Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 15-12-2006, AZ5900, AWB 05/8538 ABP

Rechtbank 's-Gravenhage, 15-12-2006, AZ5900, AWB 05/8538 ABP

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
15 december 2006
Datum publicatie
10 januari 2007
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ5900
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 05/8538 ABP

Inhoudsindicatie

AMAR

Eiser, aangesteld als beroepsmilitair voor onbepaalde tijd heeft deelgenomen aan de "Groene Dagen 2005". Hierbij is eiser (...) ten val gekomen en heeft daarbij zijn zesde nekwervel gebroken.

Naar het oordeel van de rechtbank vallen de "Groene Dagen 2005" onder het begrip militaire oefening en het eiser overkomen ongeval moet worden aangemerkt als een bijzonder dienstongeval.

Beroep gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd artikel 7:12 van de Awb.

*

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage

sector bestuursrecht

derde afdeling, enkelvoudige kamer

Reg. nr. AWB 05/8538 ABP

UITSPRAAK

als bedoeld in artikel 8:77

van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Uitspraak in het geding tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,

en

De Staatssecretaris van Defensie, verweerder.

I. Ontstaan en loop van het geding

1. Eiser, aangesteld als beroepsmilitair voor onbepaalde tijd en adjudant bij de Koninklijke Luchtmacht, heeft deelgenomen aan de "Groene Dagen 2005". Hierbij is eiser op 9 juni 2005 tijdens het oefenen van het gebruik van touwbanen (en in het bijzonder het gebruik daarvan in een hindernis) ten val gekomen en heeft daarbij zijn zesde nekwervel gebroken.

Van dit ongeval is op 13 juni 2005 een proces-verbaal opgemaakt.

Bij besluit van 1 juli 2005 heeft verweerder beslist dat dit ongeval niet als een bijzonder dienstongeval kan worden aangemerkt, maar als een normaal bedrijfsongeval. Verweerder heeft dit besluit gebaseerd op artikel 147 van het Algemeen militair ambtenarenreglement (hierna verder: AMAR) in samenhang met artikel 2 van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen.

Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 25 juli 2005 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.

2. Bij besluit van 26 oktober 2005 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 28 november 2005 beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en tevens bij brief van 15 maart 2006 een verweerschrift ingediend.

3. Het beroep is op 9 november 2006 ter zitting behandeld.

Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. T.H. ten Wolde.

Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J.H. Souren.

II. Motivering

1. In dit geschil dient de rechtbank te beoordelen of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.

2. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en stelt zich op het standpunt dat ten tijde van het ongeval sprake was van een militaire oefening op grond waarvan sprake was van buitengewone (of daarmee vergelijkbare) omstandigheden. Eiser is van mening dat uit het OTC-order van de Commandant OTCVUST, de brief van 13 augustus 2002 van de Directeur Personeel en Organisatie, uit het proces-verbaal en uit overige informatie blijkt dat de zogenoemde Groene Dagen wel degelijk zijn aangemerkt als een militaire oefening.

Eiser stelt zich op het standpunt dat er geen grondslag is voor de stelling van verweerder dat er bij een militaire oefening sprake dient te zijn van oorlogsnabootsende omstandigheden of van het niet van toepassing zijn van de Arbowetgeving. Gelet hierop is het secundaire standpunt van eiser dat er wel degelijk sprake was van oorlogsnabootsende omstandigheden vanwege de invulling van de oefening en het verhoogde risico.

3. Verweerder heeft aan de handhaving van zijn beslissing ten grondslag gelegd dat niet is gebleken dat er sprake is van een oefening waarbij de arbowetgeving niet van toepassing is of waarbij oorlogsnabootsende omstandigheden plaatsvonden. Ook anderszins zijn er geen buitengewone omstandigheden die tot een kwalificatie dienstongeval zouden kunnen leiden.

