Rechtbank 's-Gravenhage, 10-04-2001, AB1994, AWB 01/12122 VRONTO BEIJ BEUK
Rechtbank 's-Gravenhage, 10-04-2001, AB1994, AWB 01/12122 VRONTO BEIJ BEUK
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 10 april 2001
- Datum publicatie
- 12 juni 2002
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1994
- Zaaknummer
- AWB 01/12122 VRONTO BEIJ BEUK
Inhoudsindicatie
Bewaring / MTV / steekproefsgewijze controle.
De Sierra Leoonse vreemdeling is staandegehouden bij een in het kader van het Mobiel Toezicht Vreemdelingen (MTV) uitgevoerde steekproef. Uit het proces-verbaal van staandehouding is naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding voor de steekproefsgewijze controle af te leiden. Derhalve moet het gebruik van de in artikel 19, eerste lid, Vw neergelegde bevoegdheid in casu onrechtmatig worden geacht.
Uitspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Groningen
Vreemdelingenkamer
regnr.: Awb 01/12122 VRONTO BEIJ BEUK
U I T S P R A A K
op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 26 van de Vreemdelingenwet (Stb. 1965, 40, verder Vw), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A, geboren op [...] 1965 te Kanba,
van gestelde Sierraleoonse nationaliteit.
Namens de Staatssecretaris van Justitie is op 26 maart 2001 aan de rechtbank kennis gegeven dat de vreemdeling, die op 26 februari 2001 in bewaring is gesteld en daartegen geen beroep heeft ingesteld, op 26 maart 2001 vier weken in
bewaring verblijft. Deze kennisgeving moet worden gelijkgesteld met een eerste door de vreemdeling ingesteld beroep tegen de maatregel van bewaring.
De bewaring is op 5 april 2001 opgeheven.
Namens de vreemdeling heeft mr. V.L. van Wieringen, advocaat te Winschoten, ter zitting van 6 april 2001 verzocht om schadevergoeding.
Namens de Staatssecretaris van Justitie is B.A.G. Siemonsma, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te Zwolle, verschenen. Verweerder heeft de rechtbank verzocht de bewaring niet op te heffen.
R E C H T S O V E R W E G I N G E N
Het bevel tot bewaring van 26 februari 2001 is gegeven nu de uitzetting van de vreemdeling is gelast en omdat het belang van de openbare orde de inbewaring-stelling vordert, zoals nader in het bevel aangegeven (artikel 26, eerste
lid, aanhef en onder a, Vw).
Op 1 april 2001 is de Vreemdelingenwet 2000 (LJN Vw2000) in werking getreden. Ingevolge artikel 122 van deze wet is de Vreemdelingenwet (Staatsblad 1965, 40, verder: Vw) ingetrokken.
Nu evenwel aan de vreemdeling voor 1 april 2001 zijn vrijheid is ontnomen en geen kennisgeving als bedoeld in artikel 96, eerste lid, eerste volzin, LJN Vw2000 is gedaan, noch door de vreemdeling op of na 1 april 2001 beroep is
ingesteld, is, ingevolge artikel 121, tweede lid, LJN Vw2000, het recht zoals dat gold voor 1 april 2001 van toepassing.
Gelet op de totstandkomingsgeschiedenis van dit artikellid dient onder "recht" in de zin van artikel 121, tweede lid, LJN Vw2000 te worden verstaan de bepalingen van procesrechtelijke aard. Daaronder zijn begrepen de bepalingen die de
bevoegdheid van deze rechtbank alsmede de wijze van behandeling van het beroep of van de met een beroep gelijkgestelde kennisgeving regelen.
Wel geldt, gelet op artikel 121, tweede lid, tweede volzin, LJN Vw2000, de uitspraak van de rechtbank als uitspraak op een beroep als bedoeld in artikel 94 van de LJN Vw2000.
De vreemdeling is op 25 februari 2001 bij een controle in het kader van het Mobiel Toezicht Vreemdelingen staande gehouden en gevraagd naar zijn identiteitspapieren. Vervolgens is de vreemdeling na te zijn opgehouden ex artikel 19,
tweede lid, Vw op 26 februari 2001 op grond van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, in bewaring gesteld.
Met de inwerkingtreding van de LJN Vw2000 en de intrekking van de Vw is de oorspronkelijke grondslag aan de inbewaringstelling (artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, Vw) komen te ontvallen. Nu evenwel artikel 59, eerste lid en
onder a , LJN Vw2000 materieel gezien overeenkomt met artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, moet de vreemdelingenrechtelijke vrijheidsbeneming van de vreemdeling thans geacht worden te zijn gegrond op artikel 59, eerste lid, en
onder a, LJN Vw2000.
De LJN Vw2000 kent niet, zoals de Vw, de figuur van de last tot uitzetting. Door de inwerkingtreding van de LJN Vw2000 heeft de op grond van de Vw gegeven last tot uitzetting haar werking verloren. Artikel 63, eerste lid, LJN Vw2000 bepaalt dat
de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft en die niet binnen de in de wet gestelde termijn Nederland uit eigen beweging heeft verlaten, ingevolge artikel 27, eerste lid, onder b, danwel artikel 45, eerste lid, onder b, kan
worden uitgezet.
Het woord "ingevolge" in de zinsnede "ingevolge artikel 27, eerste lid, onder b, dan wel artikel 45, eerste lid, onder b", is voor meer dan één uitleg vatbaar. Gelet op het systeem van de LJN Vw2000 en de totstandkomingsgeschiedenis van
artikel 63 van deze wet komt aan deze zinsnede niet de betekenis toe dat slechts na een beslissing op een aanvraag om toelating van verweerder een uitzettingbevoegdheid bestaat doch dient het woord "ingevolge" te worden verstaan als
"op de voet van dan wel als ware sprake van toepasselijkheid van". Dit betekent dat de bevoegdheid op grond van artikel 63, eerste lid, LJN Vw2000 ook kan worden toegepast in die gevallen waarin de vreemdeling nimmer rechtmatig verblijf
in Nederland heeft gehad.
Nu de inbewaringstelling van de vreemdeling heeft plaatsgevonden voor de inwerkingtreding van de LJN Vw2000 zal de procedure die tot de inbewaringstelling heeft geleid en de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring getoetst worden
aan de hand van het recht zoals dat tot 1 april 2001 gold.
Verweerder heeft ter zitting medegedeeld dat de bewaring is opgeheven omdat eerst na de inbewaringstelling van de vreemdeling contact is opgenomen met een advocaat terwijl de vreemdeling duidelijk te kennen had gegeven
rechtsbijstand te willen. Derhalve is er sprake van schending van artikel 73 juncto 82, vierde lid, Vb. De bewaring was derhalve van meet af aan onrechtmatig.
De rechtbank ziet geen aanleiding over dit laatste anders dan verweerder te oordelen. Het beroep is derhalve gegrond.
Ter adstructie van het verzoek om schadevergoeding is namens de vreemdeling betoogd dat de bewaring ook op materiële gronden onrechtmatig moet worden geacht. Daartoe is namens de vreemdeling ter zitting aangevoerd dat er
onduidelijkheid bestaat omtrent de in het kader van het Mobiel Toezicht Vreemdelingen uitgevoerde steekproef. In A5/4.1.2 Vc 1994 is gesteld dat het bij steekproefsgewijze controle's met name dient te gaan om personenbusjes en zwaar
beladen auto's. In casu is onduidelijk waarom juist de vreemdeling is staande gehouden. Ook in het proces-verbaal van staandehouding wordt omtrent de reden van staandehouding geen melding gemaakt hetgeen riekt naar een
discriminatoir gebruik van de toezichtsbevoegdheid.
De rechtbank overweegt dat in A5/4.1.2 Vc 1994 staat vermeld dat in het kader van het operationele vreemdelingentoezicht "de controle op auto's die de Nederlandse grens zijn gepasseerd, zich met name richt op de kleinere
personenbussen en op personenauto's met overmatige belading van personen en/of bagage. Auto's met buitenlandse kentekens, in het bijzonder Oosteuropese, kunnen te allen tijde steekproefsgewijs worden gecontroleerd. De staat van
onderhoud van een voertuig, het type voertuig, geblindeerde ruiten, de rijstijl van de chauffeur, de snelheid van het voertuig en het (kennelijk) bij elkaar horen van meerdere voertuigen, kunnen een rol spelen bij de
steekproefsgewijze keuze van te controleren voertuigen".
Blijkens het proces-verbaal van 25 februari 2001 aangaande de staandehouding van de vreemdeling deed zich niet een van voornoemde omstandigheden om over te gaan tot een steekproefsgewijze controle voor.
Naar het oordeel van de rechtbank is uit genoemd proces-verbaal ook geen andere aanleiding voor een steekproefsgewijze controle af te leiden. Derhalve moet het gebruik van de in artikel 19, eerste lid, Vw neergelegde bevoegdheid in
casu onrechtmatig worden geacht.
Daarmee kleeft ook in materieel opzicht een gebrek aan de bewaring, zodat geen aanleiding bestaat om tot matiging dan wel nihilstelling van de schadevergoeding over te gaan.
De vreemdelingenrechtelijke vrijheidsbeneming is van meet af aan onrechtmatig geweest, zodat de vreemdeling een bedrag toekomt van 7 x fl. 200,- voor ten onrechte op het politiebureau doorgebrachte dagen, vermeerderd met een bedrag
van 31 x fl. 150,- voor de ten onrecht in het Huis van Bewaring doorgebrachte dagen. In totaal zal een bedrag van fl.6050,- worden toegekend.
B E S L I S S I N G
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- kent aan de vreemdeling ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding tot van fl. 6050,- (zegge: zesduizend vijftig gulden);
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad fl. 710,- (1 punt voor het verschijnen ter zitting) onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
Aldus gewezen door mr. W.M. van Schuijlenburg in tegenwoordigheid van mr. C.H. Beuker als griffier en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2001.
----------------------------------------
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open (artikel 121, tweede lid juncto artikel 95, eerste lid, LJN Vw2000). Daartoe dient uiterlijk een week na de uitspraak een beroepschrift te worden ingediend bij de Afdeling Bestuursrechtspraak
van de Raad van State (Postbus 16113, 2500 BC te 's-Gravenhage) onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken".
Afschrift verzonden: 10 april 2001