Home

Rechtbank Rotterdam, 02-12-2016, ECLI:NL:RBROT:2016:10184, 514753 / HA RK 16-1004

Rechtbank Rotterdam, 02-12-2016, ECLI:NL:RBROT:2016:10184, 514753 / HA RK 16-1004

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
2 december 2016
Datum publicatie
18 januari 2017
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2016:10184
Zaaknummer
514753 / HA RK 16-1004

Inhoudsindicatie

Wrakingsverzoek afgewezen. Indien een partij meerdere procedures bij (een kamer van) hetzelfde gerecht voert, zoals hier het geval is, kan veelal niet, maar hoeft ook niet te worden vermeden dat eenzelfde rechter andermaal of: meermalen een zaak van die partij beoordeelt. De rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn. De enkele omstandigheid dat zodanige partij in een andere procedure in het ongelijk is gesteld door die rechter, is niet een uitzonderlijke omstandigheid die een zwaarwegende aanwijzing voor partijdigheid vormt. Rechters zijn niet gehouden om voor de zitting vragen van een partij te beantwoorden. Het is niet aan de wrakingskamer om een eerdere uitspraak van de rechter in een verzetprocedure van verzoeker inhoudelijk te toetsen. Geen zodanig onbegrijpelijke beslissing dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid van de rechter is ingegeven.

Uitspraak

Meervoudige kamer voor wrakingszaken

Zaaknummer / rekestnummer: 514753 / HA RK 16-1004

Beslissing van 2 december 2016

op het verzoek van

[naam verzoeker],

wonende te [woonplaats],

verzoeker,

strekkende tot wraking van:

mr. M. Schoneveld, mr. A.C. Rop en mr. M.G.L. de Vette, rechters in de rechtbank Rotterdam, team Bestuur 1, hierna: de rechters.

1 Het procesverloop en de processtukken

Bij deze rechtbank zijn beroepsprocedures aanhangig tussen verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [naam gemeente], welke procedures als kenmerk hebben: ROT 16/2310 WOB SC01, ROT 16/2359 WOB SC01, ROT 16/2384 WOB SC01, ROT 16/5570 WOB RO02, ROT 16/5771 WOB RO02, ROT 16/5872 WOB RO02 en ROT 16/5819 WOB RO02.

Bij brieven van 26 oktober 2016 is door de griffier van deze rechtbank aan verzoeker medegedeeld dat het beroep in voormelde procedures door de meervoudige kamer zal worden behandeld en wel ter zitting van 17 november 2016. De meervoudige kamer zou bestaan uit de rechters.

Bij faxbericht van 17 november 2016 heeft verzoeker wraking van de rechters verzocht.

De verzoeker, de rechters en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [naam gemeente] (hierna: de wederpartij) zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd. De rechters zijn in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. Zij hebben op 22 november 2016 een schriftelijke reactie ingediend.

De wrakingskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

- relevante stukken uit de hierboven vermelde bodemprocedures;

- de schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek;

- de schriftelijke reactie van voornoemde rechters.

Verzoeker heeft, voorafgaande aan de behandeling van dit wrakingsverzoek met kenmerk HA RK 16-1004 op de zitting van 25 november 2016 van verzoeker een wrakingsverzoek ontvangen waarin verzoeker de wraking verzoekt van de leden van de wrakingskamer. Dit wrakingsverzoek - met kenmerk 515263 HA RK 16-1027 is door de wrakingskamer als kennelijk ongegrond buiten behandeling gesteld. Meteen nadat deze beslissing ter zitting was uitgesproken, is de wrakingskamer overgegaan tot de behandeling van het wrakingsverzoek met kenmerk HA RK 16-1004.

Voor de behandeling van dit wrakingsverzoek is niemand verschenen.

2 Het verzoek en het verweer daartegen

Een kopie van het wrakingsverzoek van 17 november 2016 en de onderbouwing daarvan is aan deze beslissing gehecht en de inhoud hiervan wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.

De rechters hebben niet in de wraking berust. Een kopie van hun schriftelijke reactie is eveneens aan deze beslissing gehecht en de inhoud hiervan wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.

3 De beoordeling

3.1

In de eerste plaats is aan de orde de vraag of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan, namelijk

zodra de feiten en omstandigheden waarop het wrakingsverzoek is gegrond aan verzoeker

bekend waren geworden, een en ander zoals artikel 8:16, eerste lid, van de Algemene wet

bestuursrecht (hierna: Awb) eist.

3.2

Op 26 oktober 2016 of kort daarna is aan verzoeker bekend geworden dat het beroep in voormelde procedures behandeld zou worden door de meervoudige kamer, met vermelding van de namen van de rechters.

3.3

Bij faxbericht van 12 november 2016 heeft verzoeker de rechtbank verzocht om nog voor de zitting van 17 november 2016 een aantal vragen te beantwoorden. Daarnaast heeft verzoeker de rechtbank verzocht de zitting van 17 november 2016 uit te stellen. Bij brief van 15 november 2016 is vervolgens aan verzoeker medegedeeld dat de zitting niet werd verdaagd.

3.4

Hierna heeft verzoeker het wrakingsverzoek ingediend.

3.5

Hoewel verzoeker reeds op 26 oktober 2016 of kort daarna op de hoogte was van de namen van de rechters, is de wrakingskamer van oordeel, alles in samenhang beschouwd, dat het tijdsbestek tussen die omstandigheid, de daarna aan verzoeker bekend geworden feiten en omstandigheden - in het bijzonder dat hem is gebleken dat mr. Schoneveld teamvoorzitter is van het betreffende team Bestuur 1 en aan rechters van dat team zaken toewijst - en het moment van indienen van het wrakingsverzoek niet onaanvaardbaar lang is, zodat verzoeker ontvankelijk is in het wrakingsverzoek.

3.6

Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.

3.7

Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechters door hun persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig zijn.

3.8

Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechters jegens hem een vooringenomenheid koesteren objectief gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar is deze niet doorslaggevend.

3.9

Verzoeker heeft allereerst aangevoerd dat rechter mr. Schoneveld zichzelf de zeven onderhavige beroepszaken heeft toegewezen, de meervoudige kamer heeft samengesteld, zichzelf de positie van voorzitter heeft toegekend, zichzelf had aangewezen om uitspraak te doen in een (andere) verzetprocedure van verzoeker, zijdelings betrokken is bij alle zaken van verzoeker en in alle zaken van verzoeker de rechters heeft aangewezen. Dit klemt temeer nu verzoeker al eerder een wrakingsverzoek jegens mr. Schoneveld heeft ingediend.

3.10

Verzoeker heeft gesteld dat rechter mr. Schoneveld daardoor sterk de schijn van vooringenomenheid op zich heeft geladen.

3.11

De wrakingskamer overweegt dat, indien een partij meerdere procedures bij (een kamer van) hetzelfde gerecht voert, zoals hier het geval is, veelal niet kan, maar ook niet hoeft te worden vermeden dat eenzelfde rechter andermaal of: meermalen een zaak van die partij beoordeelt. De rechter wordt ook in dat geval, gelet op het hiervoor vermelde uitgangspunt, vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich hiervoor bedoelde uitzonderlijke omstandigheden voordoen. De enkele omstandigheid dat zodanige partij in een andere procedure, te weten: de bedoelde verzetprocedure, in het ongelijk is gesteld (mede) door die rechter, is niet zo’n uitzonderlijke omstandigheid. Aangezien het eerder door verzoeker ingediende wrakingsverzoek jegens mr. Schoneveld is afgewezen, was er voor mr. Schoneveld ook om die reden geen beletsel om zaken van verzoeker te behandelen.

3.12

De omstandigheid dat de bedoelde rechter in zijn of haar functie belast is met de verdeling en toedeling van zaken, alsmede met de samenstelling van de (meervoudige) kamer, maakt het voorgaande niet anders.

3.13

Verzoeker heeft verder aangevoerd dat de bij faxbericht van 12 november 2016 gestelde vragen, behoudens een ongemotiveerd antwoord op één van die vragen, niet zijn beantwoord. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat het niet beantwoorden van die vragen moet worden gelijkgesteld aan een ongemotiveerde afwijzing.

3.14

Hierbij heeft verzoeker aangevoerd dat in de weigering om de vragen te beantwoorden een voortzetting van de eerdere trend valt te zien: Verzoeker krijgt geen antwoord op legitieme vragen terwijl de wederpartij de rode loper ziet uitgerold. Ook is een verzoek van de wederpartij om een eerdere zitting te schorsen ongemotiveerd ingewilligd terwijl verzoeker geen antwoord krijgt op zijn verzoek om de stukken van het verzoek tot schorsing van de wederpartij.

3.15

Er is dan ook sprake van ongelijke behandeling van partijen, zo stelt verzoeker. Daarmee is de schijn van vooringenomenheid gewekt.

3.16

De wrakingskamer is van oordeel dat de rechters niet gehouden zijn om voor de zitting vragen te beantwoorden. Daar is de behandeling ter zitting voor bedoeld. Vragen kunnen ter zitting aan de orde worden gesteld en direct of naar aanleiding van de behandeling worden beantwoord in de uitspraak. Hierbij kunnen argumenten die verzoeker al eerder naar voren heeft gebracht thans geen rol meer spelen.

3.17

De omstandigheid dat verzoeker niet reeds voorafgaand aan de zitting antwoord heeft gekregen op zijn vragen, biedt aldus geen enkele rechtvaardiging voor de vrees dat de rechters niet onpartijdig zullen zijn.

3.18

Voorts heeft verzoeker aangevoerd dat rechter mr. Schoneveld een overduidelijk foutieve uitspraak heeft gedaan in de eerdere verzetzaak die deze rechter zichzelf had toegewezen, waardoor zij de schijn van vooringenomenheid op zich heeft geladen.

3.19

Het is niet aan de wrakingskamer om de uitspraak in de verzetzaak inhoudelijk te toetsen. Wraking kan immers niet fungeren als rechtsmiddel tegen onwelgevallige beslissingen. Nu het gaat om een door de rechter gegeven beslissing kan de vrees voor vooringenomenheid slechts objectief gerechtvaardigd zijn indien in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval de rechter een beslissing heeft genomen die zo onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid van de rechter is ingegeven. Daarvan is in dit geval naar het oordeel van de wrakingskamer, gelet op hetgeen door verzoeker is aangevoerd, geen sprake. Bijkomende feiten en omstandigheden, die al dan niet in samenhang met de gegeven motivering dat oordeel wel zouden kunnen rechtvaardigen, zijn niet gebleken.

3.20

De in het wrakingsverzoek onder 5, 6 en 7 aangevoerde gronden (kort samengevat: dat de rechters in strijd hebben gehandeld met de artikelen 8:53 en 6:20 Awb) hebben betrekking op processuele beslissingen van rechter mr. Schoneveld. Dergelijke beslissingen kunnen in beginsel geen grond voor wraking opleveren. Dat kan anders zijn indien een dergelijke beslissing zo onbegrijpelijk is, dat daarvoor (redelijkerwijs) geen andere verklaring is te geven dan dat die beslissing is ingegeven door vooringenomenheid. Daarvoor is onvoldoende gesteld.

3.21

Verzoeker heeft daarnaast nog aangevoerd dat de rechters Rop en De Vette niet zijn ingegaan op het verzoek om hun deelname aan de meervoudige kamer in te trekken. Deze omstandigheid kan niet gelden als een wrakingsgrond en wordt dan ook door de wrakingskamer terzijde geschoven.

3.22

Het verzoek tot wraking is mitsdien ongegrond en zal worden afgewezen.

4 De beslissing