Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 03-08-2007, BB1071, KG 07/653

Rechtbank 's-Gravenhage, 03-08-2007, BB1071, KG 07/653

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
3 augustus 2007
Datum publicatie
7 augustus 2007
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2007:BB1071
Formele relaties
Zaaknummer
KG 07/653
Relevante informatie
Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 509o

Inhoudsindicatie

Geschil tussen eiser en de Staat (Ministerie van Justitie, Dienst Justiële Inrichtingen, Sectordirectie TBS). In geschil is of gedaagde gehouden kan worden om in het kader van de tussenbeslissing van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming een transcultureel psychiater aan te wijzen die met betrekking tot eiser kan rapporteren. Gegeven het grote belang om voormelde impasse te doorbreken zal de vordering van eiser worden toegewezen (...) waarbij aansluiting wordt gezocht bij de eigen insteek van gedaagde. Hierbij wordt uitdrukkelijk overwogen dat de voorzieningenrechter ervan uitgaat dat eiser zowel medewerking zal verlenen aan het onderzoek van de transcultureel psychiater, als aan het onderzoek van de daarnaast benoemde psycholoog. De voorzieningenrechter beveelt gedaagde binnen twee weken na betekening van dit vonnis over te gaan tot benoeming van een psychiater gespecialiseerd in de transculturele psychiatrie die eiser zal onderzoeken in het kader van de zesjaarsrapportage als bedoeld in artikel 509o lid vier Sv.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE

sector civiel recht - voorzieningenrechter

Vonnis in kort geding van 3 augustus 2007,

gewezen in de zaak met rolnummer KG 07/653 van:

[eiser],

verblijvende in de TBS-kliniek de Prof.mr. P.J. Pompestichting te Nijmegen,

eiser,

procureur mr. P.S. Kamminga,

advocaat mr. J.C. de Goeij te Alkmaar,

tegen:

De Staat der Nederlanden

(Ministerie van Justitie, Dienst Justiële Inrichtingen, Sectordirectie TBS),

zetelende te Den Haag,

gedaagde,

procureur mr. W.B. Gaasbeek.

1. De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 24 juli 2007 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.

1.1. Bij vonnis van 10 oktober 1994 is eiser door de rechtbank te Breda veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één jaar. Daarnaast is de terbeschikkingstelling gelast met bevel tot verpleging van overheidswege. Eiser is veroordeeld voor - kort weergegeven - poging doodslag op zijn echtgenote.

1.2. Het gerechtshof te Den Bosch heeft bij arrest van 10 oktober 1995 voornoemd vonnis bekrachtigd. Eiser heeft beroep in cassatie ingesteld tegen dit arrest, welk beroep door de Hoge Raad bij arrest van 1 oktober 1996 is verworpen.

1.3. Op 1 oktober 1996 heeft de tenuitvoerlegging van de TBS een aanvang genomen. Eiser wenst aan geen enkele behandeling mee te werken. Van enige behandeling in het kader van de TBS is dan ook nauwelijks sprake geweest.

1.4. Eiser is vanaf 10 mei 1999 geplaatst in het FPC Veldzicht te Balkbrug. Op 25 september 2001 heeft Veldzicht eiser ter herselectie aangeboden aan de afdeling Individuele TBS-zaken van het Ministerie van Justitie (hierna: ITZ). Eiser is vervolgens op 5 juli 2004 overgeplaatst naar De Kijvelanden te Poortugaal en op 14 juli 2005 naar de Prof. Mr. W.P.J. Pompekliniek te Nijmegen (hierna: de Pompekliniek).

1.5. Bij brief van 30 augustus 2004 heeft De Kijvelanden eiser bij ITZ aangemeld voor het verkrijgen van een longstay status.

1.6. De Landelijke Adviescommissie Plaatsing (hierna: LAP) heeft bij brief van 3 december 2004 geoordeeld dat eiser voldoet aan de criteria voor plaatsing in een longstayvoorziening en dat moet worden overgegaan tot op stabiliteit en op kwaliteit van leven gerichte zorg in het kader van de TBS.

1.7. Eiser is op 26 september 2005 niet nader gehoord in het kader van de aanmelding voor plaatsing in een longstayvoorziening nu hij heeft aangegeven dat hij alleen gehoord wil worden in aanwezigheid van een tolk en één van zijn advocaten. Bij beschikking van 12 oktober 2005 heeft de sectordirecteur TBS namens de minister van Justitie beslist dat eiser geplaats wordt in de longstayvoorziening van FPC Veldzicht te Balkbrug.

1.8. Tegen voornoemde beschikking heeft eiser beroep in gesteld bij de beroepscommissie van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (hierna: RSJ). Bij uitspraak van 2 november 2005 heeft de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ de tenuitvoerlegging van deze beschikking geschorst.

1.9. De RSJ heeft op 10 januari 2006 het beroep van eiser behandeld. Bij tussenbeslissing van 3 mei 2006 heeft de RSJ onder punt 4, voor zover van belang, het volgende overwogen:

'(...) Het advies van de LAP ten aanzien van klagers longstayindicatie dateert van 3 december 2004. De LAP heeft ten tijde van het uitbrengen van haar advies geen kennis kunnen nemen van de nadien gedane uitspraak van het gerechtshof Arnhem van 7 november 2005 en de uitspraak van de rechtbank Breda van 6 december 2005 en alle ten behoeve daarvan uitgebrachte rapportages.

Zoals hiervoor weergegeven, bevatten bedoelde uitspraken, zakelijk weergegeven, de opdracht aan de inrichting een poging te doen de patstelling in de behandeling van klager te doorbreken. Weliswaar lijkt klager, ook gezien zijn opstelling ter zitting, iedere medewerking aan een dergelijke poging af te wijzen - hij is nog steeds van mening geen behandeling nodig te hebben - maar naar het oordeel van de beroepscommissie dient de LAP een nadere, geactualiseerde visie te geven omtrent klagers longstayindicatie mede aan de hand van de hiervoor vermelde uitspraken/rapportages die ten tijde van het eerdere advies nog niet beschikbaar waren. In het onderhavige geval acht de beroepscommissie het van belang dat de LAP ook met klager zelf spreekt om zich, gezien zijn opstelling, een oordeel te vormen over het standpunt van de Minister dat geen inhoud kan worden gegeven aan hetgeen in de uitspraak van de rechtbank Breda van 6 december 2005 is verwoord. (...)'.

Daarna heeft de RSJ als volgt beslist:

'De beroepscommissie houdt de behandeling van de zaak aan voor onbepaalde tijd en verzoekt de Minister zo spoedig mogelijk de LAP een nader advies, zoals vermeld onder 4., te doen uitbrengen en dit aan de beroepscommissie te doen toekomen.'

1.10. In haar beslissing van 7 november 2005 waarbij de terbeschikkingstelling van eiser met een jaar is verlengd, heeft het gerechtshof te Arnhem, voor zover van belang, overwogen:

'(...)Er kan worden geconcludeerd dat er geen behandelingsresultaten zijn behaald met de terbeschikkinggestelde. Door de juridische strijd die wordt gevoerd, lijken de belangen van de terbeschikkinggestelde naar de achtergrond te worden gedrongen. De terbeschikkingstelling is ingegaan op 1 oktober 1996. Tot behandeling is het tot op heden echter niet gekomen, omdat de terbeschikkkinggestelde, naar hij tegenover het hof heeft bevestigd, niet bereid is aan behandeling mee te werken. De recidivekans blijft door dit verzet bestaan, terwijl de vaardigheden van betrokkene niet toenemen en de terbeschikkinggestelde nog geen sociale steun of sociaal netwerk heeft gevonden.

(...)

Het hof stelt vast dat er van een patstelling sprake is waarin het zich laat aanzien dat niet te verwachten valt dat in de opstelling van de terbeschikkinggestelde tegenover de behandeling wijziging zal komen. Het lijkt onvermijdelijk dat op termijn zal worden bezien of de terbeschikkinggestelde in aanmerking komt voor verblijf op een zogenaamde longstay afdeling.

