Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 29-06-2012, BX2784, AWB 12/12817 (beroep) en AWB 12/12817 (beroep)

Rechtbank 's-Gravenhage, 29-06-2012, BX2784, AWB 12/12817 (beroep) en AWB 12/12817 (beroep)

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
29 juni 2012
Datum publicatie
26 juli 2012
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2012:BX2784
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 12/12817 (beroep) en AWB 12/12817 (beroep)

Inhoudsindicatie

Aanvraag document artikel 9 Vw 2000, beroep op arrest Zambrano, rechtstreeks verblijfsrecht op grond van artikel 20 VWEU

Uit de arresten Zambrano en Dereci volgt dat de verzorgende familieleden van kinderen die zich in een situatie als die van de kinderen uit het arrest Zambrano bevinden een verblijfsrecht ontlenen aan artikel 20 van het VWEU. Uit de tekst van aangehaalde overwegingen blijkt dat het verblijfrecht volgens het HvJ EU rechtstreeks voortvloeit uit artikel 20 van het VWEU.

De Vw 2000, zoals die thans luidt, voorziet niet in een situatie als de onderhavige waar het verblijf voortvloeit uit het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en niet uit een richtlijn. In omstandigheden als de onderhavige is het aan de lidstaat om de eigen regelgeving zoveel mogelijk in overeenstemming te brengen met het Unierecht. Na het arrest Zambrano is de Vw 2000 echter op dit punt (nog) niet aangepast.

Verweerder kan in deze situatie een beroep van een vreemdeling op het arrest Zambrano niet zonder meer passeren in een procedure over afgifte van een document als bedoeld in artikel 9 van de Vw 2000. Indien eiseres een aanvraag voor verblijf hier te lande heeft ingediend en haar verblijfsrecht rechtstreeks uit artikel 20 van het VWEU volgt, kan verweerder niet volstaan met het afwijzen van de aanvraag op de wijze als in deze procedure is geschied. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom eiseres niet op grond van artikel 20 van het VWEU voor verblijf in aanmerking komt. Beroep gegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Zittinghoudende te Amsterdam

zaaknummers: AWB 12/12817 (beroep)

AWB 12/17426 (voorlopige voorziening)

V-nr: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiseres en verzoekster],

geboren op [1978], van Marokkaanse nationaliteit, eiseres en verzoekster (hierna: eiseres),

gemachtigde: mr. N.D. 't Zand, advocaat te Amsterdam,

en

de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,

verweerder,

gemachtigde: mr. W. Vrooman, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

Procesverloop

Bij besluit van 2 november 2011 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 20 mei 2011 tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000, waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.

Bij bezwaarschrift van 29 november 2011 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 2 april 2012 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres bij beroepschrift van 17 april 2012 beroep ingesteld bij de rechtbank.

Bij brief van 30 mei 2012 heeft eiseres verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2012. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Feiten en omstandigheden

De rechtbank stelt vast dat eiseres op 11 mei 2011 Nederland is ingereisd via Spanje met een visum voor kort verblijf. Eiseres heeft een in Nederland woonachtige dochter, [dochter] (geboren op [2000]), die de Nederlandse nationaliteit bezit. De vader van de dochter van eiseres is op 4 september 2004 overleden. Eiseres beoogt verblijf bij haar dochter.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep

1. In geding is of verweerder de aanvraag van eiseres tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000 terecht heeft afgewezen.

2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) in het arrest Ruiz Zambrano van 8 maart 2011 (te vinden op www.rechtspraak.nl, LJN BP9130, hierna: Zambrano) heeft overwogen dat Richtlijn 2004/38 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (Richtlijn 2004/38/EG), niet van toepassing is op een situatie als daar aan de orde. Gelet hierop ligt het in de rede om de vreemdeling die een geslaagd beroep op het arrest Zambrano doet geen rechtmatig verblijf toe te kennen op grond van artikel 8, aanhef en onder e, van de Vw 2000, maar op grond van artikel 8, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Dit betekent dat eiseres een aanvraag had moeten indienen voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000.

3. Op grond van artikel 1, aanhef en onder e, van de Vw 2000 wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder gemeenschapsonderdanen:

1°. onderdanen van de lidstaten van de Europese Unie die op grond van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (EG-Verdrag) gerechtigd zijn een andere lidstaat binnen te komen en er te verblijven;

2°. familieleden van de onder 1° genoemden die de nationaliteit van een derde staat bezitten en die uit hoofde van een ter toepassing van het EG-Verdrag genomen besluit gerechtigd zijn een lidstaat binnen te komen en er te verblijven.

4. In artikel 8 van de Vw 2000 is, voor zover van belang, bepaald dat de vreemdeling in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf heeft:

a. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000;

e. als gemeenschapsonderdaan zolang deze onderdaan verblijf houdt op grond van een regeling krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap dan wel de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

5. In artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000 is bepaald dat onze minister aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder a tot en met d, f tot en met h en j tot en met l, en aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder e, en gemeenschapsonderdaan is als bedoeld in artikel 1, onder e, sub 2, 4 en 6, een document of schriftelijke verklaring verschaft waaruit het rechtmatig verblijf blijkt.

6. In het arrest Zambrano heeft het HvJ EU in overweging 45 het volgende overwogen:

“(…) dat artikel 20 van het VWEU aldus moet worden uitgelegd, dat het zich ertegen verzet dat een lidstaat aan een staatsburger van een derde staat, die zijn kinderen van jonge leeftijd, burgers van de Unie, ten laste heeft, het recht van verblijf ontzegt in de lidstaat waar deze kinderen verblijven en waarvan zij de nationaliteit bezitten (…) aangezien zulke beslissingen de betrokken kinderen het effectieve genot van de belangrijkste aan de status van burger van de Unie ontleende rechten ontzeggen.”

7. In het arrest Dereci van november 2011 (te vinden op www.rechtspraak.nl, LJN BU5953) heeft het HvJ EU het volgende overwogen:

“ 64. Op die grondslag heeft het Hof geoordeeld dat artikel 20 VWEU zich verzet tegen nationale maatregelen die tot gevolg hebben dat burgers van de Unie het effectieve genot wordt ontzegd van de belangrijkste aan hun status van burger van de Unie ontleende rechten (zie arrest Ruiz Zambrano, reeds aangehaald, punt 42).”

“ 67. Dit is dus een criterium van zeer bijzondere aard dat ziet op gevallen waarin, ondanks dat het secundaire recht inzake het verblijfsrecht van staatsburgers van derde landen niet van toepassing is, uitzonderlijk geen verblijfsrecht kan worden ontzegd aan een staatsburger van een derde land die lid is van de familie van een staatsburger van een lidstaat, omdat anders de nuttige werking zou worden ontnomen aan het burgerschap van de Unie dat deze laatste staatsburger toekomt.”

8. De rechtbank is van oordeel dat uit voormelde arresten volgt dat de verzorgende familieleden van kinderen die zich in een situatie als die van de kinderen uit het arrest Zambrano bevinden een verblijfsrecht ontlenen aan artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Uit de tekst van aangehaalde overwegingen blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat het verblijfrecht volgens het HvJ EU rechtstreeks voortvloeit uit artikel 20 van het VWEU. Hierbij is van belang dat het HvJ EU overweegt dat de situatie als aan de orde niet kan worden gebracht onder de werking van Richtlijn 2004/38 of onder het bereik van een andere richtlijn. Evenmin heeft het HvJ EU overwogen dat artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie of artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden tot verblijfsaanvaarding zouden moeten nopen. Ten slotte vloeit dit voort uit het feit dat de taak van het HvJ EU is gelegen in het uitleggen van het recht van de Unie en dat zij niet kan treden in de wetgeving van de betrokken lidstaten.

9. De rechtbank constateert dat de Vw 2000, zoals die thans luidt, niet voorziet in een situatie als de onderhavige waar het verblijf voortvloeit uit het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en niet uit een richtlijn. Verweerder kan in zoverre gevolgd worden in zijn standpunt dat artikel 9 van de Vw 2000 niet is geschreven voor een situatie als de onderhavige.

10. In omstandigheden als de onderhavige is het aan de lidstaat om de eigen regelgeving zoveel mogelijk in overeenstemming te brengen met het Unierecht. Na het arrest Zambrano is de Vw 2000 echter op dit punt (nog) niet aangepast.

11. Naar het oordeel van de rechtbank kan verweerder in deze situatie een beroep van een vreemdeling op het arrest Zambrano niet zonder meer passeren in een procedure over afgifte van een document als bedoeld in artikel 9 van de Vw 2000. De rechtbank is van oordeel dat eiseres indien zij een aanvraag voor verblijf hier te lande heeft ingediend en haar verblijfsrecht rechtstreeks uit artikel 20 van het VWEU volgt verweerder niet kan volstaan met het afwijzen van de aanvraag op de wijze als in deze procedure is geschied. Dat doet immers geen recht aan de situatie van eiseres, waarin zij haar verblijf rechtstreeks aan het VWEU ontleent. In de feitelijke situatie van eiseres zijn bovendien aanknopingspunten te vinden dat zij en haar dochter hierdoor in een situatie worden gebracht die het feitelijk uitoefenen van de rechten van de dochter als burger van Unie erg moeilijk maakt. Immers heeft de rechtbank, zittinghoudende als voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, op dezelfde zitting de voorlopige voorziening hangende bezwaar tegen de opschorting van de uitkering van eiseres en haar dochter op grond van de Algemene nabestaanden wet, behandeld. Volgens de gemachtigde van de Sociale verzekeringsbank kan eiseres aanspraak maken op deze uitkering, mits zij legaal in Nederland verblijft. Gelet daarop heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom eiseres niet op grond van artikel 20 van het VWEU voor verblijf in aanmerking komt.

12. De rechtbank is bovendien van oordeel dat een bestuursorgaan indien een burger een beroep doet op rechten die hij meent aan het Unierecht te ontlenen in een situatie als de onderhavige, waarin in de nationale wetgeving geen bepaling aanwezig is die voorziet in de situatie, in de bezwaarfase niet zonder nader onderzoek kan volstaan met het ongegrond verklaren van het bezwaar.

13. Het besluit is dan ook genomen in strijd met artikel 3:2 en 7:12 van de Awb en komt om die reden voor vernietiging in aanmerking.

14. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.

Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening

15. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist

Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening

16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.311,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank,

in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 12/12817,

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.

De voorzieningenrechter,

in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 12/17426,

- wijst het verzoek af.

De rechtbank/ voorzieningenrechter,

in alle zaken,

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 312,- (zegge: driehonderdtwaalf euro) aan eiseres te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.311,- (zegge: dertienhonderdelf euro), te betalen aan eiseres.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C. Boeree, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J. van der Wielen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2012.