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB-13_05695
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft in de stukken of ter zitting niet aannemelijk gemaakt dat in het kader van een pilot ook andere bijzondere onderzoeken zijn gestart of zullen starten, bijvoorbeeld naar buitenlands vermogen van alle bijstandsgerechtigden met een willekeurig andere afkomst. Met de nu gekozen selectiecriteria maakt verweerder dan ook direct onderscheid.
Vervolgens is de vraag of deze ongelijke behandeling ook als discriminatie moet worden aangemerkt. Mede gelet op de restrictieve rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens over met name direct onderscheid naar ras en etniciteit (zie onder meer EHRM 13 december 2005, ECLI:NL:XX:2005:AV1501 en EHRM 22 december 2009, ECLI:NL:XX:2009:BL1978) beantwoordt de rechtbank deze vraag bevestigend. De rechtbank is van oordeel dat voor het gemaakte directe onderscheid geen objectieve of redelijke rechtvaardiging was. Niet is gebleken dat er een specifieke aanleiding was om de pilot te richten op bijstandsgerechtigden met een Marokkaanse afkomst, nog daargelaten of zo’n aanleiding voldoende rechtvaardiging kan vormen voor een dergelijk onderscheid.
Het voorgaande betekent dat sprake is van verboden onderscheid naar nationaliteit, ras dan wel etniciteit.
Uitspraak
Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 13/5695
gemachtigde: mr. R. Moghni,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. S.B.H. Fijneman.
Procesverloop
Bij besluit van 26 februari 2013 (het primaire besluit I) heeft verweerder het recht van eisers op een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) met ingang van 15 februari 2013 opgeschort en eisers een termijn gegeven om bepaalde bewijsstukken te verstrekken.
Bij besluit van 15 april 2013 (het primaire besluit II) heeft verweerder het recht van eisers op een Wwb-uitkering met ingang van 15 februari 2013 ingetrokken.
Bij besluit van 31 juli 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen beide primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Eiseres is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1.1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.2. In een ‘Rapportage melding’ van verweerder van 7 maart 2013 is het volgende vermeld:
“Diensten Werk en Inkomen verstrekken uitkeringen op basis van door aanvragers verstrekte informatie. Deze diensten kennen nauwelijks mogelijkheden om buiten de aanvrager en andere reguliere bronnen om, informatie te genereren over mogelijke bezittingen in het buitenland. Bovendien wordt door het niet volledig verstrekken van de gevraagde en benodigde informatie de inlichtingenplicht geschonden. Onvolledigheid van de verstrekte informatie maakt een juiste beoordeling van de rechtmatigheid op een uitkering onmogelijk. Cluster W&I Rotterdam wil een Pilot starten, gericht op het sneller verkrijgen van betere en completere informatie in Marokko. Doel is de ontwikkeling van een instrument voor de adequate fraudebestrijding en effectieve terugvordering van onrechtmatig (verkregen) vermogen in het buitenland; met als bijkomend voordeel een daling van de WWB-uitgaven. Door UBO wordt voorgesteld om de gewenste verbeterde opsporing in Marokko uit te testen aan de hand van het thema: niet opgegeven 2de huis in Marokko. Op basis van gegevens over langdurige vakanties in Marokko en het gebied waar men op vakantie gaat (daar waar goede kadasters zijn) zijn inmiddels 120 dossiers geselecteerd. Het thema krijgt als naam: zomerhuizen. De betrokken WWB-ers worden benaderd en om toestemming voor onderzoek in het buitenland gevraagd aan de hand van een te ondertekenen verklaring (model SVB).”
1.3. In een ‘Rapportage Bestuursrechtelijk onderzoek’ van verweerder van 27 maart 2013 is het volgende vermeld:
“Cluster W&I Rotterdam is een Pilot gestart, welke is gericht op het sneller verkrijgen van betere en completere informatie over vermogensbestanddelen in Marokko. Doel is de ontwikkeling van een instrument voor de adequate fraudebestrijding en effectieve terugvordering van onrechtmatig (verkregen) vermogen in het buitenland.
Beoogd wordt op de volgende punten helderheid te verschaffen en waar mogelijk actie te ondernemen:
- -
-
Aanzienlijke reductie van het misbruik van WWB door ontbrekende relevante informatie te laten vergaren in landen van herkomst.
- -
-
Zichtbaar maken van geïnvesteerd vermogen in het buitenland, waarbij aard en omvang van de gedane investeringen boven water komen.
- -
-
Nieuwe kennis en vaardigheden op het gebied van zowel controle als op het gebied van nieuwe opsporingsmethoden ten behoeve van zowel de fraudebestrijding als de vermogensontneming zal worden ontwikkeld.
Het onderzoek in Marokko vindt zijn grondslag in het Wijzigingsverdrag Sociale Zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko dat tevens voorziet in afspraken over de controle en verificatie van aspecten die samenhangen met het recht op een bijstandsuitkering.
Selectiecriteria:
dubbele nationaliteit (Nederlands/Marokkaans)
leeftijd boven de 40 jaar
streek van herkomst: Nador, Tanger, Tetouan en Al Hoceima
meerdere, in achtereenvolgende jaren, vakanties in Marokko doorgebracht (volgens registratie in Socrates).
De betrokken WWB-ers worden benaderd en om toestemming voor onderzoek in het buitenland gevraagd aan de hand van een te ondertekenen verklaring (model SVB).”
Eisers ontvingen met ingang van 1 september 2007 van verweerder een Wwb-uitkering (hierna: bijstandsuitkering). Per brief van 12 februari 2013 heeft de Afdeling Bijzondere Onderzoeken van verweerder eisers uitgenodigd voor een rechtmatigheidsgesprek op 15 februari 2013. Hierbij verzocht verweerder aan eisers om bescheiden mee te nemen, te weten een geldig identiteitsbewijs, een Marokkaans identiteitsbewijs en bankafschriften van de rekeningen van eisers. Eiser heeft in het gesprek op 15 februari 2013 onder andere verklaard dat hij beschikt over een bankrekening bij een Marokkaanse bank en dat tevens een woning in Marokko op zijn naam is geregistreerd. Nu eisers verweerder hier niet eerder over hadden geïnformeerd, heeft verweerder het primaire besluit I genomen. De in het primaire besluit I gevraagde stukken betroffen bankafschriften van de genoemde Marokkaanse bankrekening alsmede het eigendomsbewijs en een taxatierapport van de woning in Marokko. Nadat eisers de gevraagde informatie niet voor het verstrijken van de gestelde termijn hadden verstrekt, heeft verweerder het primaire besluit II genomen. Met het bestreden besluit heeft verweerder beide primaire besluiten gehandhaafd.
Eisers hebben in beroep – samengevat – aangevoerd dat verweerder in strijd heeft gehandeld met artikel 1 van de Grondwet, artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in samenhang met artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM alsmede met artikel 2, eerste lid, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). Verweerder is namelijk een pilot gestart, die enkel gericht is op mensen met een Marokkaanse nationaliteit dan wel oorsprong. Niet is gebleken dat verweerder soortgelijke pilots met betrekking tot andere bevolkingsgroepen heeft opgestart. Eisers zijn – net als 120 andere mensen van Marokkaanse afkomst – op basis van die pilot geselecteerd en uitgenodigd voor een rechtmatigheidsgesprek, terwijl voor een dergelijke gesprek geen concrete andere aanleiding bestond. Daarmee zijn eisers gediscrimineerd en heeft verweerder misbruik van zijn algemene handhavingsbevoegdheid gemaakt. Verweerder had geen gerechtvaardigd doel om de discriminatie te rechtvaardigen. Hierbij verwijzen eisers ook naar de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 8 mei 2007 (ECLI:NL:RBHAA:2007:BA5410). Dat betekent volgens eisers dat hun verklaringen onrechtmatig zijn verkregen en niet kunnen dienen als grondslag van de primaire besluiten. Daarnaast is de selectie van verweerder in strijd met het verbod van willekeur. Tot slot heeft verweerder een inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer in de zin van artikel 8 van het EVRM door aan eisers om een kopie van hun Marokkaanse identiteitsbewijs te vragen, aldus eisers.
Verweerder heeft hiertegen ingebracht dat hij op grond van artikel 53a van de Wwb bevoegd is om een onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens, die van belang zijn voor de verlening of voortzetting van de bijstand. Er was geen sprake van discriminatie, omdat het recht op een uitkering van iedere bijstandsgerechtigde uit elke bevolkingsgroep periodiek wordt gecontroleerd. Er waren voldoende gronden om een pilot te starten, zoals het bestrijden van fraude en het verkrijgen van inzicht in buitenlands vermogen. De pilot voldeed ook aan de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit, nu voor het minst belastende onderzoeksmiddel is gekozen. Op grond van artikel 54 van de Wwb was verweerder wegens schending van de informatieplicht vervolgens gerechtigd om de uitkering op te schorten. Nadat eisers hadden verzuimd om binnen de gestelde termijn de gevraagde informatie te verstrekken en zij evenmin om uitstel hadden verzocht, was het recht op bijstand van eisers niet langer vast te stellen. Verweerder was dan ook bevoegd om de uitkering in te trekken.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op grond van artikel 53a van de Wwb een discretionaire bevoegdheid heeft om een onderzoek naar de juistheid of volledigheid van de voor een bijstandsuitkering relevante gegevens in te stellen. Daarbij mag hij evenwel niet in strijd handelen met het discriminatieverbod dat onder meer is opgenomen in artikel 14 EVRM in samenhang met artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM. Deze artikelen zijn ieder verbindende bepalingen als bedoeld in artikel 94 in samenhang met artikel 93 van de Grondwet. Beoordeeld dient dan ook te worden of verweerder in strijd met deze bepalingen heeft gehandeld en of van een verboden onderscheid sprake is.
De rechtbank gaat ervan uit dat eisers in het kader van de onder 1.2. en 1.3. beschreven pilot zijn geselecteerd. Niet aannemelijk is geworden dat eisers om een andere reden zijn uitgenodigd voor een rechtmatigheidsgesprek. Hierbij houdt de rechtbank onder meer rekening met het feit dat eisers blijkens de brief van 12 februari 2013 in het kader van een bijzonder onderzoek zijn uitgenodigd en het derhalve geen regulier onderzoek betrof. Tevens is de rapportage van 7 maart 2013, waarin de genoemde pilot is beschreven, van belang. Aangezien verweerder deze rapportage aan het dossier heeft toegevoegd, leidt de rechtbank hieruit af dat eisers zijn geselecteerd op basis van de pilot. Bovendien heeft verweerder ter zitting gesteld dat waarschijnlijk met het oog op controle van de dubbele nationaliteit aan eisers is gevraagd om een kopie van het Marokkaanse identiteitsbewijs naar het rechtmatigheidsgesprek mee te nemen. Ook dit wijst op toepassing van de criteria van de pilot, zoals opgenomen in de rapportage van 27 maart 2013. Hoewel laatstgenoemde rapportage zich oorspronkelijk niet in het dossier van eisers bevond en slechts ambtshalve bij de rechtbank bekend was, gaat de rechtbank er gezien de gelijkluidende omschrijving van de pilot in beide rapportages vanuit dat eisers op basis van deze criteria zijn geselecteerd. Uit deze criteria, en dan met name de eis van de dubbele nationaliteit (Nederlands/Marokkaans) en de streek van herkomst (Nador, Tanger, Tetouan en Al Hoceima), blijkt dat bij het starten van het rechtmatigheidsonderzoek sprake was van direct onderscheid naar nationaliteit, ras dan wel etniciteit oftewel van een ongelijke behandeling.
Verweerder heeft hiertegen ingebracht dat op grond van artikel 53a van de Wwb bijstandsgerechtigden uit alle bevolkingsgroepen periodiek worden gecontroleerd. Het gaat in deze procedure echter niet om een willekeurige periodieke controle in algemene zin. Het betreft deze specifieke pilot en het starten van bijzondere onderzoeken naar een bepaalde bevolkingsgroep op basis van genoemde criteria. Verweerder heeft in de stukken of ter zitting niet aannemelijk gemaakt dat in het kader van een pilot ook andere bijzondere onderzoeken zijn gestart of zullen starten, bijvoorbeeld naar buitenlands vermogen van alle bijstandsgerechtigden met een willekeurig andere afkomst. Met de nu gekozen selectiecriteria maakt verweerder dan ook direct onderscheid.
Vervolgens is de vraag of deze ongelijke behandeling ook als discriminatie moet worden aangemerkt. Mede gelet op de restrictieve rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens over met name direct onderscheid naar ras en etniciteit (zie onder meer EHRM 13 december 2005, ECLI:NL:XX:2005:AV1501 en EHRM 22 december 2009, ECLI:NL:XX:2009:BL1978) beantwoordt de rechtbank deze vraag bevestigend. De rechtbank is van oordeel dat voor het gemaakte directe onderscheid geen objectieve of redelijke rechtvaardiging was. Niet is gebleken dat er een specifieke aanleiding was om de pilot te richten op bijstandsgerechtigden met een Marokkaanse afkomst, nog daargelaten of zo’n aanleiding voldoende rechtvaardiging kan vormen voor een dergelijk onderscheid. Verweerder heeft slechts algemene doelen van de pilot vermeld. Uit de rapportage van 7 maart 2013 blijkt dat het doel van de pilot onder meer is de ontwikkeling van een instrument voor de adequate fraudebestrijding en effectieve terugvordering van onrechtmatig (verkregen) vermogen. In de rapportage van 27 maart 2013 heeft verweerder verder als doel – kort aangeduid – de aanzienlijke reductie van misbruik van de Wwb en het zichtbaar maken van geïnvesteerd vermogen genoemd. Weliswaar zijn deze doelstellingen van de pilot legitiem, maar zij zijn onvoldoende zwaarwegend om een direct onderscheid naar nationaliteit, ras dan wel etniciteit te rechtvaardigen. Bovendien zijn de door verweerder gebezigde middelen, te weten het uitnodigen voor een rechtmatigheidsgesprek op basis van de vermelde selectie, niet evenredig dan wel noodzakelijk om dat doel te bereiken. Verweerder had andere middelen moeten en kunnen kiezen. Verweerder had neutrale criteria kunnen formuleren op basis waarvan bijzondere onderzoeken kunnen plaatsvinden, bijvoorbeeld een bijzonder onderzoek naar alle bijstandsgerechtigden die in achtereenvolgende jaren langdurige vakanties in hetzelfde gebied hebben gehad, onafhankelijk of dat in Marokko, Spanje, Frankrijk, Suriname of een willekeurig ander land was.
Het voorgaande betekent dat sprake is van verboden onderscheid naar nationaliteit, ras dan wel etniciteit.
De verklaringen van eisers zijn een rechtstreeks gevolg van het door verweerder gemaakte verboden onderscheid. Nu deze verklaringen zijn verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, moet het gebruik hiervan onder alle omstandigheden ontoelaatbaar worden geacht. Verweerder was dan ook niet bevoegd om het recht op de aan eisers toegekende bijstandsuitkering met ingang van 15 februari 2013 op te schorten en in te trekken.
Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de wet. Er is tevens aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en het primaire besluit I en het primaire besluit II te herroepen, nu deze besluiten eveneens in strijd met de wet zijn en dit gebrek niet kan worden hersteld. Dat betekent dat het recht van eisers op een bijstandsuitkering met ingang van 15 februari 2013 herleeft.
De overige beroepsgronden behoeven gezien het voorgaande geen nadere bespreking meer.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hun betaalde griffierecht vergoedt.
De rechtbank veroordeelt verweerder op grond van artikel 7:15 en 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de door eisers in bezwaar en beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.948,- (1 punt voor het indienen van de bezwaarschriften, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1). Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond,
- -
-
vernietigt het bestreden besluit,
- -
-
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, hetgeen in dit geval inhoudt dat de besluiten van 26 februari 2013 en 15 april 2013 worden herroepen,
- -
-
bepaalt dat verweerder aan eisers het betaalde griffierecht van € 44,- vergoedt,
- -
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.948,-, te betalen aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A.C. van Nifterick, voorzitter, en mr. T. Damsteegt en mr. P. Vrolijk, leden, in aanwezigheid van mr. F.A. Hut, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 april 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.