Home

Rechtbank Rotterdam, 18-03-2016, ECLI:NL:RBROT:2016:1951, ROT-14_4253, ROT-14_6352, ROT-14_6353, ROT-14_7590

Rechtbank Rotterdam, 18-03-2016, ECLI:NL:RBROT:2016:1951, ROT-14_4253, ROT-14_6352, ROT-14_6353, ROT-14_7590

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
18 maart 2016
Datum publicatie
31 oktober 2016
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2016:1951
Zaaknummer
ROT-14_4253, ROT-14_6352, ROT-14_6353, ROT-14_7590

Inhoudsindicatie

Wet openbaarheid van bestuur.

Uitspraak

Team Bestuursrecht 1

Zaaknummers: ROT 14/4253, ROT 14/6352, ROT 14/6353 en ROT 14/7590

tussenuitspraak van de meervoudige kamer als bedoeld in artikel 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht van 18 maart 2016 in de zaken tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

en

Procesverloop

Bij besluit van 30 oktober 2013 (primair besluit 1) heeft verweerder beslist op 76 door eiser in augustus en september 2013 ingediende verzoeken om informatie en ingebrekestellingen.

Bij besluit van 27 november 2013 (primair besluit 2) heeft verweerder beslist op 29 door eiser in oktober en november 2013 ingediende verzoeken om informatie en ingebrekestellingen.

Bij besluit van 7 november 2013 (primair besluit 3) heeft verweerder beslist op 6 door eiser in september 2013 ingediende verzoeken om informatie en ingebrekestellingen.

Bij besluit van 22 januari 2014 (primair besluit 4) heeft verweerder beslist op 27 door eiser in november en december 2013 ingediende verzoeken om informatie en ingebrekestellingen.

Bij besluit van 6 mei 2014 (bestreden besluit 1) heeft verweerder eisers bezwaar tegen primair besluit 1 deels ongegrond en deels niet-ontvankelijk verklaard.

Bij besluit van 29 juli 2014 (bestreden besluit 2) heeft verweerder eisers bezwaar tegen primair besluit 2 deels ongegrond en deels niet-ontvankelijk verklaard.

Bij afzonderlijk besluit van 29 juli 2014 (bestreden besluit 3) heeft verweerder eisers bezwaar tegen primair besluit 3 deels ongegrond en deels niet-ontvankelijk verklaard.

Bij besluit van 23 september 2014 (bestreden besluit 4), heeft verweerder eisers bezwaar tegen primair besluit 4 deels gegrond, deels ongegrond en deels niet-ontvankelijk verklaard.

Het door eiser tegen bestreden besluit 1 ingestelde beroep is bij de rechtbank bekend onder zaaknummer ROT 14/4253.

Het door eiser tegen bestreden besluit 2 ingestelde beroep is bij de rechtbank bekend onder zaaknummer ROT 14/6352.

Het door eiser tegen bestreden besluit 3 ingestelde beroep is bij de rechtbank bekend onder zaaknummer ROT 14/6353.

Het door eiser tegen bestreden besluit 4 ingestelde beroep is bij de rechtbank bekend onder zaaknummer ROT 14/7590.

Verweerder heeft verweerschriften ingediend.

Het onderzoek ter zitting door de enkelvoudige kamer in de beroepen met de zaaknummers ROT 14/6352 en ROT 14/6353 heeft plaatsgevonden op 27 maart 2015. Eiser is met kennisgeving niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft op 15 juni 2015 het onderzoek in de procedures met de zaaknummers ROT 14/6352 en ROT 14/6353 heropend en besloten deze zaken te verwijzen naar de meervoudige kamer.

Het onderzoek ter zitting door de enkelvoudige kamer in het beroep met het zaaknummer ROT 14/7590 heeft plaatsgevonden op 3 juli 2015. Eiser is met kennisgeving niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft op 29 juli 2015 het onderzoek in de procedure met het zaaknummer ROT 14/7590 heropend en besloten deze zaak te verwijzen naar de meervoudige kamer.

Bij brief van 18 augustus 2015 heeft verweerder meegedeeld dat de bezwaren van eiser in de bovenvermelde procedures opnieuw aan de bezwaarschriftencommissie zullen worden voorgelegd.

Eiser heeft hierop aangegeven dat hij niet instemt met een nieuwe behandeling door de bezwaarschriftencommissie.

Bij brief van 27 oktober 2015 heeft verweerder meegedeeld dat de bezwaarschriftencommissie geen nieuw advies heeft uitgebracht.

Eiser heeft de beroepsgronden diverse malen aangevuld.

Het onderzoek ter zitting door de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 13 november 2015. Eiser is opgeroepen om ter zitting te verschijnen. Eiser heeft de rechtbank bericht dat hij niet zal verschijnen. Eiser is niet ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door mr. A.G.M. Ostojić-Hanssen.

Overwegingen

1.1.

Bij de primaire besluiten - gehandhaafd bij de bestreden besluiten - heeft verweerder op de volgende door eiser ingediende verzoeken om informatie beslist.

1.2.

Een verzoek op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens, zoals ingediend met de brief van 26 augustus 2013, kenmerk GMAR260813-01.

1.3.

Verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), zoals ingediend met de brieven van 13 september 2013, kenmerk GMAR130913-01, 13 september 2013, kenmerk GMAR130913-02, 13 september 2013, kenmerk GMAR130913-03, 13 september 2013, kenmerk GMAR130913-04, 13 september 2013, kenmerk GMAR130913-05,

13 september 2013, kenmerk GMAR130913-06, 13 september 2013, kenmerk GMAR130913-07, 13 september 2013, kenmerk GMAR130913-08, 13 september 2013, kenmerk GMAR130913-09, 13 september 2013, kenmerk GMAR130913-10, 13 september 2013, kenmerk GMAR130913-11, 13 september 2013, kenmerk GMAR130913-12,

13 september 2013, kenmerk GMAR130913-13, 13 september 2013, kenmerk GMAR130913-14, 13 september 2013, kenmerk GMAR130913-15, 17 september 2013, kenmerk GMAR170913-01, 17 september 2013, kenmerk GMAR170913-06, kenmerk GMAR170913-07, 20 september 2013, kenmerk GMAR200913-02, 20 september 2013, kenmerk GMAR200913-03, 20 september 2013, kenmerk GMAR200913-04, 20 september 2013, kenmerk GMAR200913-05, 22 september 2013, kenmerk GMAR220913-01,

22 september 2013, kenmerk GMAR220913-02, 22 september 2013, kenmerk GMAR220913-03, 22 september 2013, kenmerk GMAR220913-04, 22 september 2013, kenmerk GMAR220913-05, 23 september 2013, kenmerk GMAR230913-01, 23 september 2013, kenmerk GMAR230913-02, 23 september 2013, kenmerk GMAR230913-03,

23 september 2013, kenmerk GMAR230913-05, 24 september 2013, kenmerk GMAR240913-01, 24 september 2013, kenmerk GMAR240913-02, 24 september 2013, kenmerk GMAR240913-03, 24 september 2013, kenmerk GMAR240913-04, 25 september 2013, kenmerk GMAR250913-01, 8 december 2013, kenmerk GMAR131208-03WOB en 15 december 2013, kenmerk GMAR131215-02WOB.

1.4.

Verzoeken op grond van de Wob gecombineerd met zogenoemde “collegeverzoeken”, zoals ingediend met de brieven van 29 augustus 2013, kenmerk GMAR290813-01, 30 augustus 2013, kenmerk GMAR300813-01, 30 augustus 2013, kenmerk GMAR300813-02, 30 augustus 2013, kenmerk GMAR300813-03, 30 augustus 2013, kenmerk GMAR300813-04, 30 augustus 2013, kenmerk GMAR300813-05, 30 augustus 2013, kenmerk GMAR300813-06, 1 september 2013, kenmerk GMAR010913-01, 1 september 2013, kenmerk GMAR010913-03, 12 september 2013, kenmerk GMAR120913-01, 12 september 2013, kenmerk GMAR120913-02, 12 september 2013, kenmerk GMAR120913-03, 12 september 2013, kenmerk GMAR120913-04, 12 september 2013, kenmerk GMAR120913-05, 12 september 2013, kenmerk GMAR120913-06,

