Home

Rechtbank Rotterdam, 22-03-2021, ECLI:NL:RBROT:2021:2507, ROT 20/3042

Rechtbank Rotterdam, 22-03-2021, ECLI:NL:RBROT:2021:2507, ROT 20/3042

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
22 maart 2021
Datum publicatie
30 maart 2021
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2021:2507
Formele relaties
Zaaknummer
ROT 20/3042

Inhoudsindicatie

Afwijzing aanvraag huisvestingsvergunning. Niet voldaan aan de voorwaarden. Geen noodzaak voor toepassing hardheidsclausule. Ongegrond.

Uitspraak

Bestuursrecht

zaaknummer: ROT 20/3042

gemachtigde: mr. S.M.J. Iqbal,

en

gemachtigde: mr. M.A.C. Kooij.

Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een huisvestingsvergunning voor de woonruime [adres] afgewezen.

Bij besluit van 24 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres, in bezit van de Nederlandse nationaliteit, is 2014 met haar man en kinderen vanuit Nederland naar Marokko verhuisd en in september 2019 met haar minderjarige kinderen naar Nederland teruggekomen. Ze heeft via Bemiddelingskantoor 010 een woning gevonden aan de [adres] te Rotterdam. Zij heeft op 23 oktober 2019 een huisvestingsvergunning aangevraagd. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen.

2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres niet voldoet aan de wettelijke eisen om voor een huisvestingsvergunning in aanmerking te komen omdat zij minder dan zes jaar onafgebroken ingezetene van één van de gemeenten van de regio is geweest en niet voldoet aan de inkomenseis. Verweerder ziet geen noodzaak om toepassing te geven aan de hardheidsclausule omdat eiseres is herenigd met haar kinderen en niet is gebleken dat zij uitsluitend gebaat is bij een woning in een van de aangewezen gebieden. Niet is gebleken dat de afwijzing van de huisvestingsvergunning zou leiden tot onbillijkheid van overwegende aard.

3. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte geen toepassing geeft aan de hardheidsclausule. Zij is noodgedwongen met minderjarige kinderen van huis gevlucht omdat haar echtgenoot haar mishandelde. Eiseres is wel degelijk gebaat bij een woning in een van de aangewezen gebieden omdat de kinderen rust en stabiliteit nodig hebben. Het constant moeten verhuizen is hiertoe niet bevorderlijk. Verder voert eiseres aan dat verweerder niet heeft geconcretiseerd wat dan wel onder bijzondere omstandigheden wordt verstaan die maken dat een beroep op de hardheidsclausule kan worden gehonoreerd, zodat er sprake is van een motiveringsgebrek.

4.1.

Op grond van artikel 2.6, eerste lid, van de Verordening toegang woningmarkt en samenstelling woningvoorraad 2017/2 (de Verordening) komt, in het geval dat de woonruimte is gelegen in één van de complexen, straten en gebieden die op deel 1 van de lijst in bijlage 1 bij deze verordening staan, de aanvrager die minder dan zes jaar voorafgaand aan de aanvraag van een huisvestingsvergunning onafgebroken ingezetene is van één van de gemeenten van de regio, slechts in aanmerking voor een huisvestingsvergunning, indien hij beschikt over:

a. een inkomen op grond van het in dienstbetrekking verrichten van arbeid;

b. een inkomen uit zelfstandig beroep of bedrijf;

c. een inkomen op grond van een regeling voor vrijwillig vervroegd uittreden;

d. een ouderdomspensioen als bedoeld in de Algemene Ouderdomswet;

e. een ouderdoms- of nabestaandenpensioen als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964;

f. een aanspraak op studiefinanciering als bedoeld in de Wet studiefinanciering 2000; of

g. een urgentieverklaring dan wel een herhuisvestingsverklaring als bedoeld in artikel 2.3.8. van de Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2015, mits de woonruimte een woonruimte als bedoeld in artikel 2.1.1. van die verordening betreft en gebruik wordt gemaakt van de urgentieverklaring of de herhuisvestingsverklaring.

4.2.

Op grond van artikel 4.1 van de Verordening kan het college afwijken van het bepaalde in deze verordening, indien vanwege bijzondere omstandigheden een strikte toepassing van het bepaalde in deze verordening zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

5. Niet is in geschil dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor een huisvestingsvergunning zoals die zijn opgenomen in de Verordening. Beoordeeld moet worden of verweerder van toepassing van de hardheidsclausule zoals opgenomen in artikel 4.1 van de Verordening heeft kunnen afzien.

6.1.

Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 november 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:2029) volgt dat verweerder beoordelingsruimte toekomt bij beoordeling van een beroep op de hardheidsclausule. Dit heeft tot gevolg dat het bestreden besluit terughoudend door de rechtbank moet worden getoetst.

6.2.

Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder zich op het standpunt stellen dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden die aanleiding geven om de hardheidsclausule van artikel 4.1 van de Verordening toe te passen. Verweerder heeft bij het bestreden besluit meegewogen dat de huisvestingsvergunning er is om de instroom van huishoudens zonder inkomen uit werk in de aangewezen gebieden te beperken, met als doel de leefbaarheid in die gebieden te verbeteren door het tegengaan van segregatie. Het aan eiseres verlenen van een vergunning zou dit beleid doorkruisen. Verder heeft verweerder in aanmerking genomen dat eiseres is herenigd met haar kinderen en dat zij niet uitsluitend is aangewezen op een woning in een van de aangewezen gebieden. Hiermee heeft verweerder zijn besluit voldoende gemotiveerd. De rechtbank begrijpt dat eiseres zich in een moeilijke situatie bevindt en dat haar kinderen gebaat zijn bij rust en stabiliteit, maar uit hetgeen zij aanvoert kan niet worden opgemaakt dat haar situatie zodanig uitzonderlijk en nijpend is, dat zich een onbillijkheid van overwegende aard voordoet.

7. Het beroep is ongegrond.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.M. Jurgens, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Dijkhoff, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 22 maart 2021.

De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen

griffier rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel