Rechtbank Rotterdam, 22-07-2014, ECLI:NL:RBROT:2014:5912, AWB-14_01230
Rechtbank Rotterdam, 22-07-2014, ECLI:NL:RBROT:2014:5912, AWB-14_01230
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Rotterdam
- Datum uitspraak
- 22 juli 2014
- Datum publicatie
- 17 januari 2020
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBROT:2014:5912
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2016:63, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB-14_01230
Inhoudsindicatie
Anders dan eiser vindt de rechtbank echter niet dat het opzettelijk nalaten van (volledige) betaling omdat men het met het geheven tarief oneens is, een verschoonbaar verzuim oplevert. Als eiser gelijk zou krijgen levert dit ook een onwenselijk precedent op. Iedereen die meent dat de griffier ten onrechte of volgens een te hoog tarief griffierecht berekent zou dan betaling tot na een beslissing van de rechter kunnen opschorten. Door die ontwikkeling zou de incasso van griffierecht ernstig worden gefrustreerd. Het beroep zal dus niet ontvankelijk worden verklaard.
Uitspraak
Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 14/1230
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Binnenmaas, verweerder,
gemachtigde: C. Vaassen.
Procesverloop
Bij brief van 15 juli 2013 heeft eiser de burgemeester en een van de wethouders van de gemeente Binnenmaas in gebreke gesteld en verzocht binnen 14 dagen de gewenste gegevens te verstrekken.
Verweerder heeft hierop bij brief van 14 oktober 2013, verzonden 15 oktober 2013, geantwoord.
Eiser heeft hiertegen bij beroepschrift van 10 februari 2014, ontvangen 11 februari 2014, beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2014. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1.1. De griffier heeft met toepassing van artikel 8:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de brief van 23 april 2014 aan eiser meegedeeld dat een griffierecht was verschuldigd van € 165,-, dat hij dit bedrag moest doen bijschrijven op rekening van de rechtbank en dat hij er bij niet tijdige betaling rekening mee moest houden dat de bestuursrechter zijn beroep niet-ontvankelijk zou kunnen verklaren. Vast staat dat het geheven griffierecht bij aanvang van de zitting niet was bijgeschreven en ook niet anderszins was betaald. Op grond van genoemd artikel moet dat dan leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiser in verzuim is geweest. De rechtbank begrijpt dat eiser die vraag met ja beantwoordt. Eiser heeft aangegeven dat hij op goede gronden meent dat zijn beroep een belastingzaak betreft, omdat de gegevens waarop het beroep ziet in relatie staan tot de WOZ-zaak met nummer ROT 13/7452 inzake de WOZ-waarde van zijn woning per waardepeildatum 1-1-2012. Het verschuldigde griffierecht voor een belastingzaak is € 45,-. Dat heeft hij betaald. Het verschuldigde griffierecht voor een overige bestuursrechtelijke zaak is € 165,-. Dat heeft hij niet betaald, omdat hij meent daartoe niet verplicht te zijn.
1.2. Anders dan eiser vindt de rechtbank echter niet dat het opzettelijk nalaten van (volledige) betaling omdat men het met het geheven tarief oneens is, een verschoonbaar verzuim oplevert. Als eiser gelijk zou krijgen levert dit ook een onwenselijk precedent op. Iedereen die meent dat de griffier ten onrechte of volgens een te hoog tarief griffierecht berekent zou dan betaling tot na een beslissing van de rechter kunnen opschorten. Door die ontwikkeling zou de incasso van griffierecht ernstig worden gefrustreerd. Het beroep zal dus niet ontvankelijk worden verklaard.
Per brief van 27 juni 2014, na afloop van de zitting, heeft eiser bericht dat hij in deze zaak onder protest van gehoudenheid alsnog de resterende € 120,- griffierecht heeft doen bijschrijven. Dat is echter te laat. Betaling had voorafgaand aan de zitting moeten plaatsvinden. Het komt de rechtbank, gelet op de uitspraak, wel redelijk voor dat aan eiser de restbetaling wordt teruggestort. Daartoe zal worden gelast.
Inzet van het beroep is een beslissing die verweerder heeft genomen naar aanleiding van een verzoek van eiser om informatie over de ambtelijke status van het Hoofd heffingen van de gemeente Binnenmaas. De gevraagde gegevens zijn geen informatie die valt onder het toepassingsbereik van artikel 40 van de Wet waardering onroerende zaken. Onder dat toepassingsbereik vallen alleen waardegegevens van eisers woning en andere gegevens die aan de waardering van zijn woning ten grondslag hebben gelegen. De vraag op basis van welke ambtelijke positie voornoemd Hoofd heffingen werkzaam was heeft bij de waardering van eisers woning geen rol gespeeld. Hieruit volgt dat eisers beroep geen belastingzaak is, maar een bestuursrechtelijke zaak anderszins. De rechtbank vindt dus ten overvloede dat de griffier in deze zaak volgens het juiste tarief griffierecht heeft geheven.
Meer subsidiair stelt de rechtbank vast dat eiser buiten de wettelijke termijn van zes weken (artikel 6:7 van de Awb) beroep heeft ingesteld. Als bestreden besluit wordt aangemerkt de brief van 14 oktober 2013. Het beroepschrift is gedateerd 10 februari 2014. Van enige omstandigheid op grond waarvan moet worden geoordeeld dat eiser redelijkerwijs niet in verzuim is geweest heeft hij geen melding gemaakt. De rechtbank is daar verder ook niet van gebleken. Voor zover overweging 1.2. een onjuist oordeel zou zijn moet het beroep subsidiair niet-ontvankelijk worden verklaard wegens termijnoverschrijding.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- -
-
bepaalt dat de griffier aan eiser het te veel betaalde griffierecht ad € 120,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.B. van Dam, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: