Rechtbank 's-Gravenhage, 03-01-2011, ECLI:NL:RBSGR:2011:53 BO9686 BP4940, AWB 10/42724 VRONTN
Rechtbank 's-Gravenhage, 03-01-2011, ECLI:NL:RBSGR:2011:53 BO9686 BP4940, AWB 10/42724 VRONTN
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 3 januari 2011
- Datum publicatie
- 4 januari 2011
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2011:BO9686
- Zaaknummer
- AWB 10/42724 VRONTN
Inhoudsindicatie
De rechtbank is van oordeel dat artikel 15 van de Terugkeerrichtlijn gelezen in combinatie met punt 16 van de bijbehorende considerans dwingend voorschrijft dat bewaring alleen mogelijk is als minder dwingende middelen om de vreemdeling tot vertrek te bewegen niet afdoende zijn. Hieruit volgt dat verweerder inzake de vraag of al dan niet een lichter middel dient te worden toegepast, geen beleidsvrijheid of beoordelingsruimte heeft en de rechtbank de afweging van verweerder op dit punt vol dient te toetsen. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank evenwel terecht op het standpunt gesteld dat niet met een lichter middel dan bewaring kon worden volstaan. Hierbij is van belang dat bij uitspraak van 30 september 2010 het beroep van de vreemdeling tegen de afwijzende beschikking van 9 december 2009 op zijn asielverzoek - een meeromvattende beschikking die onder meer de rechtsplicht doet ontstaan Nederland te verlaten - ongegrond is verklaard en dat de daaropvolgende vertrektermijn ongebruikt is verstreken. Voorts blijkt uit de verslagen van de vertrekgesprekken van 17 mei 2010 en 29 november 2010 dat aan de vreemdeling onder andere de gelegenheid is geboden om, met hulp van de Dienst Terugkeer en Vertrek, vrijwillig terug te keren naar zijn land van herkomst, maar dat de vreemdeling hieraan absoluut niet wenst mee te werken. Gelet op het vorenstaande en op het feit dat aan de vreemdeling eerder een lichter middel in de vorm van een meldplicht is opgelegd, heeft verweerder zijn standpunt in deze voldoende gemotiveerd. Beroep ongegrond.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 3, enkelvoudige kamer
Regnr.: AWB 10/42724 VRONTN
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht
beroep vrijheidsontnemende maatregel
in het geding tussen
[de vreemdeling], V-nummer [nummer], thans verblijvende in het Detentiecentrum [locatie], hierna te noemen de vreemdeling, gemachtigde
mr. drs. J.M. Walls, advocaat te Dordrecht,
en
de minister voor Immigratie en Asiel, verweerder.
I PROCESVERLOOP
Op 13 december 2010 heeft de vreemdeling een beroepschrift ingediend bij de rechtbank. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 27 december 2010. De vreemdeling is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. P. Bosch. Tevens was aanwezig A.S.M. Hamawandi, tolk in de Arabische taal.
II OVERWEGINGEN
1 De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op 21 augustus 1988 en de Iraakse nationaliteit te hebben. Het beroep is gericht tegen het besluit van verweerder van
13 december 2010 waarbij de vreemdeling de vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd.
2 De rechtbank stelt vast dat ter zitting is gebleken dat de gronden van de maatregel niet zijn betwist.
3 De vreemdeling heeft ter zitting aangevoerd dat kan worden volstaan met een lichter middel, mede gelet op de richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (Terugkeerrichtlijn).
4 Verweerder heeft hetgeen is aangevoerd gemotiveerd weersproken.
5 Er is geen grond voor het oordeel dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring in strijd is met de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 dan wel de Terugkeerrichtlijn, dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
In artikel 15 van de Terugkeerrichtlijn is - voor zover van belang - het volgende bepaald:
1. Tenzij in een bepaald geval andere afdoende maar minder dwingende maatregelen doeltreffend kunnen worden toegepast, kunnen de lidstaten de onderdaan van een derde land jegens wie een terugkeerprocedure loopt alleen in bewaring houden om zijn terugkeer voor te bereiden en/of om de verwijderingsprocedure uit te voeren, met name indien:
a) er risico op onderduiken bestaat,
of
b) de betrokken onderdaan van een derde land de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert. De bewaring is zo kort mogelijk en duurt niet langer dan de voortvarend uitgevoerde voorbereiding van de verwijdering.
Uit punt 16 van de considerans van de Terugkeerrichtlijn volgt dat inbewaringstelling met het oog op verwijdering moet worden beperkt en, uit het oogpunt van de gebruikte middelen en nagestreefde doelstellingen, aan het evenredigheidsbeginsel worden onderworpen. Inbewaringstelling is alleen gerechtvaardigd om de terugkeer voor te bereiden of de verwijdering uit te voeren en indien minder dwingende middelen niet afdoende zouden zijn.
Voorts blijkt uit paragraaf A6/1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 dat vanwege het ingrijpende karakter de toepassing van een vrijheidsbeperkende of vrijheidsontnemende maatregel beperkt dient te blijven tot het strikt noodzakelijke. Steeds zal nagegaan moeten worden of met een lichter middel volstaan kan worden. De beginselen van proportionaliteit (doelmatig) en subsidiariteit (toepassen lichter middel indien mogelijk) dienen voortdurend in acht genomen te worden. Voorts is de uitvoering van deze maatregelen met strikte waarborgen omkleed.
De rechtbank stelt vast dat op 23 december 2010 een terugkeerbesluit aan de vreemdeling is uitgereikt. Vaststaat dat de vreemdeling een direct beroep kan doen op de Terugkeerrichtlijn, nu deze niet tijdig is omgezet in nationale wetgeving.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat artikel 15 van de Terugkeerrichtlijn gelezen in combinatie met punt 16 van de bijbehorende considerans dwingend voorschrijft dat bewaring alleen mogelijk is als minder dwingende middelen om de vreemdeling tot vertrek te bewegen niet afdoende zijn. Hieruit volgt dat verweerder inzake de vraag of al dan niet een lichter middel dient te worden toegepast, geen beleidsvrijheid of beoordelingsruimte heeft en de rechtbank de afweging van verweerder op dit punt vol dient te toetsen. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank evenwel terecht op het standpunt gesteld dat niet met een lichter middel dan bewaring kon worden volstaan. Hierbij is van belang dat bij uitspraak van 30 september 2010 het beroep van de vreemdeling tegen de afwijzende beschikking van 9 december 2009 op zijn asielverzoek - een meeromvattende beschikking die onder meer de rechtsplicht doet ontstaan Nederland te verlaten - ongegrond is verklaard en dat de daaropvolgende vertrektermijn ongebruikt is verstreken. Voorts blijkt uit de verslagen van de vertrekgesprekken van 17 mei 2010 en 29 november 2010 dat aan de vreemdeling onder andere de gelegenheid is geboden om, met hulp van de Dienst Terugkeer en Vertrek, vrijwillig terug te keren naar zijn land van herkomst, maar dat de vreemdeling hieraan absoluut niet wenst mee te werken. Gelet op het vorenstaande en op het feit dat aan de vreemdeling eerder een lichter middel in de vorm van een meldplicht is opgelegd, heeft verweerder zijn standpunt in deze voldoende gemotiveerd.
6 Het beroep is derhalve ongegrond. Er is geen grond voor het toekennen van schadevergoeding.
7 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III BESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage
RECHT DOENDE:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. D. Biever, in tegenwoordigheid van de griffier R.A. Ramradj.
Uitgesproken in het openbaar op 3 januari 2011.
RECHTSMIDDEL
Krachtens artikel 95 Vw 2000 staat tegen deze uitspraak voor partijen hoger beroep open.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. (Nadere informatie: www.raadvanstate.nl)