Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 06-07-2010, BN6369, AWB 10/20797

Rechtbank 's-Gravenhage, 06-07-2010, BN6369, AWB 10/20797

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
6 juli 2010
Datum publicatie
15 september 2010
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2010:BN6369
Zaaknummer
AWB 10/20797
Relevante informatie
Vreemdelingenwet 2000 [Tekst geldig vanaf 01-10-2022], Vreemdelingenwet 2000 [Tekst geldig vanaf 01-10-2022] art. 59, Vreemdelingenwet 2000 [Tekst geldig vanaf 01-10-2022] art. 106

Inhoudsindicatie

Vreemdelingenbewaring / gebruik handboeien niet vermeld in proces-verbaal / gebrek aan juiste en volledige informatievoorziening / thans vrijwel geen plaats voor een belangenafweging / beroep gegrond

Ter zitting heeft eiser gesteld dat er ten onrechte handboeien zijn gebruikt en dat het gebruik van de handboeien niet blijkt uit het proces-verbaal. Verweerder kon ter zitting geen uitsluitsel over het gebruik van handboeien geven. De rechtbank heeft daarom het onderzoek heropend en verzocht om een aanvullend proces-verbaal. Eerst in dit aanvullend proces-verbaal is alsnog het gebruik van handboeien gerelateerd. De rechtbank heeft verweerder al in eerdere uitspraken gewezen op dit gebrek aan juiste informatievoorziening aan de rechtbank. Dit heeft er niet toe geleid dat verweerder er thans wel voor zorgdraagt dat steeds melding wordt gemaakt van het wel of niet gebruiken van handboeien. Dit betekent dat de rechtbank niet kan uitgaan van de volledigheid van de door verweerder verstrekte informatie in het dossier. In eerdere uitspraken heeft de rechtbank nog aanleiding gezien om de rechtmatigheid van het alsnog gebleken gebruik van handboeien te toetsen en vervolgens een belangenafweging te maken. De rechtbank acht het belang van volledige en juiste informatievoorziening aan de rechtbank echter zo groot dat naar het oordeel van de rechtbank voor een belangenafweging thans vrijwel geen plaats meer is. Het niet vermelden van het gebruik van handboeien maakt de inbewaringstelling van meet af aan onrechtmatig, nu er niet dermate zwaarwegende belangen zijn gesteld dat deze toch nog moeten worden meegewogen.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE

Sector Bestuursrecht

Zittinghoudende te Amsterdam

zaaknummer: AWB 10/20797

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken

V-nr:

in het geding tussen:

eiser [naam], van (gestelde) Pakistaanse nationaliteit,

gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul, advocaat te Amsterdam,

en:

de minister van Justitie, verweerder,

gemachtigde: mr. A. Hakvoort, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.

Procesverloop

Op 10 juni 2010 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in bewaring gesteld.

Bij beroepschrift van 10 juni 2010 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.

Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt het beroep tevens in een verzoek om toekenning van schadevergoeding.

De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 22 juni 2010. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig Baksoella-Rauf als tolk in de taal Urdu.

De rechtbank heeft het onderzoek heropend om verweerder in de gelegenheid te stellen nadere vragen van de rechtbank te beantwoorden. Verweerder heeft bij faxbericht van

29 juni 2010 nadere inlichtingen verstrekt. Eiser heeft bij faxbericht van 30 juni 2010 hierop gereageerd.

Het onderzoek is op 1 juli 2010 met toestemming van partijen zonder nadere zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd.

Uit het dossier van eiser blijkt niet hoe het redelijk vermoeden van illegaal verblijf is ontstaan. Er is geen sprake van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf zodat er geen machtiging tot binnentreden had kunnen worden afgegeven. Eiser is dan ook van mening dat er onrechtmatig is binnengetreden en dat de maatregel van bewaring van aanvang af onrechtmatig moet worden geacht.

Tijdens de overbrenging van eiser zijn handboeien gebruikt. Dit is onrechtmatig en eiser verwijst hiervoor naar een uitspraak van de Afdeling van 27 mei 2008, LJN BD3189. Het gebruik van de handboeien is niet vermeld in het proces-verbaal van overbrenging en ophouding. Verweerder had geen reden voor het gebruik van handboeien. Eiser verzoekt de rechtbank dan ook het beroep gegrond te verklaren zonder verweerder in de gelegenheid te stellen een aanvullend proces-verbaal te overleggen.

Verder heeft eiser te lang in een politiecel gezeten. Eiser verwijst hiervoor naar een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 20 maart 2009,

LJN BH6028. Het verblijf in een politiecel mag niet langer duren dan 120 uur (dit is vijf dagen), en overschrijding van deze termijn met één dag is al voldoende voor een gegrondverklaring van het beroep. Eiser heeft acht dagen verbleven in een politiecel, zodat voornoemde termijn is overschreden met drie dagen.

Verweerder heeft onvoldoende voortvarend gehandeld. Eiser zit sinds 10 juni 2010 in bewaring en de eerste echte uitzettingshandeling, te weten een vertrekgesprek, zal pas plaats vinden op 23 juni 2010. In het dossier van eiser bevinden zich diverse kopieën, waaronder een kopie van zijn geboorteakte, als ook een kopie van eisers paspoort. Verweerder dient dan ook met meer dan de gebruikelijke voortvarendheid te handelen.

Primair verzoekt eiser het beroep gegrond te verklaren en de maatregel van bewaring op te heffen. Subsidiair verzoekt eiser het beroep gegrond te verklaren en eiser schadevergoeding toe te kennen voor elke dag die eiser te lang in een politiecel heeft gezeten.

2. Verweerder heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd.

Uit het proces-verbaal van bevindingen van 3 juni 2010 blijkt afdoende dat er een tip is ontvangen van het wijkteam en dat na administratief onderzoek is gebleken dat er sprake zou kunnen zijn van illegaal verblijf op het betreffende adres, waarna er een machtiging tot binnentreden in een woning is afgegeven. Het binnentreden heeft dan ook rechtmatig plaatsgevonden en de maatregel van bewaring is rechtmatig opgelegd.

Ten aanzien van het gebruik van handboeien stelt verweerder zich primair op het standpunt dat er geen handboeien zijn gebruikt, nu dit niet is vermeld in het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal. Subsidiair verzoekt verweerder de rechtbank om, indien de rechtbank dit nodig acht, in de gelegenheid te worden gesteld om nader uit te zoeken of er handboeien zijn gebruikt.

Eiser is op 10 juni 2010 aangehouden en is op 18 juni 2010 overgeplaatst naar het detentiecentrum in Zaandam. Volgens bestendige jurisprudentie mag een vreemdeling tien dagen in een politiecel verblijven. Eiser heeft acht dagen in een politiecel gezeten. Voornoemde termijn is dan ook niet overschreden. Gelet op het voorgaande verzoekt verweerder de rechtbank primair het verzoek om schadevergoeding voor elke dag die eiser te lang in een politiecel zou hebben gezeten af te wijzen en meer subsidiair deze schadevergoeding te matigen tot nihil. Verweerder verwijst hiervoor naar de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd.

Ten aanzien van de voortvarendheid is verweerder van mening dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld. Op 18 juni 2010 is eiser geplaatst in het detentiecentrum Zaandam en op dezelfde datum is aldaar ook zijn dossier ontvangen. Verder heeft er op 11 juni 2010, één dag na de inbewaringstelling van eiser, een nader verhoor plaatsgevonden. Oorspronkelijk stond er een vertrekgesprek gepland op 22 juni 2010, maar dit gesprek is verplaatst naar 23 juni 2010 in verband met de behandeling van eisers beroep ter zitting.

3. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en heeft verweerder verzocht een aanvullend proces-verbaal te overleggen waaruit blijkt of en zo ja waarom er handboeien zijn aangelegd tijdens de overbrenging van eiser.

4. Bij faxbericht van 29 juni 2010 heeft verweerder een aanvullend proces-verbaal overgelegd waaruit blijkt dat bij eiser tijdens de staandehouding op 10 juni 2010 handboeien zijn gebruikt ten behoeve van de veiligheid van de ambtenaren tijdens het transport naar het politiebureau. Dit transport vond niet plaats in een speciale arrestantenbus, maar in een zogeheten burgerbus van de Vreemdelingenpolitie. Conform artikel 22, tweede lid van de Ambtsinstructie is het gebruik van handboeien toegestaan met het oog op gevaar voor de veiligheid van de ambtenaar. Conform artikel 22, derde lid van de Ambtsinstructie kan dit indien er sprake is van feiten en omstandigheden gelegen in de persoon die van zijn vrijheid is beroofd. Na controle bleek dat eiser ooit is veroordeeld voor het vervalsen van een identiteitsdocument en wederspannigheid. Dit was dan ook reden om eiser te boeien, teneinde de veiligheid van de ambtenaren te garanderen.

4.1 Indien de rechtbank het gebruik van handboeien in onderhavige zaak niet in verhouding zou vinden staan tot de omstandigheden of het doel verwijst verweerder naar een uitspraak van de Afdeling van 27 mei 2008, LJN BD3189, waarin de Afdeling oordeelt dat het gebruik van handboeien enkel onrechtmatig is, indien de met de inbewaringstelling gemoeide belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daarmee geschonden belangen. Een belangenafweging dient in het voordeel van verweerder uit te vallen. Hierbij acht verweerder van belang dat eiser illegaal in Nederland heeft verbleven, ongewenst is verklaard en er sprake is van criminele antecedenten. Verder heeft eiser gebruik gemaakt van aliassen, heeft hij zich niet gehouden aan de vertrektermijn, is eiser na binnenkomst in Nederland met onbekende bestemming vertrokken, heeft eiser geen vaste woon- en verblijfplaats en beschikt hij niet over middelen van bestaan.

4.2 Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat het beroep gegrond verklaard dient te worden, dan stelt verweerder zich subsidiair op het standpunt dat er geen aanleiding is om verweerder te veroordelen tot een schadevergoeding. Verweerder verzoekt de rechtbank, gelet op de hierboven genoemde belangen, de schadevergoeding te matigen tot nihil.

5. Bij faxbericht van 30 juni 2010 heeft eiser hierop gereageerd en medegedeeld dat hij persisteert bij hetgeen hij ter zitting van 22 juni 2010 heeft aangevoerd. Verder betwist eiser verweerders standpunt dat handboeien noodzakelijk zouden zijn geweest vanwege eisers veroordeling voor vervalsing en wederspannigheid. Op het moment van overbrengen was het verbalisanten namelijk niet bekend dat eiser was veroordeeld voor voornoemde feiten. In het proces-verbaal is over een eventuele controle niets terug te vinden. Bovendien dient verweerder voor de belangenafweging de handboeien om te doen, de situatie op dat moment te beoordelen en niet terug te vallen op zaken uit het verleden.

6. De rechtbank overweegt als volgt.

6.1 Ten aanzien van het gebruik van handboeien overweegt de rechtbank het volgende.

Artikel 22 van de Ambtsinstructie luidt als volgt:

1. De ambtenaar kan een persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, ten behoeve van het vervoer, handboeien aanleggen.

2. De maatregel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden getroffen, indien de feiten en omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de ambtenaar of van derden.

3. De in het tweede bedoelde feiten en omstandigheden kunnen slechts gelegen zijn in:

a. de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, of

b. de aard van het strafbare feit op grond waarvan de vrijheidsbeneming heeft plaatsgevonden, een en ander in samenhang met de wijze waarop en de situatie waarin het vervoer plaatsvindt.

Artikel 23 van de Ambtsinstructie luidt als volgt:

De ambtenaar die gebruik heeft gemaakt van handboeien als bedoeld in artikel 22, eerste lid, meldt dit onverwijld schriftelijk aan een meerdere, onder vermelding van de redenen die tot het gebruik van handboeien hebben geleid.

6.2 De rechtbank overweegt dat verweerder gehouden is de rechtbank tijdig en volledig te informeren. Het niet vermelden van het gebruik van handboeien is daarmee in strijd. Ook is het niet vermelden van het gebruik van handboeien in strijd met de hierboven weergegeven ambtsinstructie.

6.3 Verweerder heeft ter zitting, geconfronteerd met de stelling van eiser dat er ten onrechte handboeien zijn gebruikt, over dat gebruik geen uitsluitsel kunnen geven. De rechtbank heeft daarom, zoals hierboven al is gerelateerd, aanleiding gezien het onderzoek te heropenen en heeft verweerder verzocht om een aanvullend proces-verbaal. Eerst in dat aanvullend proces-verbaal is alsnog het gebruik van de handboeien gerelateerd.

6.4 De rechtbank heeft verweerder al in eerdere uitspraken gewezen op dit gebrek aan juiste informatievoorziening aan de rechtbank (bijvoorbeeld in de uitspraken van 11 mei 2010, kenmerk AWB 10/15366 en van 23 maart 2010, kenmerk AWB 10/4071). Dit heeft er niet toe geleid dat verweerder er thans wel voor zorgdraagt dat steeds melding wordt gemaakt van het wel of niet gebruiken van handboeien. Dit betekent dat de rechtbank niet kan uitgaan van de volledigheid van de door verweerder verstrekte informatie in het dossier.

6.5 De rechtbank heeft in de eerdere uitspraken nog aanleiding gezien om de rechtmatigheid van het (alsnog gebleken) gebruik van de handboeien te toetsen en vervolgens een belangenafweging te maken. De rechtbank acht het belang van volledige en juiste informatievoorziening aan de rechtbank echter zo groot dat naar het oordeel van de rechtbank voor een belangenafweging thans vrijwel geen plaats meer is. Dit brengt mee dat het niet vermelden van het gebruik van handboeien in deze zaak, nu er niet dermate zwaarwegende belangen zijn gesteld dat deze toch nog moeten worden mee gewogen, de inbewaringstelling van meet af aan onrechtmatig is en dat het beroep gegrond is. De overige gronden behoeven derhalve geen bespreking meer.

7. Ten aanzien van het verzoek van verweerder de schadevergoeding te matigen tot nihil, overweegt de rechtbank dat zij hiertoe geen aanleiding ziet. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat de inbewaringstelling van meet af aan onrechtmatig is en de vreemdeling dus niet in bewaring had mogen worden gesteld.

8. Hieruit volgt dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van 10 juni 2010 in strijd is met de wet en bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond en beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaring.

9. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 105,-- per dag dat eiser op een politiebureau ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest en € 80,-- per dag dat eiser in het huis van bewaring ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, te weten 8 x € 105,-- en 18 x € 80,--, derhalve in totaal € 2280,--.

10. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 437,--, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank

- verklaart het beroep gegrond;

- beveelt dat verweerder de bewaring onmiddellijk opheft;

- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 2280,-- (zegge: tweeduizend en tweehonderdtachtig euro), te betalen aan eiser;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 874,-- (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), te betalen aan de griffier van deze rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.M. Giesen, voorzitter, in tegenwoordigheid van J.G.J. Geerlings, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2010.

Afschrift verzonden op:

Conc.: CG

Coll:

D: B

VK

Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.