Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 29-04-2009, BI6106, AWB 08/4595

Rechtbank 's-Gravenhage, 29-04-2009, BI6106, AWB 08/4595

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
29 april 2009
Datum publicatie
3 juni 2009
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2009:BI6106
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 08/4595

Inhoudsindicatie

De brief van eiser aan verweerder kwalificeert niet als een bezwaarschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit, geen kostenvergoeding. Eiser voldoet niet aan de wettelijke bepalingen voor aftrek levensonderhoud voor zijn minderjarige kinderen. Het later door eiser ingenomen standpunt dat hij niet vier maar twee kinderen onderhoud acht de rechtbank niet aannemelijk.

Beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 08/4595

Uitspraakdatum: 29 april 2009

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

gemachtigde: mr. [A]

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 20 mei 2008 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser voor het jaar 2005 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (aanslagnummer [nummer]).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2009 te 's-Gravenhage.

Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door [B].

1 Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2 Gronden

2.1. Eiser is geboren op [datum] 1958. Eiser is gehuwd met [echtgenote], geboren op [datum] 1958. Eiser en zijn echtgenote wonen in 2005 in Kaapverdië. Met ingang van 12 januari 2006 woont eiser in Nederland. Eiser geniet Nederlands inkomen en is buitenlands belastingplichtige. In 2005 genoot eiser een WAO/AAW uitkering ten bedrage van € 13.100, waarover € 2.951 loonheffing is ingehouden en een NWW-uitkering van € 2.657 waarover € 748 loonheffing is ingehouden.

2.2. Eiser en zijn echtgenote hebben vier kinderen: [C], [D], [E] en [F]. De kinderen verblijven bij de echtgenote van eiser in Kaapverdië.

2.3. Met datum 30 juni 2006 heeft eiser voor het jaar 2005 aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen gedaan naar een verzamelinkomen van € 7.561. Eiser verzoekt daarbij om de kinderkorting, de verhoogde aanvullende kinderkorting en de combinatiekorting.

2.4. Op 7 december 2007 maakt eiser bezwaar tegen het feit dat er nog geen aanslag is opgelegd en verzoekt om een kostenvergoeding voor het ingediende bezwaarschrift.

Op 17 december 2007 verzoekt verweerder om nadere informatie over de ingediende aangifte en gaat tevens in op de brief van eiser van 7 december 2007. Verweerder deelt eiser mede dat de termijn voor het opleggen van een aanslag 3 jaar is.

Op 4 januari 2008 stuurt eiser aanvullende informatie en overlegt betalingsbewijzen van betalingen aan zijn echtgenote in Kaapverdië tot een bedrag van € 2.790. Tevens overlegt eiser een uitspraak van Rechtbank Rotterdam, nr. AKW 06/665-FRC, over zijn recht op kinderbijslag.

Op 13 februari 2007 informeert verweerder eiser over zijn voornemen af te wijken van de aangifte. Verweerder kent de door eiser geclaimde aftrek uitgaven levensonderhoud kinderen jonger dan 30 jaar ten bedrage van € 8.196 niet toe en corrigeert de combinatiekorting. Hierop wordt met dagtekening 4 april 2008 de definitieve aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van € 15.757.

Op 14 maart 2008 reageert eiser op de brief van verweerder van 13 februari 2008. Omdat verweerder de aanslag al had opgelegd met datum 4 april 2008 is deze brief aangemerkt als bezwaarschrift.

Op 9 april 2008 stuurt verweerder een vooraankondiging uitspraak op bezwaarschrift. Op 13 mei 2008 verzoekt verweerder nogmaals om een reactie op het bezwaarschrift. Op 20 mei 2008 doet verweerder uitspraak op bezwaar en wijst het bezwaar af.

Op 15 mei 2008 reageert eiser op de brief van verweerder van 9 april 2008. Deze brief wordt na de uitspraak op bezwaar ontvangen.

2.5. In geschil is of verweerder de aanslag terecht en tot het juiste bedrag heeft opgelegd. Specifiek in geschil is of de brief van 7 december 2007 als bezwaarschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit moet worden aangemerkt en of recht op kostenvergoeding bestaat en in geschil is of eiser recht heeft op aftrek van kosten voor levensonderhoud van twee kinderen.

2.6. Eiser heeft in beroep, kort samengevat, aangevoerd, dat verweerder onredelijk lang heeft gewacht met het vaststellen van de aanslag, dat verweerder niet heeft beslist op het bezwaarschrift voor zover het was gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit en niet beslist heeft op het verzoek om vergoeding van de kosten in bezwaarfase. Voorts heeft eiser aangevoerd dat hoewel hij in zijn aangifte verzocht om aftrek voor vier kinderen hij later het standpunt ingenomen heeft dat hij slechts twee van de vier kinderen in belangrijke mate onderhoudt om 'verwatering' te voorkomen. Eiser betoogt dat twee in een vreemde taal gestelde stukken ten bedrage van € 1.000 erkend moeten worden als betalingsbewijs.

2.7. Verweerder heeft de standpunten van eiser gemotiveerd bestreden.

de brief van 7 december 2007

2.8. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stellingen omtrent de brief van 7 december 2007. Anders dan eiser meent is het niet mogelijk om de omstandigheid dat verweerder niet binnen een door eiser redelijk geachte termijn een aanslag heeft opgelegd aan te merken als een fictieve weigering van verweerder om een aanslag op te leggen en daartegen in bezwaar te komen. Op grond van artikel 23 AWR brengt het gesloten stelsel van bezwaar in belastingzaken met zich mee dat slechts bezwaar kan worden gemaakt tegen een voor bezwaar vatbare beschikking. Verweerder heeft in zijn brief van 17 december 2007 gereageerd op de brief van 7 december 2007 van eiser en uitleg gegeven dat een zogenaamd fictieve weigering niet aan de orde is en dat het kostenverzoek dan ook niet in behandeling wordt genomen. In zijn brief van 4 januari 2008 is eiser hier niet op teruggekomen. Verweerder mocht erop vertrouwen dat deze kwestie hiermee was afgedaan. - De brief van 14 maart 2008 van eiser is door verweerder eerst ontvangen nadat reeds op het bezwaar was beslist. - De grief van eiser dat verweerder niet een formele beslissing als door de raadsman gevraagd heeft genomen faalt daarom. Als verweerder dat wel had gedaan, dan had hij het bezwaar niet-ontvankelijk moeten verklaren. Voorzover eiser in beroep een beslissing van de rechtbank wil, moet de rechtbank eiser met betrekking tot deze grond niet-ontvankelijk in zijn bezwaar verklaren. De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een kostenvergoeding.

redelijke termijn voor het opleggen van de aanslag

2.8. Op grond van artikel 11, derde lid van de AWR vervalt de bevoegdheid tot het opleggen van een aanslag door verloop van drie jaar na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. Eiser heeft op 30 juni 2006 aangifte gedaan over het jaar 2005. De belastingschuld over 2005 is ontstaan op 31 december 2005. Verweerder heeft tot 31 december 2008 de aanslag kunnen vaststellen. De aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2005 is door verweerder op 4 april 2008 tijdig opgelegd.

uitgaven voor levensonderhoud kinderen

2.9.1. Artikel 6.13 van de Wet IB 2001 bepaalt voor zover hier van belang dat:

"1. Uitgaven voor levensonderhoud van kinderen zijn uitgaven voor levensonderhoud van kinderen jonger dan 30 jaar die ten minste in belangrijke mate door de belastingplichtige worden onderhouden."

Ingevolge artikel 6.14, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet IB 2001, worden uitgaven voor levensonderhoud van een kind niet in aanmerking genomen indien de belastingplichtige of een persoon die tot zijn huishouden behoort, voor het kind recht heeft op kinderbijslag volgens de Algemene Kinderbijslagwet of op een tegemoetkoming volgens een naar aard en strekking met die wet overeenkomende buitenlandse regeling.

Artikel 6.15 van de Wet IB 2001 bepaalt dat:

"Uitgaven voor levensonderhoud van een kind worden in aanmerking genomen tot een bedrag bepaald volgens bij ministeriële regeling te stellen regels."

Artikel 2 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (voor het belastingjaar 2005) luidt:

"Een kind wordt in belangrijke mate op kosten van de ouder onderhouden indien de op de ouder drukkende bijdrage in de kosten van het onderhoud van het kind ten minste € 386 per kwartaal beloopt. De ouder wordt geacht een kind in belangrijke mate op zijn kosten te onderhouden indien hij voor het kind recht heeft op kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet of op een tegemoetkoming volgens een naar aard en strekking met de Algemene Kinderbijslagwet overeenkomende buitenlandse regeling."

Artikel 36 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (voor het belastingjaar 2005) bepaalt, voor zover hier van belang, dat :

"1. De in artikel 6.15 van de wet bedoelde uitgaven voor levensonderhoud van een kind worden, indien de kosten van dat onderhoud in belangrijke mate op de belastingplichtige drukken, in aanmerking genomen tot een bedrag van:

a. € 270 per kalenderkwartaal indien het kind jonger dan 6 jaar is;

b. € 330 per kalenderkwartaal indien het kind 6 jaar of ouder doch jonger dan 12 jaar is;

c. € 399 per kalenderkwartaal indien het kind 12 jaar of ouder doch jonger dan 18 jaar is;

d. € 330 per kalenderkwartaal indien het kind 18 jaar of ouder is.

2. Het in het eerste lid, onderdeel d, vermelde bedrag wordt verhoogd tot:

a. € 660, indien de op de ouder drukkende bijdrage in de kosten van het onderhoud van het kind ten minste € 660 per kwartaal belopen en de kosten van het onderhoud van het kind tevens grotendeels op de belastingplichtige drukken;

b. € 990, indien het kind niet tot het huishouden van de belastingplichtige behoort, de op de ouder drukkende bijdrage in de kosten van het onderhoud van het kind ten minste € 990 per kwartaal belopen en de kosten van het onderhoud van het kind tevens geheel of nagenoeg geheel op de belastingplichtige drukken.

3. Indien zowel de belastingplichtige als zijn partner uitgaven voor levensonderhoud van kinderen in aanmerking nemen, worden de in aanmerking te nemen bedragen gesteld op de helft van de bedragen vermeld in het eerste en tweede lid, zonodig naar boven af te ronden op een geheel getal.

4. Voor de toepassing van de vorige leden is beslissend de toestand bij het begin van het kalenderkwartaal."

2.9.2. Eiser heeft een aftrek ten behoeve van het levensonderhoud van zijn kinderen opgevoerd ten bedrage van € 8.196 (2 kinderen € 660 per kwartaal, 1 kind € 399 per kwartaal en 1 kind € 330 per kwartaal). Op grond van de overgelegde betalingsbewijzen van de Fortis Bank staat vast dat eiser heeft overgemaakt naar zijn echtgenote: in het eerste kwartaal € 770 (€ 192 per kind), in het tweede kwartaal € 820 (€ 205 per kind), in het derde kwartaal € 700 (€ 175 per kind) en in het vierde kwartaal € 500 (€ 125 per kind).

Met de door eiser in een vreemde taal overgelegde stukken heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat hij in het tweede en vierde kwartaal van 2005 aanvullende betalingen ten behoeve van zijn kinderen heeft verricht. Op grond van de betalingen van eiser kan niet worden vastgesteld dat eiser voldoet aan de wettelijke bepalingen met betrekking tot het bedrag waarvoor een belastingplichtige een kind tenminste dient te onderhouden. Het later door eiser ingenomen standpunt dat hij niet 4 kinderen maar 2 kinderen onderhoudt acht de rechtbank niet aannemelijk. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat eiser over de periode waarin hij kinderbijslag heeft ontvangen geen recht heeft op aftrek ten behoeve van levensonderhoud van zijn kinderen.

2.10. Hetgeen eiser overigens nog heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Het beroep is ongegrond.

2.11. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Aldus vastgesteld door mr. C.G.M. van Rijnberk, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.P. Wismeijer.

Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2009.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.