Tegenover het hof heeft de terbeschikkinggestelde te kennen gegeven dat hij wel bereid is mee te werken aan begeleiding die erop gericht is zijn voorbereiding op de terugkeer naar de samenleving te bevorderen. Het hof beschouwt dit als een aanknopingspunt om een poging te doen tot het doorbreken van de patstelling. Het hof realiseert zich ten volle dat de oppositionele houding van de terbeschikkinggestelde en zijn autoritaire opstelling een doorbraak niet bepaald eenvoudig maakt. Desondanks mag van de kliniek verwacht worden dat deze pogingen onderneemt om tot een doorbraak te komen. Daarbij neemt het hof mede in aanmerking dat de maatregel reeds tien jaar wordt tenuitvoergelegd en de verhouding tussen die duur en het onderliggende feit waarvoor de maatregel is opgelegd mede in aanmerking moet worden genomen. Het betreft een delict tegenover een partner dat situationeel is bepaald en waarbij eveneens de culturele context, zoals deze onder ander naar voren komt uit de rapportage van de deskundige De Jong van 16 november 2003, van betekenis is. De relatie met de partner bestaat niet meer en uit wetenschappelijke literatuur is bekend dat de speciale recidive tegenover een partner beperkt is. Het lijkt voor de hand te liggen om mogelijkheden te scheppen waardoor daadwerkelijk toetsing van het recidivegevaar in de brede zin in de praktijk kan worden gerealiseerd (...)'.

1.11. Professor J.T.V.M. de Jong, transcultureel psychiater, thans hoofd van de GGZ Amsterdam, heeft eiser op diens verzoek onderzocht en zijn bevindingen neergelegd in zijn rapport van 16 november 2003. De conclusie van De Jong komt - kort gezegd - erop neer dat de terbeschikkingstelling van eiser dient te worden opgeheven.

1.12. In zijn beslissing van 28 april 2006 waarbij de terbeschikkingstelling van eiser wederom met een jaar is verlengd, heeft het gerechtshof te Arnhem, voor zover van belang, overwogen:

'Uit de concept wettelijke aantekeningen over de periode 14 oktober 2005 tot 1 april 2006 blijkt onder meer het volgende: De terbeschikkinggestelde is met een longstaystatus in de Prof. mr W.P.J. Pompekliniek opgenomen. Gezien deze status zijn geen duidelijke behandelpunten geformuleerd, enkel aaandachtspunten ten behoeve van de dagelijkse bejegening. Vanwege het feit dat het schorsingsverzoek longstay is toegewezen, wordt de terbeschikkingsgestelde vooaralsnog niet naar een longstayafdeling overgeplaatst.

Gelet op het bovenstaande zijn er kennelijk nog geen activiteiten ontplooid om tot de door het hof in zijn beslissing van 7 november 2005 geformuleerde en gewenste doorbraak te komen. Het hof gaat ervan uit dat de kliniek met daadkracht de nodige activiteiten zal ontplooien teneinde bovengenoemde te realiseren. (...)'.

1.13. Bij beslissing van 27 oktober 2006 heeft de rechtbank te Breda de termijn van de terbeschikkingstelling van eiser met één jaar verlengd. Daarbij heeft de rechtbank overwogen, voor zover van belang:

'De raadsman heeft verzocht de conclusies van prof. De Jong in zijn rapport van 16 november 2003 over te nemen, inhoudende dat de diagnoses die zijn gesteld bij [eiser] onhoudbaar zijn vanuit het perspectief van de transculturele psychiatrie en dat de terbeschikkingstelling met onmiddellijke ingang dient te worden opgeheven.

(...)

Op dit moment wordt de rapportage van De Jong niet als doorslaggevend beschouwd. Tegenover het rapport van De Jong staan de rapporten van de deskundigen die [eiser] indertijd hebben onderzocht en het verlengingsadvies van de Pompekliniek die [eiser] dagelijks in het oog houden. Het nader advies van de LAP en de eindbeslissing van de RSJ zouden een ander licht op de zaak kunnen werpen. In dit advies van de LAP zal de rapportage van de deskundige De Jong ook worden betrokken. De rechtbank ziet hierin reden de terbeschikkingstelling met één jaar te verlengen zodat er, na het nadere advies van de LAP en de eindbeslissing van de RSJ, opnieuw een toetsing kan plaatsvinden. (...)'.

1.14. Tegen voormelde beslissing heeft eiser hoger beroep ingesteld bij het gerechshof te Arnhem. Dit hoger beroep zal op 13 augustus 2007 worden behandeld.

1.15. Naar aanleiding van de hiervoor onder 1.9. vermelde tussenbeslissing van de RSJ heeft ITZ het dossier van eiser doorgezonden naar de LAP. De LAP heeft een externe deskundige, psychiater de heer Baneke, aangewezen om een nader onderzoek te verrichten.

