Home

Rechtbank Rotterdam, 05-04-2017, ECLI:NL:RBROT:2017:2476, ROT 16/7063

Rechtbank Rotterdam, 05-04-2017, ECLI:NL:RBROT:2017:2476, ROT 16/7063

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
5 april 2017
Datum publicatie
5 april 2017
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2017:2476
Zaaknummer
ROT 16/7063
Relevante informatie
Dagloonbesluit werknemersverzekeringen [Tekst geldig vanaf 02-08-2022 tot 01-01-2025] art. 12e, Ziektewet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 15

Inhoudsindicatie

Vaststelling dagloon Zw-uitkering.

Correcte toepassing van het Dagloonbesluit werkt ongunstig uit voor eiseres; het leidt tot een dagloon van 50% van het dagloon dat zou gelden indien dit zou (moeten) worden berekend over het loon dat eiseres in de referteperiode heeft verdiend.

Uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 juni 2016 (ECLI:CRVB:2016:2347) lijkt te volgen dat de ongunstige uitwerking er naar het oordeel van de Raad niet toe doet. De rechtbank wijst echter op de uitspraken van 23 november 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BY4335) en 15 april 2004 (ECLI:NL:CRVB:2004:AO9408), waarin is overwogen dat lagere regels buiten toepassing moeten worden gelaten indien een vaststelling van een dagloon op onaanvaardbare wijze afbreuk doet aan de verzekeringsgedachte en aan het beginsel dat het dagloon een redelijke afspiegeling dient te zijn van het welvaartsniveau van een betrokkene (het dervingsbeginsel). De rechtbank is van oordeel dat in dit geval de toepassing van het Dagloonbesluit zodanig ongunstig uitwerkt voor eiseres dat dit leidt tot een dagloon dat niet meer geacht kan worden in overeenstemming te zijn met het dervingsbeginsel.

In de hiervoor genoemde uitspraak van 15 april 2004 is ook overwogen dat het in een dergelijk geval toelaatbaar is dat het dagloon rechtstreeks op het dervingsbeginsel wordt gebaseerd. In dit geval is daarvan sprake als niet het loon dat in de referteperiode is genoten, maar het loon dat over de referteperiode is genoten, in aanmerking wordt genomen. Naar het oordeel van de rechtbank biedt artikel 15 van de ZW hiervoor ook ruimte.

De rechtbank voorziet zelf in de zaak.

Uitspraak

Team Bestuursrecht 3

zaaknummer: ROT 16/7063

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,

gemachtigde: mr. T. Rook.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:

Randstad Uitzendbureau B.V., te Diemen.

Procesverloop

Bij besluit van 1 september 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten om eiseres met ingang van 27 juni 2016 een uitkering in het kader van de Ziektewet (ZW) toe te kennen. Daarbij is het dagloon vastgesteld op € 41,65.

Bij besluit van 6 oktober 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit gegrond verklaard. Het dagloon van eiseres is gewijzigd naar € 59,95.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar partner. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is op 18 april 2016 vanuit een situatie van werkloosheid voor 24 uur per week in dienst getreden bij Randstad Uitzendbureau B.V. (Randstad). Zij is op 27 juni 2016 uitgevallen voor haar werk, waarna Randstad de hoogte van het dagloon voor de ZW-uitkering heeft vastgesteld op € 41,65. Omdat eiseres de hoogte van het vastgestelde dagloon heeft bestreden, heeft Randstad verweerder verzocht om een toekenningsbeschikking op grond van de ZW te nemen.

2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het dagloon vastgesteld op € 59,95. Verweerder heeft daartoe - samengevat - gesteld dat in het geval van eiseres moet worden uitgegaan van het aantal dagloondagen vanaf de datum van indiensttreding, 18 april 2016, tot en met de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaand aan het aangiftetijdvak waarin het arbeidsurenverlies is ingetreden, 30 april 2016. Het in die periode genoten loon bedraagt € 555,08 en het aantal dagloondagen is 10.

3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de wet- en regelgeving niet juist zijn toegepast en dat de wijze waarop verweerder het dagloon heeft vastgesteld geen recht doet aan haar feitelijke inkomsten. Dit leidt er volgens eiseres toe dat haar ZW-uitkering ten onrechte slechts de helft is van waar zij recht op heeft.

4.1.

Op grond van artikel 14, eerste lid, van de ZW verstaat deze wet onder loon, het loon in de zin van hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv).

In artikel 15, eerste lid, van de ZW is bepaald dat voor de berekening van het ziekengeld waarop op grond van deze wet recht bestaat als dagloon wordt beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ongeschiktheid tot werken als bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, is ingetreden, verdiende in de dienstbetrekking waaruit hij door ziekte ongeschikt is geworden tot het verrichten van zijn arbeid, doch ten hoogste het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wfsv, met betrekking tot een loontijdvak van een dag.

Op grond van het tweede lid van dit artikel worden bij algemene maatregel van bestuur, onder meer wanneer de dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid, korter heeft geduurd dan het jaar, bedoeld in het eerste lid, ten aanzien van de vaststelling van het dagloon, bedoeld in het eerste lid, en de herziening ervan nadere en zo nodig afwijkende regels gesteld.

4.2.

Artikel 16, eerste lid, van de Wfsv bepaalt dat voor de toepassing van dit hoofdstuk onder loon wordt verstaan het loon en de gage overeenkomstig de Wet op de loonbelasting 1964.

4.3.

Op grond van artikel 25, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 is loontijdvak het tijdvak waarover het loon wordt genoten. Het bedrag van de belasting over een ander loontijdvak dan een jaar wordt door herleiding bepaald. Bij de herleiding wordt een jaar op 260 dagen, een maand op 65/3 dag, een week op 5 dagen en een tijdvak dat korter is dan een dag op een dag gesteld.

4.4.

Artikel 1, aanhef en onder a, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit) bepaalt dat in dit besluit wordt verstaan onder aangiftetijdvak: het tijdvak van vier weken dan wel één maand waarop de aangifte waarop de ingehouden loonbelasting wordt afgedragen, betrekking heeft danwel, indien de werkgever over een afwijkend tijdvak aangifte doet, het tijdvak waarover loon is betaald van één maand of vier weken of herleid tot één maand of vier weken

In artikel 12e, eerste lid, van het Dagloonbesluit is bepaald dat het dagloon van uitkering op grond van de ZW de uitkomst is van de volgende berekening:

[(A-B) x 108/100 + C] / D

waarbij:

A staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij een werkgever die vakantiebijslag reserveert;

B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die de werknemer in de referteperiode heeft genoten;

C staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij een werkgever die geen vakantiebijslag reserveert; en

D staat voor 261 dan wel, indien de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden, is aangevangen na aanvang maar voor het einde van de referteperiode, voor het aantal dagloondagen vanaf en met inbegrip van de dag waarop de dienstbetrekking is aangevangen tot en met de laatste dag van de referteperiode.

5.1.

De rechtbank stelt vast dat de correcte toepassing van het Dagloonbesluit door verweerder ongunstig uitwerkt voor eiseres. Omdat Randstad het loon steeds na afloop van een gewerkte week uitbetaalt, heeft eiseres van het loon over de in de referteperiode gewerkte uren, slechts de helft in de referteperiode genoten en de andere helft direct na afloop van die periode genoten. Nu op grond van het Dagloonbesluit slechts het in de referteperiode genoten loon in aanmerking mag worden genomen, leidt toepassing van het Dagloonbesluit tot een dagloon van 50% van het dagloon dat zou gelden indien dit zou (moeten) worden berekend over het loon dat eiseres in de referteperiode heeft verdiend.

5.2.

Uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 22 juni 2016 (ECLI:CRVB:2016:2347) lijkt te volgen dat die ongunstige uitwerking er naar het oordeel van de Raad niet toe doet. De rechtbank wijst echter op de uitspraken van de Raad van 23 november 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BY4335) en 15 april 2004 (ECLI:NL:CRVB:2004:AO9408). Daarin heeft de Raad op grond van de destijds geldende regelgeving overwogen, voor zover van belang, dat lagere regels buiten toepassing moeten worden gelaten indien een vaststelling van een dagloon op onaanvaardbare wijze afbreuk doet aan de verzekeringsgedachte en aan het beginsel dat het dagloon een redelijke afspiegeling dient te zijn van het welvaartsniveau van een betrokkene (het dervingsbeginsel). Uit de Memorie van Toelichting bij de Wet vereenvoudiging regelingen UWV (Tweede Kamer 2011-2012, 33 327, nr. 3, p. 8-9) blijkt dat ook aan artikel 15 van de ZW als thans geldend (nog steeds) het dervingsbeginsel ten grondslag ligt: "In de nieuwe systematiek is de verhouding tussen het laatstverdiende loon en de uitkering duidelijk en passend bij het loondervingskarakter van de (...) ZW." De rechtbank is van oordeel dat in dit geval de toepassing van het Dagloonbesluit zodanig ongunstig uitwerkt voor eiseres dat dit leidt tot een dagloon dat niet meer geacht kan worden in overeenstemming te zijn met het dervingsbeginsel.

5.3.

De Raad heeft in de hiervoor genoemde uitspraak van 15 april 2004 ook overwogen dat het in een dergelijk geval toelaatbaar is dat het dagloon rechtstreeks op het dervingsbeginsel wordt gebaseerd. In dit geval is daarvan sprake als niet het loon dat in de referteperiode is genoten, maar het loon dat over de referteperiode is genoten, in aanmerking wordt genomen. Naar het oordeel van de rechtbank biedt artikel 15 van de ZW hiervoor ook ruimte, omdat in deze bepaling niet het begrip "genoten" wordt gehanteerd, maar het begrip "verdiende". Het begrip “verdienen” is niet nader gedefinieerd en biedt aldus ruimte voor een uitleg die in overeenstemming is met de voorgestane toepassing van het dervingsbeginsel. Voor dit oordeel vindt de rechtbank ook steun in artikel 25, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, nu daarin een loontijdvak wordt gedefinieerd als het tijdvak waarover en niet waarin het loon wordt genoten.

5.4

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de dagloonvaststelling in strijd met artikel 15 van de ZW heeft plaatsgevonden. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien op een wijze die daarmee wel in overeenstemming is.

5.5.

Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank stelt het dagloon vast op € 119,90. Dit bedrag is als volgt berekend:

[(€ 1.110,16 - € 0,00) x 108/100 + € 0,00] / 10 = € 119,90. Daarbij is de rechtbank ervan uitgegaan dat eiseres (€ 555,08 x 2 =) € 1.110,16 aan loon over de referteperiode heeft verdiend bij een werkgever die vakantiebijslag reserveert.

6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

7. Voor een vergoeding van de proceskosten is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt het bestreden besluit;

-

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, wat in dit geval inhoudt dat het dagloon wordt vastgesteld op € 119,90;

-

bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 46,00 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, voorzitter, en mr. J.H. de Wildt en mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, leden, in aanwezigheid van J. van Mazijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 april 2017.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel