Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 30-05-2007, BA8625, AWB 06/6398 IB/PVV

Rechtbank 's-Gravenhage, 30-05-2007, BA8625, AWB 06/6398 IB/PVV

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
30 mei 2007
Datum publicatie
3 juli 2007
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2007:BA8625
Zaaknummer
AWB 06/6398 IB/PVV

Inhoudsindicatie

Niet in geschil is dat eiser in 2000 verlies uit onderneming heeft geleden. Eiser bestrijdt evenwel dat verweerder het gehele bedrag van het verlies in 2000 in aanmerking heeft genomen en stelt dat het niet in aanmerking genomen gedeelte van het verlies met toepassing van de zogeheten foutenleer alsnog in het jaar 2001 ten laste van het inkomen uit werk en woning dient te komen.

De vraag of verweerder een gedeelte van het door eiser in 2000 geleden verlies niet in dat jaar in aanmerking heeft genomen, kan onbeantwoord blijven omdat het niet in 2000 in aanmerking genomen gedeelte van het verlies, zo daarvan al sprake is, naar het oordeel van de rechtbank niet in 2001 als verlies uit onderneming op het inkomen van 2001 in mindering kan worden gebracht. Bij dit oordeel neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Het door eiser gestelde verlies is geheel terug te voeren op vóór 1 januari 2001 in het kader van het bedrijf van de commanditaire vennootschap gemaakte kosten. De aan een bepaald jaar toe te rekenen ondernemingskosten dienen in dat jaar in aanmerking te worden genomen. Terzake van het niet in het desbetreffende jaar in aanmerking genomen gedeelte van deze kosten kan op de balans per ultimo van het jaar geen passiefpost worden opgenomen. Mitsdien kan de foutenleer, nu deze leer is gebaseerd op het beginsel van de balans-continuïteit, niet bewerkstelligen dat het niet in het desbetreffende gedeelte van het jaar in aanmerkingen genomen gedeelte van de ondernemingskosten ten laste van de winst van een later jaar wordt gebracht (vergelijk Hoge Raad 21 februari 2001, nr. 35 074, BNB 2001/160).

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/6398 IB/PVV

Uitspraakdatum: 30 mei 2007

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X.], wonende te [Y.], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te [P.], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 15 juni 2006 op het bezwaar van eiser tegen de onder 2.3 genoemde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2001.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2007.

Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. R.J. Verhoog. Namens verweerder is verschenen drs. B.A. van Adrichem.

1. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2. Gronden

2.1. Eiser is met ingang van 1 januari 2000 een commanditaire vennootschap onder de naam InStation (hierna: het bedrijf) aangegaan met [naam beherend vennoot] (hierna: de beherend vennoot). Tot de gedingstukken behoort een schriftelijke vastlegging van de door eiser en de beherend vennoot gemaakte afspraken, gedagtekend 1 januari 2000 en voorzien van het opschrift "CV-document" (hierna: het CV-document). Eiser heeft zich, naar volgt uit het CV-document, verplicht als commanditaire vennoot ƒ 185.000 in te brengen. De beherend vennoot heeft zijn bedrijf MainStation en de voorraden daarvan ingebracht, door eiser en de beherend vennoot gewaardeerd op ƒ 2, alsmede zijn "volledige kennis, arbeid en vlijt". Het bedrijf is reeds in 1999 gestart en heeft (aanloop)kosten gemaakt. Het verlies van het bedrijf over de jaren 1999 en 2000 bedroeg ƒ 144.374 (1999: ƒ 14.471 en 2000: ƒ 129.903). In 2000 is het bedrijf gestaakt.

2.2. Artikel 9, lid 6, van het CV-document luidt: "De door de vennootschap in enig boekjaar geleden verliezen worden gelijkelijk door de vennoten gedragen en het ten laste van ieder hunner komend aandeel daarin zal worden gebracht in mindering van het credit zijner rekening".

2.3. Eiser heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2001 een verlies uit onderneming van € 82.380 opgevoerd. Verweerder heeft het ver-lies van € 82.380 niet geaccepteerd. De aanslag is vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 0 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 61.697. Tegelijkertijd met de aanslag heeft verweerder een verliesvaststellingsbeschikking gegeven, waarin het verlies uit werk en woning voor 2001 is vastgesteld op € 4.711, waarvan € 0 ondernemingsverlies.

2.4. Eiser heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. De rechtbank vat dit bezwaar mede op als een bezwaar tegen de verliesvaststellingsbeschikking. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder de aanslag gehandhaafd. De rechtbank leest in deze uitspraak tevens de beslissing tot handhaving van de verliesvaststellingsbeschikking. Tegelijkertijd met het doen van de uitspraak op het bezwaar tegen de aanslag en de verliesvaststellings-beschikking voor het onderhavige jaar, heeft verweerder bij beschikking het belastbare inkomen voor het jaar 2000 ambtshalve verminderd met ƒ 72.187 (€ 32.757).