1.16. Bij brief van 14 december 2006 heeft de raadsman van eiser zich gericht tot ITZ en medegedeeld dat zijn cliënt het niet eens is met de komst van de heer Baneke omdat zowel hij als de raadsman van mening zijn dat een transcultureel psychiater de voorkeur verdient. Als voorbeeld wordt in dit verband genoemd psychiater R. Rijnders, thans werkzaam bij het PBC te Utrecht. Daarnaast geeft hij aan dat eiser graag bijstand wil van een tolk in de franse taal doch dat hij heeft vernomen dat de heer Baneke niet voornemens is zich daarvan te laten bedienen. Ook wil de heer Baneke niet dat de raadsman bij de gesprekken aanwezig is, hetgeen eiser juist wel graag wil. ITZ wordt gevraagd of zij ervoor kunnen zorgen dat partijen uit deze impasse geraken.

1.17. Bij brief van 8 februari 2007 heeft dr J. Hochstenbach, hoofd ITZ aan de raadsman medegedeeld dat ITZ geen bevoegdheden in deze heeft alsmede dat het aan de deskundige zelf is te bepalen of en op welke wijze hij uitvoering geeft aan verzoeken van eiser. Verder geeft zij aan dat:

'voor dit soort onderzoeken rondom al dan niet longstay status de beste rapporteurs van het NIFP worden ingezet. (...) Multi-culturaliteit is geen ongewone situatie binnen de TBS en het belang van kennis op dit gebied wordt onderkend, mede ondersteund door de hoeveelheid congressen en bijscholingen die op dit gebied plaatsvinden(...)

Kortom: ik ben niet in de positie om de impasse te doorbreken. Volgens mij is er maar één persoon en dat is uw cliënt, geleid door uw advies, die deze impasse kan doorbreken. (...)' .

1.18. Baneke heeft op 7 januari 2007 de opdracht aan de LAP geretourneerd omdat eiser heeft geweigerd zijn medewerking aan het onderzoek te verlenen.

1.19. Bij brief van 20 februari 2007 heeft de raadsman van eiser zich gewend tot de voorzitter van de RSJ met het verzoek, nu de zaak in een impasse zit, op korte termijn een mondelinge voortzetting van de behandeling te willen bepalen, alwaar bezien kan worden hoe de zaak weer in goede banen geleid kan worden.

1.20. Bij brief van 8 juni 2007 heeft de voorzitter van de RSJ aan de raadsman in antwoord op voormelde brief medegedeeld, voor zover van belang:

'De beroepscommissie kan evenwel niet tussentijds in discussie treden over de wijze waarop aan haar genoemde tussenbeslissing uitvoering wordt gegeven. Het is thans aan de LAP om advies uit te brengen en te beslissen tot het al dan niet inschakelen van een deskundige. De beroepscommissie heeft geen enkele bevoegdheid ten aanzien van de werkwijze van de LAP en de door haar aangewezen externe deskundige.

De beroepscommissie wacht het nadere advies van de LAP en de berichtgeving van de Minister af. Daarna zal de beroepscommissie definitief op het beroep beslissen, al dan niet na mondelinge voortzetting van de behandeling van het beroep.'.

1.21. In het kader van de komende - op een nog nader te bepalen datum - behandeling van de verlenging van de TBS dient ingevolge artikel 509o lid vier van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) eiser opnieuw onderzocht te worden door twee onafhankelijke gedragsdeskundigen. Gedaagde heeft in dit verband drs A. Pen en drs F.C.P. Zuidhof verzocht over eiser te rapporteren.

1.22. Bij brief 18 juni 2007 heeft ITZ de twee deskundigen afzonderlijk gevraagd bij hun onderzoek de volgende vragen te betrekken en te beantwoorden:

'

1. Deelt u de diagnostische conclusie van de kliniek en is het daaraan ten grondslag liggende onderzoek volledig en 'state of the art' geweest?

2. Is er op het moment van uw onderzoek bij betrokkene sprake van (blijvende) delictgevaarlijkheid?

3. Zijn er nog therapeutische en risicomanagement interventies mogelijk die het (blijvende) karakter van deze delictgevaarlijkheid kunnen keren?

4. Zo ja, welke interventies zijn dit en kunt u een indicatie geven over de termijnen waarin nog zal moeten worden gepoogd deze in te zetten?

5. Zo neen, welke eisen moeten dan worden gesteld aan de mate van toezicht en beveiliging en welke eisen aan de componenten van de psychiatrische zorg en behandeling?'.

2. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer

Eiser vordert - zakelijk weergegeven - om gedaagde te bevelen uitvoering te geven aan de tussenbeslissing van 3 mei 2006 van de RSJ, middels het aanwijzen van een transcultureel psychiater die eiser moet gaan bezoeken en aan de LAP zal rapporteren.

Daartoe voert eiser, zakelijk weergegeven, het volgende aan.

Gedaagde handelt onrechtmatig jegens eiser nu gedaagde weigert een transculturele psychiater te benoemen die hem echt onderzoekt. Daardoor is er een patstelling ontstaan waardoor de RSJ niet verder kan met de behandeling van het beroep tegen de beslissing tot plaatsing van eiser in een longstay voorziening. Eiser weigert elke medewerking aan een onderzoek zolang hij niet wordt onderzocht door een transcultureel psychiater. Hij heeft geen vertrouwen in de gedragsdeskundigen die door gedaagde zijn aangewezen en wenst deskundigen die beschikken over de vereiste transculturele ervaring. Het is onbegrijpelijk dat verlengingsadviezen worden geschreven door de Kijvelanden en de Pompekliniek terwijl eiser nergens aan wil meewerken zodat als het ware steeds het oorspronkelijke PBC-rapport als basis geldt. Verder worden de door de rechtbank Breda en het gerechtshof Arnhem wenselijk geachte maatregelen/pogingen om tot een doorbraak te komen, door de Pompekliniek niet ondernomen met een verwijzing naar de longstay status. Aldus komen de belangen van eiser ernstig in de knel en wordt gehandeld in strijd met artikel 5 EVRM. Er is immers geen sprake van een recente medische rapportage gebaseerd op een daadwerkelijk en recent medisch onderzoek van eiser.

Gedaagde voert gemotiveerd verweer dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

3. De beoordeling van het geschil

3.1. In geschil is of gedaagde gehouden kan worden om in het kader van de tussenbeslissing van de RSJ een transcultureel psychiater aan te wijzen die met betrekking tot eiser kan rapporteren.

3.2. Tussen partijen staat niet ter discussie dat thans sprake is van een impasse. De door de LAP aangewezen externe deskundige is door eiser geweigerd en deze heeft vervolgens zijn opdracht aan de LAP geretourneerd. Gesteld noch gebleken is dat de LAP sedertdien nog nadere actie(s) heeft ondernomen. De RSJ geeft aan dat zij in afwachting is van het gevraagde nadere advies van de LAP en uit de beslissing van de rechtbank Breda (in het kader van de verlening van de TBS) blijkt dat daar de beslissing van de RSJ van groot belang wordt geacht. Kern van de discussie betreft steeds de beantwoording van de vraag naar de (voortdurende) aanwezigheid van een (ernstige) psychiatrische stoornis bij eiser en de inschatting van het gevaar voor recidive.

3.3. Voorop wordt gesteld dat gedaagde wordt gevolgd in zijn betoog dat gedaagde geen directe aanwijzingen of opdrachten kan geven aan de LAP nu dit op gespannen voet staat met de onafhankelijkheid en de professionele autonomie van de LAP. De LAP dient immers een multidisciplinair team van onafhankelijke deskundigen te zijn die de Minister adviseert over de noodzaak tot plaatsing (dan wel continuering daarvan) in een longstay voorziening.

Uit de eigen stellingen van gedaagde volgt echter dat gedaagde wel een andere mogelijkheid ten dienste staat om voormelde impasse te doorbreken. Ter zitting heeft gedaagde immers aangegeven dat - in overleg met de voorzitter van de LAP - aan de deskundigen (een psychiater en een psycholoog), die in het kader van het verlengingstraject van de TBS een zesjaarsrapportage over eiser zullen opstellen, de hiervoor onder 1.22. weergegeven vragen zijn voorgelegd met het verzoek deze in hun rapportage te betrekken. Deze vragen zien specifiek op de longstay indicatie. Vervolgens zal gedaagde het dossier inclusief deze rapportages nogmaals aan de LAP voorleggen en kan de LAP, zo begrijpt de voorzieningenrechter, op basis daarvan een nader advies uitbrengen aan de RSJ.

3.4. Gezien het bepaalde in de artikelen 47 en 49 lid twee Reglement verpleging ter beschikking gestelden in verbinding met artikel 509o lid vier Sv draagt gedaagde zorg voor de tijdige totstandkoming van het rapport van de deskundigen en benoemt zij in dat kader twee gedragsdeskundigen. Aan de orde is dan of gedaagde - in de gegeven omstandigheden - gehouden kan worden in dit kader over te gaan tot het aanzoeken van een transcultureel psychiater. De hiervoor onder 3.2. weergegeven impasse als gevolg van de weigering van eiser om medewerking te verlenen aan gedragsonderzoeken zolang die niet door een dergelijke deskundige worden uitgevoerd, zou op deze wijze doorbroken kunnen worden. Een doorbreking van de weigerachtige houding van eiser wordt verder door alle betrokken rechterlijke instanties van belang geacht. Alle betrokken partijen hebben immers belang bij een zo zorgvuldig en volledig mogelijk rapport met betrekking tot de actuele stand van zaken. In beginsel is een dergelijk rapport alleen mogelijk indien de te onderzoeken persoon zijn medewerking verleent aan dat onderzoek. De gedragsdeskundige is dan immers in staat zich een goed en volledig beeld te vormen van die persoon. Vaststaat dat eiser alleen zijn medewerking wil verlenen aan een onderzoek door een transcultureel psychiater. Niet weersproken is dat de transculturele psychiatrie sinds 2002 een specialisme is binnen de psychiatrie die door het bestuur van de Nederlandse Vereniging van Psychiatrie in juli 2003 ook als zodanig is erkend. In zoverre is het standpunt van gedaagde dat de door hem aangewezen gedragsdeskundigen hooggekwalificeerde mensen zijn die (inmiddels) ook op dit gebied getraind en bijgeschoold zijn, niet doorslaggevend. Verder is gesteld noch gebleken dat een psychiater die gespecialiseerd is in de transculturele psychiatrie onvoldoende deskundig zou zijn om als deskundige te kunnen rapporteren in het kader van voornoemde zesjaarsrapportage. Dat de specifieke culturele achtergrond van eiser in de reeds bestaande rapportages onvoldoende is meegewogen, valt verder vooralsnog niet uit te sluiten. Vast staat verder dat de thans door gedaagde aangezochte psychiater geen transcultureel psychiater is zodat eiser (wederom) zijn medewerking heeft geweigerd. De omstandigheid dat eiser volhardt (en verhardt) in zijn opstelling dienaangaande dient echter niet zo zwaar te wegen dat (alleen) om die reden van aanwijzing van een transcultureel psychiater dient te worden afgezien. Voor zover gedaagde in dit verband nog heeft aangevoerd dat eiser (nogmaals) op eigen kosten een dergelijk onderzoek kan laten plaatsvinden, heeft te gelden dat onweersproken is gesteld dat eiser hiertoe de financiële middelen ontbeert.

3.5. Gegeven het grote belang om voormelde impasse te doorbreken zal de vordering van eiser worden toegewezen op na te melden wijze waarbij aansluiting wordt gezocht bij de eigen insteek van gedaagde. Hierbij wordt uitdrukkelijk overwogen dat de voorzieningenrechter ervan uitgaat dat eiser zowel medewerking zal verlenen aan het onderzoek van de transcultureel psychiater, als aan het onderzoek van de daarnaast benoemde psycholoog.

3.6. Gedaagde zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

4. De beslissing

De voorzieningenrechter:

beveelt gedaagde binnen twee weken na betekening van dit vonnis over te gaan tot benoeming van een psychiater gespecialiseerd in de transculturele psychiatrie die eiser zal onderzoeken in het kader van de zesjaarsrapportage als bedoeld in artikel 509o lid vier Sv;

veroordeelt gedaagde in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van eiser begroot op € 1.151,31, waarvan € 816,-- aan salaris procureur, € 251,-- aan griffierecht en € 84,31 aan dagvaardingskosten;

welke kosten op de voet van artikel 243 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering moeten worden betaald aan de griffier van deze rechtbank;

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mr. E.A.G.M. van Rens en uitgesproken ter openbare zitting van 3 augustus 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.

nve