4. Ingevolge artikel 147, eerste lid, van het AMAR wordt, naar regels bij ministeriële regeling te stellen, van elk ongeval dat aan een militair in werkelijke dienst tijdens de uitoefening van de dienst is overkomen, zo spoedig mogelijk een proces-verbaal opgemaakt. De militair is verplicht, zodra hij daartoe redelijk in staat is, kennis te geven van een hem overkomen ongeval als vorenbedoeld aan zijn commandant.

Ingevolge het derde lid van dit artikel beslist Onze Minister of het ongeval waarop een proces-verbaal betrekking heeft, wel of niet geacht wordt in verband te staan met de uitoefening van de dienst, van welke beslissing de militair schriftelijk in kennis wordt gesteld.

Ter uitvoering van artikel 147 van het AMAR is de Regeling proces-verbaal van ongeval en rapportage medische aangelegenheden (hierna: de Regeling) vastgesteld. Ingevolge artikel 4 van de Regeling doet de functionaris, belast met het opmaken van het proces-verbaal, mededeling van zijn bevindingen, waarbij hij behalve al hetgeen hij nader ter zake meent te moeten opmerken, in ieder geval vermeldt:

a. of tijdens het ongeval sprake was van buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden, waarbij onder buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden wordt verstaan:

- staat van oorlog, staat van beleg, toestand van verhoogde waakzaamheid of burgerlijke uitzonderingstoestand;

- het deelnemen aan vredesoperaties;

- het verlenen van bijstand in het kader van handhaving van de openbare orde;

- militaire oefening;

- andere omstandigheden, die bijzonder van aard zijn, waarbij sprake is van een verhoogd risico en waarbij de gebruikelijke veiligheidsmaatregelen ter bescherming van de gezondheid geheel of gedeeltelijk niet kunnen worden toegepast, dan wel geheel of gedeeltelijk door de minister van defensie buiten werking zijn gesteld.

b. of er tijdens de omstandigheden als genoemd onder a tevens sprake was van uitoefening van de militaire dienst, waarbij onder uitoefening van de militaire dienst wordt verstaan:

- de uitvoering van expliciet of impliciet gegeven dienstopdracht of dienstbevel;

- het verrichten van handelingen of activiteiten in het kader van de algemene of bijzondere dienstverrichting;

- activiteiten, die gezien het daaraan verbonden dienstbelang als uitoefening van de militaire dienst kunnen worden aangemerkt.

5. In het onderhavige geschil staat ter beoordeling of het ongeval dat eiser is overkomen op 9 juni 2005 moet worden aangemerkt als bijzonder dienstongeval. Dit betekent dat moet worden beoordeeld of dit ongeval heeft plaatsgevonden tijdens de uitoefening van de militaire dienst in geval van buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden, meer in het bijzonder dient de vraag te worden beantwoord of de zogenoemde "Groene Dagen 2005" moeten worden aangemerkt als militaire oefening.

6. De rechtbank gaat bij deze beoordeling uit van de volgende feiten.

De Directeur Personeel en Organisatie van verweerders ministerie heeft bij schrijven van 13 augustus 2002 een nadere toelichting gegeven op onder meer het begrip ongevallen, het begrip dienst en de toepasselijke rechtspositionele regelingen. In deze brief is - voor zover relevant - vermeld dat er bij oefeningen sprake is van buitengewone omstandigheden. De definitie van het begrip oefenen luidt: "Elk door defensiepersoneel in de praktijk brengen van onderwezen bekwaamheden teneinde aldus de bedrevenheid in het uitvoeren van aan de krijgsmacht opgedragen operationele taken te verwerven, te vergroten of te onderhouden." Deze definitie spoort met de praktijk waarin niet alleen wordt geoefend als voorbereiding op oorlog maar met name als voorbereiding op vredesoperaties, aldus de brief.

In deze brief heeft de Directeur er tevens op gewezen dat het voor zowel de werkgever als voor de werknemers van het grootste belang is om vooraf volstrekt duidelijk te maken onder welke noemer een bepaalde activiteit plaatsvindt.

