Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 08-06-2007, BB5501, AWB 05/5124 SUCCR

Rechtbank 's-Gravenhage, 08-06-2007, BB5501, AWB 05/5124 SUCCR

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
8 juni 2007
Datum publicatie
12 oktober 2007
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2007:BB5501
Zaaknummer
AWB 05/5124 SUCCR

Inhoudsindicatie

Successierecht 2003. Voorlopige aanslag wegens verkrijging door buitenlandse goeddoelinstelling. Eiseres heeft niet binnen de daarvoor geldende wettelijke termijn bezwaar gemaakt tegen de aan haar opgelegde definitieve aanslag en evenmin is gesteld of gebleken dat inmiddels uitspraak is gedaan op dat bezwaar. Naar het oordeel van de rechtbank moet de definitieve aanslag voor de onderhavige procedure dan ook als onherroepelijk vaststaand worden aangemerkt. Nu de onderhavige voorlopige aanslag geheel is verrekend met de onherroepelijk vaststaande definitieve aanslag heeft eiseres geen belang meer bij het onderhavige beroep, zodat het beroep om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 05/5124 SUCCR

Uitspraakdatum: 8 juni 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[trust] Trust, gevestigd te [vestigingsplaats] (Verenigd Koninkrijk), eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst [te P.], verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiseres ter zake van een verkrijging in het jaar 2003 een voorlopige aanslag in het recht van successie opgelegd ten bedrage van € 11.221.

1.2. Eiseres heeft op 10 maart 2004 bezwaar gemaakt tegen de voorlopige aanslag. Verweerder heeft geen uitspraak op bezwaar gedaan.

1.3. Vervolgens heeft eiseres bij brief van 25 juli 2005, ontvangen bij de rechtbank op

26 juli 2005, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2007 te 's-Gravenhage.

Aldaar zijn verschenen mr. [A] en [B] namens eiseres en mr. R. van der Galiën namens verweerder.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Op 15 april 2003 is te [woonplaats] overleden de heer [C] (hierna: erflater). Erflater heeft bij testament onder andere eiseres tot erfgenaam benoemd. De afwikkeling van de nalatenschap is verzorgd door [D] Notarissen. Op

8 december 2003 heeft de notaris verzocht om uitstel voor het indienen van de aangifte successierecht, welk uitstel is verleend tot 1 maart 2004.

2.2. De op 17 februari 2004 gedagtekende voorlopige aanslag is opgelegd naar een

- voorlopig vastgestelde - verkrijging van € 28.574. De aanslag is berekend met inachtneming van de vrijstelling als bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder 7O, van de Successiewet 1956 (tekst voor het jaar 2003; hierna: de Wet) en met toepassing van tariefgroep III.

2.3. Op 10 maart 2004 heeft de notaris bezwaar gemaakt tegen de voorlopige aanslag en daarbij tevens verzocht om toepassing van de hardheidsclausule. Het bezwaar betreft het niet toepassen van het in artikel 24, vierde lid, van de Wet genoemde tarief van 11 percent voor verkrijgingen door het algemeen nut beogende instellingen.

2.4. Op 16 maart 2004 heeft de ambtenaar die het bezwaar in behandeling heeft genomen telefonisch contact opgenomen met de indiener van het bezwaarschrift, [E]. Hij heeft haar meegedeeld dat hij gezien de geldende wetgeving niet anders kan dan het bezwaar afwijzen en haar geadviseerd een verzoekschrift aan het ministerie van Financiën te richten. Een handgeschreven aantekening op het bezwaarschrift luidt als volgt:

"16 MRT 2004 gebeld met mevr [E] - Zal een verzoekschrift toezenden rechtstreeks naar het MvF (CPP). Alleen het ministerie kan beslissen in dit geval. (zie art. 67 lid 5 Sw). Het bezwaar kan buiten behandeling blijven. Aangifte komt spoedig (was uitstel tot 1/3)".

2.5. Verweerder heeft naar aanleiding van dit telefoongesprek het bezwaarschrift als ingetrokken beschouwd en bij brief van 14 juni 2005 aan de (nieuwe) gemachtigde van eiseres bericht dat naar zijn mening geen sprake was van een openstaand bezwaarschrift waarop nog uitspraak moest worden gedaan.

2.6. Het door de notaris bij brief van 17 maart 2004 gedane verzoek tot toepassing van de hardheidsclausule, welk verzoek door de minister van Financiën is opgevat als een verzoek tot toepassing van artikel 67, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet, is afgewezen om reden dat de Britse autoriteiten niet bereid zijn gebleken de in het slot van voormeld tweede lid bedoelde verklaring af te geven.

2.7. Met dagtekening 30 juli 2004 is aan eiseres de definitieve aanslag in het successierecht opgelegd, waarmee de onderhavige voorlopige aanslag volledig is verrekend. Eiseres heeft na afloop van de bezwaartermijn bezwaar gemaakt tegen de definitieve aanslag.

3. Geschil

3.1. In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

a. is het bezwaar van eiseres tijdens het telefoongesprek van 16 maart 2004 ingetrokken?

b. is de beperking van de toepassing van artikel 24, vierde lid, van de Wet tot binnen het Rijk gevestigde instellingen in strijd met artikel 56 van het EG-verdrag?

c. heeft eiseres op de voet van artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht recht op vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten?

3.2. Voor de standpunten van partijen en de onderbouwing daarvan verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

3.3. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vermindering van de voorlopige aanslag. Verweerder concludeert primair tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep en subsidiair tot ongegrondverklaring daarvan.

4. Ambtshalve beoordeling van het geschil

4.1. Vaststaat dat eiseres niet binnen de daarvoor geldende wettelijke termijn bezwaar heeft gemaakt tegen de aan haar opgelegde definitieve aanslag en evenmin is gesteld of gebleken dat inmiddels uitspraak is gedaan op dat bezwaar. Naar het oordeel van de rechtbank moet de definitieve aanslag voor de onderhavige procedure dan ook als onherroepelijk vaststaand worden aangemerkt.

4.2. Nu de onderhavige voorlopige aanslag geheel is verrekend met de onherroepelijk vaststaande definitieve aanslag heeft eiseres geen belang meer bij het onderhavige beroep, zodat het beroep om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard (vgl. HR 5 januari 2007, nr. 43 221, V-N 2007/25.4). De overige grieven van eiseres kunnen niet aan de orde komen.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan op 8 juni 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. K.M. Braun, mr. T. van Rij en mr. G.J. Ebbeling in tegenwoordigheid van

mr. L.M. Holdert, griffier.

Afschrift aangetekend

verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.