12 september 2013, kenmerk GMAR120913-07, 12 september 2013, kenmerk GMAR120913-08, 16 september 2013, kenmerk GMAR160913-01, 16 september 2013, kenmerk GMAR160913-02, 16 september 2013, kenmerk GMAR160913-03, 17 september 2013, kenmerk GMAR170913-02, 17 september 2013, kenmerk GMAR170913-03,

17 september 2013, kenmerk GMAR170913-04, 17 september 2013, kenmerk GMAR170913-05, 18 september 2013, kenmerk GMAR180913-01, 18 september 2013, kenmerk GMAR180913-02, 18 september 2013, kenmerk GMAR180913-03, 18 september 2013, kenmerk GMAR180913-04, 18 september 2013, kenmerk GMAR180913-05,

19 september 2013, kenmerk GMAR190913-01, 19 september 2013, kenmerk GMAR190913-02, 19 september 2013, kenmerk GMAR190913-03, 19 september 2013, kenmerk GMAR190913-05, 20 september 2013, GMAR200913-01, 23 september 2013, kenmerk GMAR230913-04, 24 september 2013, GMAR240913-05, 7 oktober 2013, kenmerk GMAR071013-02, 7 oktober 2013, kenmerk GMAR071013-03, 14 oktober 2013, kenmerk GMAR141013-02, 22 november 2013, kenmerk GMAR221113-03WOB,

27 november 2013, kenmerk GMAR271113-02WOB, 29 november 2013, kenmerk GMAR291113-03WOB, 8 december 2013, kenmerk GMAR131208-01WOB en 8 december 2013, kenmerk GMAR131208-04WOB.

1.5.

Collegeverzoeken, zoals ingediend met de brieven van 15 oktober 2013, kenmerk GMAR151013-01, 21 oktober 2013, kenmerk GMAR211013-01, 4 november 2013, kenmerk GMAR041113-01, 4 november 2013, kenmerk GMAR041113-02, 5 november 2013, kenmerk GMAR051113-01, 6 november 2013, kenmerk GMAR061113-02COV,

7 november 2013, kenmerk GMAR071113-01COV, 10 november 2013, kenmerk GMAR01113-01COV, 12 november 2013, GMAR121113-01COV, 13 november 2013, kenmerk GMAR131113-01COV, 18 november 2013, kenmerk GMAR181113-01COV,

18 november 2013, GMAR181113-02COV, 19 november 2013, kenmerk GMAR191113-01COV, 20 november 2013, kenmerk GMAR201113-01COV, 21 november 2013, kenmerk GMAR211113-01COV, 22 november 2013, kenmerk GMAR221113-01COV, 22 november 2013, kenmerk GMAR221113-02COV, 24 november 2013, kenmerk GMAR241113-01COV, 24 november 2013, kenmerk GMAR241113-02STA, 25 november 2013, kenmerk GMAR251113-01COV, 26 november 2013, kenmerk GMAR261113-01COV, 26 november 2013, kenmerk GMAR261113-02COV, 27 november 2013, kenmerk GMAR271113-01COV, 28 november 2013, kenmerk GMAR281113-01COV, 29 november 2013, kenmerk GMAR291113-02COV, 30 november 2013, kenmerk GMAR301113-02COV, 30 november 2013, kenmerk GMAR301113-03COV, 30 november 2013, kenmerk GMAR301113-04COV, 2 december 2013, kenmerk GMAR021213-01COV, 3 december 2013, kenmerk GMAR031213-01COV, 4 december 2013, kenmerk GMAR041213-01COV, 5 december 2013, kenmerk GMAR051213-01COV, 5 december 2013, kenmerk GMAR051213-02COV, 8 december 2013, kenmerk GMAR131208-02COV en 15 december 2013, kenmerk GMAR131215-01COV.

1.6.

De verzoeken om informatie zijn gedeeltelijk ingewilligd, gedeeltelijk afgewezen en voor een deel doorgezonden naar de gemeente Ridderkerk.

2. Eiser heeft een groot aantal beroepsgronden aangevoerd en heeft daarbij tal van stellingen betrokken en argumenten aangevoerd. De rechtbank is niet gehouden om op iedere afzonderlijke stelling en op ieder afzonderlijk argument in te gaan. De rechtbank zal zich beperken tot de beroepsgronden die, beoordeeld naar de strekking van de beroepen, voornamelijk de rechtsstrijd van partijen bepalen. Daarbij betrekt de rechtbank mede dat eiser, hoewel opgeroepen, niet ter zitting is verschenen, met als gevolg dat de rechtbank niet in de gelegenheid is geweest inhoud en strekking van eisers beroepsgronden nader met hem te bespreken.

Adviezen van de bezwaarschriftencommissie

2.1.

Verweerder heeft bij het nemen van de bestreden besluiten de adviezen van de Commissie voor de bezwaarschriften Albrandswaard (de commissie) gevolgd.

2.2.

Eiser betoogt dat er feitelijk nooit een commissie is samengesteld overeenkomstig het bepaalde in de Verordening behandeling bezwaarschriften Albrandswaard (Verordening) en dat de adviezen door de voorzitter en de secretaris van de commissie - dus door verweerder zelf - zijn gegeven. Doordat geen sprake was van rechtmatige bezwaarprocedures zijn geen rechtsgeldige adviezen uitgebracht en is hem bezwaar onthouden, zodat geen sprake kan zijn van rechtmatige beslissingen op bezwaar.

2.3.

Dit betoog slaagt. Op grond van de Verordening brengt een bezwaarschriftencommissie, behoudens hier niet ter zake doende uitzonderingen, advies uit. Een kamer van de commissie bestaat volgens artikel drie, derde lid, van de Verordening uit, kort gezegd, een onafhankelijke voorzitter en twee leden. Volgens artikel 16, eerste lid, van de Verordening beraadslaagt en beslist de commissie achter gesloten deuren over het door haar uit te brengen advies. De rechtbank heeft verweerder bevraagd over de samenstelling van de commissie die de aan de bestreden besluiten ten grondslag liggende adviezen heeft uitgebracht. Verweerder heeft desgevraagd verklaard dat hij niet meer de gegevens kan achterhalen over de wijze waarop in deze zaken de adviezen van de commissie tot stand zijn gekomen en dat hij het er daarom op moet houden dat alleen de voorzitter betrokken is geweest bij de totstandkoming van de adviezen.

2.4.

Hieruit volgt dat in de bestreden besluiten ten onrechte is overwogen dat de onafhankelijke commissie advies heeft uitgebracht. De door de commissie uitgebrachte adviezen zijn in strijd met de Verordening tot stand gekomen. Nu deze adviezen aan de bestreden besluiten ten grondslag liggen, zijn deze besluiten gebrekkig tot stand gekomen.

3.1.

De rechtbank ziet met het oog op het streven naar finale beslechting van het geschil aanleiding verweerder in de gelegenheid te stellen de gebreken in de bestreden besluiten te herstellen.

Dat kan door eisers bezwaren om advies voor te leggen aan de commissie en het vervolgens nemen van nieuwe besluiten op bezwaar. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder de gebreken kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.

3.2.

Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk meedelen aan de rechtbank. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen om binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beide gevallen en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.

4. Indien verweerder gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen zal een heroverweging moeten plaatsvinden op grondslag van de bezwaren en na kennisneming van de op de voet van artikel 7:13 van de Awb uit te brengen adviezen van de commissie. Met het oog op finale beslechting van het geschil ziet de rechtbank aanleiding om voorts het volgende te overwegen, opdat verweerder daarmee bij het herstel van de gebreken rekening kan houden.

Beraadslagingen commissie

5.1.

In zaak ROT 14/4253 betoogt eiser dat verweerder ten onrechte niet op zijn verzoek de beraadslagingen van de commissie openbaar heeft gemaakt.

5.2.

Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraken van 19 maart 2003 (ECLI:NL:RVS:2003:AF6023) en van 6 augustus 2003 (ECLI:NL:RVS:AI0786), volgt dat een commissie als hier aan de orde moet worden aangemerkt als een bestuursorgaan in de zin van de Awb. Dit brengt met zich dat, indien stukken bij de commissie berusten, verweerder op de voet van artikel 4 van de Wob het verzoek naar de commissie had moeten doorzenden. Verweerder heeft dat niet gedaan.

6. Wat betreft het beroep onder nummer ROT 14/6353 kan worden vastgesteld dat het tegen primair besluit 3 ingediende bezwaarschrift van 12 december 2013, kenmerk GMAR131212-01BPF alleen betrekking heeft op het niet inwilligen van drie Wob-verzoeken. Eerst met het aanvullende bezwaarschrift van 23 december 2013, kenmerk GMAR131223-01BZW, is ook bezwaar gemaakt tegen de gestelde weigering van verweerder om op enkele collegeverzoeken te beslissen. Dit aanvullende bezwaarschrift is echter buiten de (op 19 december 2013 eindigende) bezwaartermijn ingediend.

Doorzending informatieverzoeken naar gemeente Ridderkerk

7.1.

Eiser betoogt dat voor zover zijn informatieverzoeken door verweerder zijn doorgezonden naar de gemeente Ridderkerk, dit op oneigenlijke gronden is geschied, omdat verweerder op grond van artikel 9 van de Gemeenschappelijke Regeling Samenwerking Sociale Zaken Albrandswaard en Ridderkerk (de Gemeenschappelijke regeling) bevoegd is om stukken uit het archief van de centrumgemeente op te vragen en de verzoeken daarom zelf had kunnen afdoen. Tevens betoogt eiser dat verweerder zijn verzoeken vanaf medio 2014 zelf had moeten afhandelen, omdat toen een nieuw samenwerkingsverband is gesloten tussen verweerder en de gemeenten Barendrecht en Ridderkerk (de BAR-organisatie), waarbij verweerder geen bevoegdheden of verantwoordelijkheden heeft overgedragen.

7.2.

Eiser woont in Albrandswaard en heeft zijn Wob-verzoeken gericht aan het college van deze gemeente (verweerder). De Wob-verzoeken hebben voor een deel betrekking op stukken die samenhangen met de uitvoering van de sociale regelgeving. Deze uitvoering werd tot 1 januari 2014 op grond van de destijds geldende Gemeenschappelijke regeling voor verweerder uitgevoerd door medewerkers van de gemeente Ridderkerk. De gemeente Ridderkerk, de centrumgemeente, was op grond van de regeling belast met de archivering van de desbetreffende stukken. Verweerder heeft daarom het desbetreffende deel van de Wob-verzoeken doorgezonden naar de gemeente Ridderkerk.

7.3.

Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.

Op grond van artikel 4, eerste lid, wordt, indien het verzoek betrekking heeft op gegevens in documenten die berusten bij een ander bestuursorgaan dan dat waarbij het verzoek is ingediend, de verzoeker zo nodig naar dat orgaan verwezen. Is het verzoek schriftelijk gedaan, dan wordt het doorgezonden onder mededeling van de doorzending aan de verzoeker.

7.4.

Op grond van artikel 7 van de Gemeenschappelijke regeling is het college van de centrumgemeente belast met de zorg voor en het toezicht op de bewaring en het beheer van de archiefbescheiden van de uitvoeringsorganisatie.

7.5.

De Afdeling heeft in de uitspraak van 10 februari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:329) geoordeeld, dat op grond van de Gemeenschappelijke regeling de bevoegdheden met betrekking tot de sociale regelgeving in mandaat werden uitgeoefend door medewerkers van de gemeente Ridderkerk. Dit betekent dat verweerder verantwoordelijk bleef voor de uitoefening van de sociale regelgeving door voornoemde medewerkers, dat de stukken met betrekking tot deze sociale regelgeving bestemd waren voor verweerder en dat deze stukken moeten worden geacht onder verweerder te berusten in de zin van de Wob. Verweerder mocht het desbetreffende deel van de Wob-verzoeken dus niet doorzenden naar de gemeente Ridderkerk. Bij dit oordeel heeft de Afdeling betrokken dat in de Gemeenschappelijke regeling geen regeling was opgenomen met betrekking tot de behandeling van Wob-verzoeken. De in artikel 7 van de Gemeenschappelijke regeling opgenomen archiefregeling kan niet als een zodanige regeling worden aangemerkt.

7.6.

De rechtbank ziet geen reden om tot een ander oordeel te komen dan de Afdeling. Dit betekent dat verweerder dit deel van de Wob-verzoeken ten onrechte heeft doorgezonden en dat verweerder opnieuw binnen de termijn als bedoeld in artikel 6, eerste of tweede lid, van de Wob een besluit zal dienen te nemen op dit deel van de Wob-verzoeken.

Afwijzing verzoeken om schadevergoeding

8.1.

Eiser heeft verweerder in enkele verzamelverzoeken - bestaande in een schikkingsvoorstel en een collegeverzoek - verzocht om “toekenning van een passende financiële schadevergoeding die recht doet aan de omstandigheden”, omdat verweerder jegens hem onrechtmatig zou hebben gehandeld.

8.2.

Op 1 juli 2013 zijn de bepalingen over schadevergoeding bij onrechtmatig bestuurshandelen uit de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (Stb. 2013, 50) in werking getreden. Tot deze datum was het mogelijk beroep in te stellen tegen een zogeheten zelfstandig of zuiver schadebesluit. Per deze datum is die mogelijkheid niet langer aanwezig, doordat in artikel 8:4, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb is bepaald dat geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit inzake vergoeding van schade wegens onrechtmatig bestuurshandelen. Volgens het overgangsrecht blijft op schade, veroorzaakt door een besluit dat werd bekendgemaakt of een handeling die werd verricht voor het tijdstip waarop deze wet voor dat besluit of die handeling in werking is getreden, het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing.

8.3.

Voor zover eisers verzoeken om schadevergoeding betrekking hebben op een besluit of handeling van na 1 juli 2013, volgt uit artikel 8:4, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb dat geen beroep kan worden ingesteld; gelet op artikel 7:1 van de Awb staat dan evenmin bezwaar open. Dit betekent dat verweerder, voor zover bij de bestreden besluiten de afwijzing van de verzochte schadevergoeding is gehandhaafd, de daartegen gerichte bezwaren niet-ontvankelijk had moeten verklaren.

Mandaat en verdagingsbesluit

9.1.

Wat betreft de beroepen onder de nummers ROT 14/6352 en ROT 14/6353 betoogt eiser onder meer dat verdaging van de beslistermijn als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Wob op oneigenlijke gronden heeft plaatsgevonden. Tevens betwist eiser dat aan medewerkers van verweerder een rechtsgeldig mandaat is verstrekt. Eiser meent dat verweerder dwangsommen heeft verbeurd doordat te laat is beslist. Hiermee ligt de vraag voor of op eisers Wob-verzoeken van 7 en 14 oktober 2013 (onder de nummers GMAR071013-02/03 en GMAR141013-02), onderscheidenlijk van 19, 24 en 25 september 2013 (onder de nummers GMAR190913-05, GMAR240913-05 en GMAR250913-01) tijdig is beslist.

9.2.

Artikel 6, eerste en tweede lid, van de Wob luidt:

“1. Het bestuursorgaan beslist op het verzoek om informatie zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken gerekend vanaf de dag na die waarop het verzoek is ontvangen.

2. Het bestuursorgaan kan de beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging wordt voor de afloop van de eerste termijn schriftelijk gemotiveerd mededeling gedaan aan de verzoeker.”

9.3.

Naar aanleiding van eisers verzoeken zijn op 31 oktober 2013 onderscheidenlijk op 22 oktober 2013 verdagingsbesluiten aan eiser gezonden. Deze besluiten zijn genomen door een medewerker van het team Juridische Zaken.

9.4.