De rechtbank stelt tevens vast dat deze definitie gelijkluidend is aan de definitie van oefening die is neergelegd in artikel 54a, onder m, van het AMAR.

De Commandant Opleidings- en Trainingscentrum Vuursteun (Kolonel [kolonel], hierna: Commandant OTC) heeft eiser bij OTC-order 02/05 van 31 maart 2005 opgedragen om deel te nemen aan de "Groene dagen 2005". In deze order is opgenomen dat iedere militair te allen tijde de militaire basisvaardigheden dient te beheersen omdat iedere militair kan worden aangewezen voor uitzending. De "Groene dagen 2005" zijn bedoeld om (onder meer) de militaire basisvaardigheden op peil te houden. Deelname aan de oefening wordt voor zowel burgers als militairen aangemerkt als dienst. Hierdoor kunnen ongevallen als dienstongeval aangemerkt worden.

Het proces-verbaal dat is opgemaakt naar aanleiding van het ongeval dat eiser op 9 juni 2005 is overkomen op de "Groene dagen 2005" heeft de Commandant OTC verklaard dat het betrokkene overkomen ongeval naar zijn mening verband houdt met het gestelde in artikel 4 van de Regeling, aangezien het ongeval plaatsvond tijdens een militaire oefening waar betrokkene aan deelnam.

7. Naar het oordeel van de rechtbank vallen de "Groene Dagen 2005", gelet op het doel ervan, onder de definitie van (militaire) oefening zoals verwoord in de brief van de Directeur Personeel en Organisatie van 13 augustus 2002 en zoals neergelegd in artikel 54a, onder m, van het AMAR.

Op basis hiervan dient te worden geconcludeerd dat er tijdens de "Groene Dagen 2005" en het ongeval sprake was van buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden als bedoeld in artikel 4, onder a van de Regeling. Tevens was hierbij sprake van uitoefening van de militaire dienst als bedoeld in artikel 4, onder b van de Regeling, nu in ieder geval sprake was van een expliciet gegeven dienstopdracht en blijkens het proces-verbaal van ongeval eveneens sprake was van algemene dienstverrichtingen en dienstbelang.

8. Verweerder heeft in het verweerschrift gesteld dat de Commandant OTC op pagina 3, onder vraag 1 van het proces-verbaal van ongeval heeft aangegeven dat geen sprake was van gevallen van bijzondere aard, waarbij de gebruikelijke veiligheidsmaatregelen buiten werking zijn gesteld, en dat de "Groene Dagen 2005" om die reden niet kunnen worden aangemerkt als een militaire oefening. Verweerder heeft in dit verband verwezen naar de toelichting op de Regeling, waarin is vermeld dat bij militaire oefeningen als bedoeld in artikel 4 sprake is van partiële uitzondering van de toepasselijkheid van de Arbeidsomstandighedenwet tijdens, direct voor en direct na oefeningen en dat de militair in die situatie aan een hoger risico kan worden blootgesteld. Ook stelt verweerder dat bij buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden zoals een militaire oefening altijd sprake dient te zijn van oorlogsnabootsende omstandigheden.

Ten slotte kan volgens verweerder geen sprake zijn van een militaire oefening, nu de "Groene Dagen 2005" ook openstonden voor deelname van burgers.

9. De rechtbank kan verweerder hier niet in volgen.

Hiertoe wordt overwogen dat artikel 4, onder a van de Regeling, een facultatieve opsomming bevat van gevallen waarin sprake is van buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden. De rechtbank leest het laatstgenoemde geval van artikel 4, onder a, in samenhang met de toelichting op dit artikel aldus, dat met "andere omstandigheden, die bijzonder van aard zijn, waarbij sprake is van een verhoogd risico en waarbij de gebruikelijke veiligheidsmaatregelen ter bescherming van de gezondheid geheel of gedeeltelijk niet kunnen worden toegepast, dan wel geheel of gedeeltelijk door de minister van defensie buiten werking zijn gesteld", wordt bedoeld dat dit gevallen zijn die niet onder de vier eerstgenoemde gevallen zijn onder te brengen, maar waarbij wel extra vereisten worden gesteld in de vorm van een verhoogd risico en het niet kunnen toepassen of het buiten werking stellen van veiligheidsmaatregelen.

De antwoordmogelijkheden zoals weergegeven op pagina 3, onder vraag 1 van het proces-verbaal van ongeval, geven - conform de aanwijzingen voor het opmaken van het proces-verbaal in de toelichting op de Regeling - een verkorte weergave van de in artikel 4, onder a van de Regeling genoemde gevallen. De omstandigheid dat de Commandant bij deze vraag heeft aangekruist dat er sprake is van "oefeningen", en niet van "gevallen van bijzondere aard, waarbij de gebruikelijke veiligheidsmaatregelen buiten werking zijn gesteld" betekent naar het oordeel van de rechtbank slechts dat er geen sprake was van een situatie die niet onder de eerste mogelijkheden was onder te brengen.

Hieruit valt echter niet af te leiden dat de Commandant heeft aangegeven dat bij de militaire oefening de gebruikelijke veiligheidsmaatregelen niet (partieel) buiten werking waren gesteld.

Voorts wordt overwogen dat de eis van oorlogsnabootsende omstandigheden niet volgt uit artikel 54a, onder m van het AMAR. Naar het oordeel van de rechtbank strookt dit ook met de vaststelling van de Directeur Personeel en Organisatie dat tegenwoordig niet alleen wordt geoefend als voorbereiding op oorlog maar met name als voorbereiding op vredesoperaties. Dat deze term (nog) wel in andere wet- en regelgeving is opgenomen, doet daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan af, mede gelet op hetgeen onder 6. is overwogen.

De omstandigheid dat burgerpersoneel op de dag van het ongeval op onderdelen kon deelnemen aan de "Groene Dagen 2005" kan naar het oordeel van de rechtbank geenszins aan het vorenstaande afdoen. Ter zitting heeft eiser overigens uiteengezet dat de aan de "Groene Dagen 2005" deelnemende burgerambtenaren niet aan alle activiteiten op dezelfde voet als de militaire ambtenaren hebben deelgenomen.

Ten slotte wordt overwogen dat de uitleg die verweerder thans geeft, gelet op de brief van de Directeur Personeel en Organisatie van 13 augustus 2002 en de order van de Commandant OTC van 31 maart 2005, in strijd zou zijn met het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel.

Uit het voorgaande volgt dat de "Groene Dagen 2005" naar het oordeel van de rechtbank vallen onder het begrip militaire oefening en dat het eiser overkomen ongeval moet worden aangemerkt als een bijzonder dienstongeval.

10. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd artikel 7:12 van de Awb.

Verweerder wordt veroordeeld in de door eiser in verband met de behandeling van het beroep gemaakte kosten. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op

€ 644,--, bestaande uit de kosten van het door een beroepsmatige rechtsbijstandverlener indienen van een beroepschrift (1 punt) en het verschijnen ter zitting (1 punt), waarbij per punt € 322,-- voor vergoeding in aanmerking komt, met een wegingsfactor 1 (zaak van gemiddeld gewicht).

III. Beslissing

De Rechtbank 's-Gravenhage,

RECHT DOENDE:

1. verklaart het beroep gegrond;

2. vernietigt het bestreden besluit;

3. draagt verweerder op nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;

4. bepaalt dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Defensie) aan eiser het griffierecht ten bedrage van € 138,-- dient te vergoeden;

5. veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,-- welke kosten voormelde rechtspersoon aan de gemachtigde van eisers moet vergoeden.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Aldus gegeven door mr. E. Kouwenhoven en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2006, in tegenwoordigheid van de griffier mr. drs. I. Goud.