2.5. In geschil is of eisers volledige kapitaalstorting in het bedrijf van uiteindelijk ƒ 144.374, voor zover deze meer bedraagt dan het in 2000 in aanmerking genomen verlies van ƒ 72.187, in mindering komt op het inkomen uit werk en woning van 2001.

2.6. Eiser heeft - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Verweerder dient eisers gehele geldelijke inleg ten bedrage van - uiteindelijk - ƒ 144.374 ten laste van het belastbare inkomen te brengen. Weliswaar staat in het CV-document dat de door de vennootschap in enig boekjaar geleden verliezen gelijkelijk door de vennoten worden gedragen, doch in afwijking hiervan hebben eiser en de beherend vennoot afgesproken dat eiser het gehele verlies zou dragen. Eiser en de beherend vennoot hebben, toen duidelijk werd dat het bedrijf niet zou slagen, wel onderkend dat het CV-document van de later gemaakte afspraak afweek, doch zij hebben het CV-document niet dienovereenkomstig aangepast. Van meet af aan was het de bedoeling dat eiser geld zou fourneren en verliezen tot het bedrag van zijn inbreng zou dragen. De beherend vennoot had daarvoor geen middelen. De feitelijke samenwerking verliep niet prettig en de beëindiging gebeurde niet in goed overleg. Nu het verlies voortvloeit uit een zakelijk samenwerkingsverband en in overeenstemming met de gemaakte afspraken door eiser is gedragen, heeft eiser niet geprobeerd het geld terug te vorderen van de beherend vennoot. Zelfs als eiser een verhaalsrecht zou hebben, zou het verhaal, gelet op de vermogenspositie van de beherend vennoot en het feit dat deze al een jaar in Australië woont, uiterst problematisch zijn. Eiser kan geen bezwaar maken tegen de ambtshalve vermindering in het jaar 2000. Nu verweerder niet het gehele verlies in het jaar 2000 heeft geaccepteerd, dient hij met toepassing van de foutenleer de helft van het door eiser opgevoerde verlies in het jaar 2001 in aftrek toe te laten.

2.7. Verweerder heeft daartegenover - zakelijk weergegeven - het volgende gesteld. Eiser heeft een (niet aftrekbare) kapitaalstorting gedaan in het bedrijf van uiteindelijk ƒ 144.374. Conform de bepalingen in het CV-document heeft verweerder bij eiser in het jaar 2000 de helft van het totale verlies in aftrek op zijn inkomen gebracht. Eiser heeft hoogstens een vordering in privé op zijn (ex)medevennoot. Van de door eiser genoemde andere afspraken over de verliesverdeling is verweerder niets gebleken. De beherend vennoot is de bepalingen uit het CV-document exact nagekomen. Een andere verliesverdeling is evenmin ter sprake gekomen tijdens een onderhoud dat eiser, in gezelschap van de beherend vennoot, heeft gehad met verweerder op 8 oktober 2004. Voorts is niet gebleken van pogingen van eiser om zijn kapitaalverlies te verhalen op de beherend vennoot hoewel deze wel degelijk overig inkomen had en ook over een substantieel bedrag aan belastingteruggaven kon beschikken als gevolg van de verliesverrekening over het jaar 2000.

2.8. Niet in geschil is dat eiser in 2000 verlies uit onderneming heeft geleden. Eiser bestrijdt evenwel dat verweerder het gehele bedrag van het verlies in 2000 in aanmerking heeft genomen en stelt dat het niet in aanmerking genomen gedeelte van het verlies met toepassing van de zogeheten foutenleer alsnog in het jaar 2001 ten laste van het inkomen uit werk en woning dient te komen.

2.9. De vraag of verweerder een gedeelte van het door eiser in 2000 geleden verlies niet in dat jaar in aanmerking heeft genomen, kan onbeantwoord blijven omdat het niet in 2000 in aanmerking genomen gedeelte van het verlies, zo daarvan al sprake is, naar het oordeel van de rechtbank niet in 2001 als verlies uit onderneming op het inkomen van 2001 in mindering kan worden gebracht. Bij dit oordeel neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Het door eiser gestelde verlies is geheel terug te voeren op vóór 1 januari 2001 in het kader van het bedrijf van de commanditaire vennootschap gemaakte kosten. De aan een bepaald jaar toe te rekenen ondernemingskosten dienen in dat jaar in aanmerking te worden genomen. Terzake van het niet in het desbetreffende jaar in aanmerking genomen gedeelte van deze kosten kan op de balans per ultimo van het jaar geen passiefpost worden opgenomen. Mitsdien kan de foutenleer, nu deze leer is gebaseerd op het beginsel van de balans-continuïteit, niet bewerkstelligen dat het niet in het desbetreffende gedeelte van het jaar in aanmerkingen genomen gedeelte van de ondernemingskosten ten laste van de winst van een later jaar wordt gebracht (vergelijk Hoge Raad 21 februari 2001, nr. 35 074, BNB 2001/160).

2.10. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.

2.11. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 30 mei 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. G.J. van Leijenhorst, in tegenwoordigheid van F.J. Crabbendam, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.