De Afdeling heeft in de uitspraak van 10 februari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:329) geoordeeld, dat het mandaatbesluit waarbij aan medewerkers van het team Juridisch Zaken de bevoegdheid is verleend om in naam van het college proceshandelingen te verrichten alsmede verzoeken om informatie, ingebrekestellingen en aanvragen tot het nemen van besluiten van eiser af te doen, niet in werking is getreden. Dit betekent dat verdagingsbesluiten, die door medewerkers van het team Juridische Zaken zijn genomen namens verweerder, onbevoegd zijn genomen, zodat verweerder binnen de termijn van vier weken als genoemd in artikel 6, eerste lid, van de Wob, op de verzoeken had moeten beslissen.

9.5.

Er lijkt geen reden om in de onderhavige beroepen tot een ander oordeel te komen. Hieruit volgt dat verweerder niet tijdig op de verzoeken heeft beslist. Verweerder zal bij een nader te nemen beschikking moeten vaststellen of ter zake dwangsommen zijn verschuldigd en de eventuele hoogte daarvan moeten vaststellen.

9.6.

In de bestreden besluiten is ten aanzien van de verdagingsbesluiten, door verwijzing naar het advies van de commissie, geoordeeld dat eisers bezwaren daartegen

niet-ontvankelijk moeten worden geacht, omdat eiser ter zake geen procesbelang zou hebben. Daartoe is verwezen naar een eerder advies. Dit eerdere advies was niet bijgevoegd. Eiser heeft daarom terecht betoogd dat de bestreden besluiten in zoverre in strijd zijn met het motiveringsbeginsel.

Collegeverzoeken

10.1.

Eiser betoogt dat de beslissingen op zijn collegeverzoeken (fictieve) weigeringen om te beslissen inhouden, omdat verweerder de verzoeken afwijst met een standaardtekst. Volgens eiser dient een dergelijk meervoudig verzoek (een algemeen informatieverzoek) om het juridisch bereik te vergroten tot buiten de Wob.

10.2.

Verweerder heeft op (gecombineerde) Wob-/collegeverzoeken van eiser in - in bezwaar gehandhaafde - primaire besluiten gereageerd met de volgende (herhaalde) tekst: “Daar waar u ons verzoekt informatie te verschaffen die verder reikt dan de plicht die bestuursorganen op grond van de Wet openbaarheid van bestuur hebben, wijzen wij uw verzoek af. Door de grote hoeveelheid van uw verzoeken en het feit dat wij ook andere burgers moeten bedienen, ontbreekt het ons gewoonweg aan tijd om te achterhalen wat mondeling is uitgewisseld en dit schriftelijk neer te leggen.”

10.3.

In de uitspraak van 29 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2384) heeft de Afdeling geoordeeld dat het zogenaamde collegeverzoek geen basis kent in enige wetgeving.

10.4.

Uit de vele informatieverzoeken van eiser, alsmede uit zijn bezwaar- en beroepschriften blijkt, dat eiser een consequent en duidelijk onderscheid maakt tussen informatieverzoeken op grond van de Wob en door hem zo genoemde collegeverzoeken. Op de Wob-verzoeken van eiser heeft verweerder, hoewel niet tot volle tevredenheid van eiser, beslist, behoudens voor zover informatieverzoeken zijn doorgezonden naar de gemeente Ridderkerk. De (standaard) reactie, zoals onder 10.2. weergegeven, op de collegeverzoeken moeten worden aangemerkt als - informatieve - mededelingen van feitelijke aard. Deze mededelingen zijn in zoverre geen besluiten in de zin van de Awb, waartegen bezwaar en beroep openstaat. Gelet hierop zijn eisers daarop betrekking hebbende bezwaren bij de bestreden besluiten ten onrechte ongegrond in plaats van niet-ontvankelijk verklaard.

11. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:

- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken in de bestreden besluiten te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;

- houdt iedere verdere beslissing aan.

Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, voorzitter, en mr. D. Brugman en

mr. drs. A. Douwes, leden, in aanwezigheid van mr. S.M. Joseph, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2016.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel