Rechtbank Rotterdam, 15-01-2015, ECLI:NL:RBROT:2015:89, ROT 14-2539
Rechtbank Rotterdam, 15-01-2015, ECLI:NL:RBROT:2015:89, ROT 14-2539
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Rotterdam
- Datum uitspraak
- 15 januari 2015
- Datum publicatie
- 16 januari 2015
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBROT:2015:89
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2016:661, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- ROT 14-2539
Inhoudsindicatie
Schaarse vergunning. Bestendige gedragslijn dat verlening van vergunningen voor speelautomatenhallen plaatsvindt op volgorde van binnenkomst van de aanvraag. De rechtbank acht deze verdelingsmethode in de situatie waarin nog niet alle beschikbare vergunningen zijn verleend - zoals in deze zaak het geval is - niet in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Het had eiseres bekend kunnen zijn dat er nog één vergunning beschikbaar was.
Uitspraak
Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 14/2539
gemachtigde: mr. M.T.C.A. Smets,
en
gemachtigden: mr. A.J.J. van der Vlist en mr. R.S. Niamat.
Procesverloop
Bij besluit van 19 september 2013 heeft verweerder aan derde-partij een vergunning verleend voor het exploiteren van een speelautomatenhal gevestigd aan [adres] te Rotterdam (de vergunning).
Bij besluit van 23 december 2013 heeft verweerder het besluit van 19 september 2013 gewijzigd, in die zin dat de toegestane openingstijden zijn verruimd.
Bij besluit van 27 februari 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres hiertegen ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Derde-partij heeft hierop gereageerd.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2014. Namens eiseres zijn verschenen mr. S.M.J. van Groenendael-Rijken en haar gemachtigde. Verweerder en derde-partij hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Overwegingen
Eiseres is exploitant van twee speelautomatenhallen in Rotterdam.
Voordat verweerder de vergunning aan derde-partij verleende, had hij in totaal elf andere vergunningen voor speelautomatenhallen verleend. 2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het besluit van 18 september 2013, gewijzigd bij besluit van 23 december 2013, gehandhaafd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij, nu het maximum aan te verlenen vergunningen voor speelautomatenhallen nog niet was bereikt, bevoegd was de vergunning aan derde-partij te verlenen. Van een weigeringsgrond is niet gebleken, mede gezien de positieve adviezen die zijn uitgebracht. Verweerder is dan ook van mening dat hij niet in strijd met artikel 2:39a van de APV Rotterdam 2012 (APV 2012) heeft gehandeld.
3. Derde-partij betoogt dat eiseres geen belanghebbende is en dat haar beroep dus niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie (bijvoorbeeld de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) van 28 april 2010, ECLI:NL:CBB:2010:BM4375) ondernemers of ondernemingen als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn aan te merken als zij in een concurrerende positie op dezelfde markt opereren of willen gaan opereren als de begunstigde van het besluit. Nu eiseres, net als derde-partij, opereert op de speelautomatenmarkt in Rotterdam, hiervoor een vergunning is vereist en er nog maar één vergunning beschikbaar was die aan derde-partij is verleend, dient eiseres, als concurrente, te worden aangemerkt als belanghebbende bij die vergunning.
4. Op grond van artikel 2:39a, eerste lid, van de APV 2012 is het verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelautomatenhal te vestigen of te exploiteren.
Op grond van het tweede lid van dit artikel kan de burgemeester maximaal twaalf
speelautomatenhallenvergunningen verlenen.
Het vierde lid van dit artikel bepaalt dat de burgemeester de vergunning weigert indien:
a. het maximaal aantal vergunningen voor speelautomatenhallen is verleend;
b. de beheerder(s) de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft (hebben) bereikt of de ondernemer of de beheerder van de speelautomatenhal niet voldoet aan de eisen gesteld in artikel 4 van het Speelautomatenbesluit;
c. de speelautomatenhal niet uitsluitend of rechtstreeks vanaf de openbare weg voor het publiek toegankelijk is;
d. de speelautomatenhal is gelegen in de nabijheid van scholen, jeugd-, buurt- of clubhuizen;
e. naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden
beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid;
f. de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.
Eiseres betoogt dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, omdat hij potentiële aanvragers niet op de hoogte heeft gesteld van de omstandigheid dat nog één vergunning verleend kon worden en omdat hij eiseres geen eerlijke kans heeft geboden een vergunning aan te vragen of mee te dingen naar de beschikbare vergunning. Dit betoog slaagt niet.
De APV 2012 is op de juiste wijze bekendgemaakt, zodat eiseres bekend had kunnen zijn met de inhoud hiervan. In de APV 2012 is de wijze van verdeling niet nader geregeld. Verweerder voert de bestendige gedragslijn dat de verlening van vergunningen voor speelautomatenhallen plaatsvindt op volgorde van binnenkomst van de aanvraag. De rechtbank acht deze verdelingsmethode in de situatie waarin nog niet alle beschikbare vergunningen zijn verleend - zoals in deze zaak het geval is - niet in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Dit zou anders kunnen zijn in de situatie waarin alle beschikbare vergunningen zouden zijn verleend en er een vergunning vrijvalt, zoals in de door eiseres genoemde uitspraken van het CBb van 3 juni 2009 (ECLI:NL:CBB:2009:BI6466) en de rechtbank Oost-Brabant van 17 juli 2014 (ECLI:NL:RBOBR:2014:3848) het geval was.
In tegenstelling tot hetgeen eiseres stelt, had het haar eveneens bekend kunnen zijn dat er nog één vergunning beschikbaar was. Verweerder heeft ter zitting uitgelegd dat kort na de inwerkingtreding van de APV 2012, op 30 januari 2013, op de website van de gemeente Rotterdam is vermeld dat verweerder maximaal twaalf vergunningen voor speelautomatenhallen kan verlenen en dat er op dat moment elf speelautomatenhallen waren vergund. Dit is nogmaals in vergelijkbare bewoordingen op de website vermeld op 24 juli 2013 en op 11 september 2013. De rechtbank ziet niet in dat verweerder, zoals eiser stelt, door middel van een vermelding in het Gemeenteblad, via een brief of op andere wijze kenbaar had moeten maken dat er nog één vergunning te verlenen was.
In de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 (APV 2008) - waaronder eveneens ruimte was voor twaalf vergunningen voor speelautomatenhallen - was een lijst opgenomen met daarop de namen van degenen aan wie een vergunning voor een speelautomatenhal was verleend. De stelling van eiseres ter zitting dat zij in aanmerking had moeten komen voor de nog beschikbare vergunning, omdat zij, althans een aan haar gelieerde onderneming, als potentiële gegadigde aan wie nog geen vergunning was verleend op de lijst in de APV 2008 voorkwam, leidt niet tot een gegrondverklaring van het beroep. Nergens blijkt uit dat eiseres aan de plaatsing op deze lijst rechten kon ontlenen.
Het stond eiseres vrij om een aanvraag voor de exploitatie van een speelautomatenhal in te dienen en zodoende de nog beschikbare twaalfde vergunning te verwerven. Dat zij dit heeft nagelaten is voor haar risico.
Hetgeen overigens door derde-partij is aangevoerd, kan onbesproken blijven.
Het betoog van eiseres dat verweerder de vergunning had moeten weigeren op grond van artikel 2:39a, vierde lid, aanhef en onder c, d, e en f, van de APV 2012, slaagt evenmin.
Op grond van artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Uit de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever hiermee de eis heeft willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en de daadwerkelijke (of achterliggende) reden om een besluit in rechte aan te vechten en dat de bestuursrechter een besluit niet moet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die niet strekt tot bescherming van een belang waarin de eisende partij feitelijk dreigt te worden geschaad. De weigeringsgronden zoals genoemd in artikel 2:39a, vierde lid, aanhef en onder c, d en e, van de APV 2012 strekken kennelijk niet tot bescherming van het belang van eiseres, zodat het beroep van eiseres op deze weigeringsgronden geen doel kan treffen.
Dit ligt genuanceerder voor de stelling van eiseres dat de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met het geldende bestemmingsplan (de weigeringsgrond van artikel 2:39a, vijfde lid onder f van de APV 2012). Dit leidt echter evenmin tot een gegrondverklaring van het beroep. Tussen partijen is niet in geschil dat de locatie waarop de aanvraag betrekking heeft de bestemming Stadscentrum, zone III, heeft. Op grond van artikel 2 van de planvoorschriften zijn ter plaatse onder andere ‘bijzondere doeleinden’ toegestaan. Artikel 1 van de planvoorschriften omschrijft ‘bijzondere doeleinden’ als doeleinden van sociale, culturele, medische, educatieve, recreatieve of levensbeschouwelijke aard of met een openbare-dienstkarakter. De Bebouwingscommissie heeft in haar advies, besproken in haar 2244e vergadering, opgemerkt dat in de “Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012” een casino valt onder de bestemmingshoofdgroep ‘cultuur en ontspanning’. Zij stelt dit gelijk met ‘doeleinden van recreatieve aard’. De commissie acht een casino in aard vergelijkbaar met een speelautomatenhal en heeft daarom (thans) als standpunt dat een speelautomatenhal past binnen de bestemming. De rechtbank acht dit juist. Zij volgt dus niet het betoog van eiseres dat een speelautomatenhal in strijd is met het bestemmingsplan. Daaraan doet niet af dat in de planvoorschriften niet expliciet is opgenomen dat ter plaatse een speelautomatenhal is toegestaan.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A. Schreuder, voorzitter, en mr. J.H. de Wildt en mr. E. Lunenberg, leden, in aanwezigheid van mr. H.C. de Wit-Mulder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: