Rechtbank 's-Hertogenbosch, 26-04-2010, BM2255, 01/889044-06
Rechtbank 's-Hertogenbosch, 26-04-2010, BM2255, 01/889044-06
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 26 april 2010
- Datum publicatie
- 26 april 2010
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBSHE:2010:BM2255
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2011:BU4621, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 01/889044-06
Inhoudsindicatie
Gevangenisstraf van 10 jaar voor leider van criminele organisatie die zich bezig hield met het op grote schaal produceren van MDMA en amfetamine.
Omdat er tijdens het onderzoek sprake is geweest van een ernstig vormverzuim (diverse geheimhoudersgesprekken zijn niet vernietigd en één geheimhoudersgesprek is gebruikt in een verhoor van verdachte) heeft de rechtbank strafvermindering toegepast.
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/889044-06
Datum uitspraak: 26 april 2010
Verkort vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd te: [PI].
In de onderhavige zaak heeft de rechtbank in eerste instantie vonnis gewezen op 31 januari 2008. Tegen dit vonnis is door de verdediging hoger beroep ingesteld. Op 14 januari 2009 heeft het gerechtshof arrest gewezen. Het gerechtshof heeft het vonnis van de rechtbank
vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank teneinde de zaak op de bestaande inleidende dagvaarding, zoals gewijzigd ter terechtzitting van de rechtbank van 6 september 2007, opnieuw te behandelen.
Dit omdat volgens het gerechtshof bij verdachte de gerechtvaardige vrees kon zijn ontstaan dat zijn zaak in eerste instantie niet is berecht door een onpartijdige rechter.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen van 10 februari 2009, 24 maart 2009, 16 juni 2009, 3 september 2009, 5 november 2009, 28 januari 2010, 1 april 2010 en 12 april 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 21 mei 2007.
De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 6 september 2007 gewijzigd.
Na deze wijziging is aan verdachte tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 februari
2004 tot en met 30 mei 2006 in de gemeente Best en/of Liessel en/of elders in
Nederland, en/of te Hechtel-Eksel en/of op een of meer (andere) plaatsen in
België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) een of meer hoeveelheid/hoeveelheden xtc-afval en/of aceton op of in
de bodem heeft gebracht, zijnde xtc-afval en/of aceton (een) stof(fen)
waardoor de bodem kon worden verontreinigd en/of aangetast - terwijl hij,
verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs
had/hadden kunnen vermoeden dat door die handeling(en) de bodem kon worden
verontreinigd en/of aangetast - en toen (telkens) al dan niet opzettelijk niet
aan de verplichting heeft voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs
van hem/hen kond(en) worden gevergd, teneinde die verontreiniging en/of
aantasting te voorkomen, danwel indien die verontreiniging zich voordeed, de
bodem te saneren en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk
ongedaan te maken;
(Artikel 13 Wet bodembescherming)
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 februari
2004 tot en met 30 mei 2006 in de gemeente Best en/of Liessel en/of elders in
Nederland, en/of te Hechtel-Eksel en/of op een of meer (andere) plaats(en) in
België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) (een) handeling(en) met
betrekking tot afvalstoffen verrichtte(n) en/of naliet(en), bestaande uit het
opslaan en/of bewaren van een of meer hoeveelheid/hoeveelheden XTC-afval en/of
methanol en/of aceton - en terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens)
wist(en), althans redelijkerwijs had/hadden kunnen weten dat daardoor nadelige
gevolgen voor het milieu konden ontstaan - al dan niet opzettelijk niet heeft
voldaan aan zijn/hun verplichting alle maatregelen te nemen en/of na te laten,
die redelijkerwijs van hem/hen kon(den) worden gevergd, teneinde die gevolgen
zoveel mogelijk te voorkomen, althans te beperken;
(Artikel 10.1 lid 1 van de Wet milieubeheer)
3.
hij op of omstreeks 30 mei 2006 te gemeente Eindhoven, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig
heeft gehad ongeveer 242.115 XTC-pillen (73 kilogram), in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(Artikel 2 onder C juncto artikel 10 van de Opiumwet)
4.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1
februari 2004 tot en met 30 mei 2006 te Alkmaar en/of Liessel en/of Eindhoven
en/of Venlo en/of Best en/of elders in Nederland, en/of te Hechtel-Eksel, in
ieder geval in België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, meermalen, althans eenmaal,(telkens) opzettelijk heeft bereid
en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervaardigd en/of verkocht en/of afgeleverd
en/of verstrekt en/of vervoerd en in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig
heeft gehad (een) hoeveelheid/hoeveelheden MDMA en/of amfetamine, zijnde MDMA
en/of amfetamine (telkens) een middel voorkomend op de bij de Opiumwet
behorende lijst I, danwel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet;
(artikel 2 onder B,C en D juncto artikel 10 Opiumwet)
5.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1
februari 2004 tot en met 21 juli 2005 te Waalre en/of Eindhoven en/of
Valkenswaard, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft
vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een)
hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA en/of amfetamine,
zijnde MDMA en/of amfetamine (telkens) (een) middel(en) voorkomend op de bij
de Opiumwet behorende lijst I, danwel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
(artikel 2 onder A (en/of B en C) van de Opiumwet, delict 4)
6.
hij in of omstreeks de periode van 20 mei 2003 tot en met 13 maart 2007 te
Eindhoven en/of elders in Nederland en/of te Neerpelt en/of elders in België,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een)
voorwerp(en), te weten (een) hoeveelheid/hoeveelheden geld ten behoeve van de
aanschaf en/of betaling van:
- bouwmaterialen en/of (andere) bouwkosten en/of inventaris, al dan niet
bestemd voor de (ver)bouw en/of aankleding en/of inrichting van een woning
gelegen aan de [adres woning] te Neerpelt, met name (voor laatstgenoemd adres)
de aanschaf en/of plaatsing van een keuken en/of voor een appartement gelegen
aan de [adres appartement] te Eindhoven en/of
- een of meer personenauto('s), te weten een Mercedes, type 320 CDI ([kenteken 1]) en/of een Mercedes S 400 CDI ([kenteken 2]) en/of een Mercedes,
type ML 400 CDI, (Belgisch [kenteken 3]) en/of een Mercedes, SLK 350 cabrio
(Belgisch [kenteken 4]) en/of een Peugeot 206 cabrio (Belgisch [kenteken 5]) en/of een Mercedes SL 500 ([kenteken 6]) en/of een Volkswagen
Golf ([kenteken 7]) en/of een of meer ander(e) voertuig(en) en/of
- een motor, merk Yamaha XT 660R ([kenteken 8]) en/of
- (een) golfuitrusting(en) en/of het lidmaatschap van en/of de contributie
voor een of meer golfclub(s) en/of
- een of meer vakantie- en/of zakenrei(s)/(zen) en/of uitstapje(s) naar (onder
meer) Spanje en/of Frankrijk en/of Italië en/of de Seychellen en/of Egypte,
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of
heeft omgezet en/of van een of meer voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) -
onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
zulks terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) van het plegen van
voormeld(e) feit(en) een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
(artikel 420 bis/ter Wetboek van Strafrecht)
7.
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2004 tot en met 13 maart 2007 te
Waalre en/of Oudorp (gemeente Alkmaar) en/of Eindhoven, in elk geval in
Nederland, en/of te Hechtel-Eksel en/of elders in België, heeft deelgenomen
aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van hem,verdachte
en een of meer natuurlijke perso(o)n(en), te weten [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of een of meer
andere perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van
misdrijven, namelijk overtreding van artikel 2 onder A en/of B en/of C en/of D
van de Opiumwet en/of van artikel 13 van de Wet Bodembescherming en/of artikel
10 van de Wet Milieubeheer en/of van witwassen als bedoeld in artikel 420 bis
en/of 420ter Wetboek van Strafrecht, zulks terwijl hij, verdachte, oprichter
en/of leider en/of bestuurder van voormelde organisatie was;
(artikel 140 lid 1 en 3 van het Wetboek van Strafrecht)
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De geldigheid van de dagvaarding.
In zijn pleitnota heeft de raadsman onder 41 gesteld dat de verdediging van oordeel is dat met betrekking tot feit 4 de dagvaarding nietig moet worden verklaard wegens onbestemdheid van de beschuldigingen. Volgens de raadsman kan in redelijkheid niet van zijn cliënt worden verwacht dat hij begrijpt tegen welke van de verdenkingen in de periode 1 februari 2004 t/m 30 mei 2006 hij zich moet verweren.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De rechtbank is van oordeel dat uit de tekst van het onder 4 tenlastegelegde in samenhang met de inhoud van het strafdossier voor verdachte voldoende duidelijk moet zijn wat hem onder 4 wordt verweten.
De dagvaarding voldoet ook overigens aan alle wettelijke eisen.
De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen. De rechtbank heeft daarbij voor wat betreft de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten mede gelet op de artikelen 38 en 39 van de Wet op de Economische Delicten, waarin ten aanzien van economische delicten is bepaald dat deze door een andere dan de economische rechter mogen worden afgedaan in het geval deze zijn begaan in samenhang met een of meer strafbare feiten die geen economische delicten zijn en deze samen zijn tenlastegelegd.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Met betrekking tot de rechtsmacht ten aanzien van het onder 1, 2, 4, 6 en 7 tenlastegelegde
Ook voor zover is tenlaste gelegd dat deze feiten in België zijn gepleegd is de Nederlandse strafwet op deze feiten toepasselijk, aangezien verdachte de Nederlandse nationaliteit bezit en ook ten tijde van het plegen van de feiten die nationaliteit bezat, terwijl de feiten die in België zouden zijn gepleegd door de Nederlandse strafwet als misdrijf worden beschouwd en op die feiten door de Belgische strafwet ook straf is gesteld.
De raadsman heeft ter terechtzitting van 12 april 2010 geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie op diverse gronden. De raadsman heeft daartoe in de eerste plaats gesteld dat verbalisanten tijdens het verhoor van verdachte op 30 juli 2007 in strijd met de regelgeving informatie hebben gebruikt afkomstig uit een geheimhoudersgesprek.
Met betrekking tot dit verweer overweegt de rechtbank het volgende.
Uit het proces-verbaal van 18 juni 2009 van [verbalisant 1] blijkt dat er een aantal telefonische contacten met geheimhouders is geweest dat niet als zodanig is herkend en waarvan de gegevens niet op de voorgeschreven wijze zijn vernietigd.
In chronologische volgorde betreft het de volgende contacten
21 juni 2006 gesprek diagnostisch centrum. Verdachte komt 5 minuten later.
14 augustus 2006 verdachte belt met nummer opvraag en vraagt doorverbonden te worden met advocatenkantoor
23 augustus 2006 tandarts
4 september 2006 verdachte belt gesprek met nummerinformatie en krijgt aansluitend bandje van tandartspraktijk
5 september 2006 verdachte belt via nummerinformatie met tandartspraktijk en vraagt wanneer afspraak is
13 september 2006 voicemail tandarts
13 september 2006 SMS bericht dat er geen bericht is ingesproken
13 september 2006 verdachte belt met tandarts. Gesprek over openstaande rekeningen
11 oktober 2006 gesprek met notariskantoor over niet goed ingevuld formulier
21 oktober 2006 verdachte belt via nummerinformatie met tandarts. Alles is in
gesprek
8 november 2006 assistente tandarts belt over nog openstaande rekening
15 november 2006 er wordt ingebeld door advocatenkantoor. Telefoon is niet
bereikbaar
15 november 2006 er wordt ingebeld door advocatenkantoor. Er komt geen verbinding
tot stand
17 november 2006 gesprek met advocatenkantoor. Niet opgenomen.
17 november 2006 eerder gekwalificeerd geheimhoudergesprek met advocatenkantoor
Inhoud in proces-verbaal niet vermeld.
17 november 2006 eerder gekwalificeerd geheimhoudergesprek met advocatenkantoor
Inhoud in proces-verbaal niet vermeld
17 november 2006 gesprek tussen vriendin verdachte en secretaresse advocatenkantoor
over geplande afspraak waarbij verachte geld dient mee te nemen
9 februari 2007 gesprek met tandarts over rekeningen die betaald moeten worden
9 februari 2007 gesprek met tandartsassistente over openstaande rekeningen
2 maart 2007 uitgaand gesprek advocatenkantoor. Gesprek is niet opgenomen
5 maart 2007 inkomend gesprek advocatenkantoor. Gesprek is niet opgenomen
5 maart 2007 Inkomend gesprek advocatenkantoor. Gesprek is niet opgenomen.
De rechtbank stelt vast dat deze contacten hebben plaatsgevonden met verschoningsgerechtigden als bedoeld in art. 218 Sv en dat op de voet van art. 126aa Wetboek van Strafvordering de daarvan geregistreerde gegevens in hun geheel hadden moeten zijn vernietigd. Dit is niet gebeurd en dat levert een onherstelbaar vormverzuim op als bedoeld in art. 359a Sv.
Art. 359 a Sv geeft de rechter de bevoegdheid een drietal rechtsgevolgen aan een dergelijk vormverzuim te verbinden. In de eerste plaats kan de rechter besluiten dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk is, indien door het verzuim geen sprake kan zijn van een behandeling van de zaak die aan de beginselen van een behoorlijke procesorde voldoet. Ten tweede kan worden besloten tot bewijsuitsluiting van de resultaten van het onderzoek die door het verzuim zijn verkregen en ten derde kan de rechter de ernst van het verzuim compenseren met de hoogte van de op te leggen straf. Bij zijn beoordeling dient de rechter rekening te houden met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
Aan het verschoningsrecht ligt de gedachte ten grondslag dat iemand die zich wendt tot een hulpverlener, onder wie een raadsman, er op moet kunnen vertrouwen dat hetgeen aan deze wordt toevertrouwd, geheim blijft. Hoewel het verschoningsrecht niet absoluut is, is het van essentieel belang in de relatie hulpzoeker - verschoningsgerechtigde en raakt het naar het oordeel van de rechtbank de kern van de relatie raadsman-cliënt en vormt het tevens een waarborg voor een goede strafrechtspleging. Derhalve acht de rechtbank het geschonden voorschrift van groot belang.
Ten aanzien van de ernst van het verzuim merkt de rechtbank op dat de schending van het voorschrift betrekking heeft op 22 telefonische contacten. In één geval is er sprake van een gesprek dat direct de relatie cliënt-raadsman raakt. Bij dit gesprek waren niet verdachte en zijn raadsman betrokken maar de secretaresse van een advocatenkantoor en de vriendin van verdachte. Dit gesprek is operationeel gebruikt in een verhoor van verdachte op 30 juli 2007 in het zogenaamde witwasdossier (feit 6). Naar het oordeel van de rechtbank hadden verbalisanten bij de voorbereiding van dit verhoor moeten vaststellen dat het hier ging om informatie die afkomstig was van een geheimhoudergesprek.
Ten aanzien van het nadeel dat door het verzuim is veroorzaakt overweegt de rechtbank dat een verdachte er zonder meer op moet kunnen vertrouwen dat de gesprekken die hij voert met zijn raadsman vertrouwelijk zijn en blijven. Het enkele feit dat hij moet bemerken dat dit niet het geval is, kan voor een verdachte een belangrijk psychologisch nadeel opleveren. Naast dit psychologische nadeel kan in dit geval in redelijkheid niet worden gesteld dat het verzuim voor verdachte andere ernstige gevolgen heeft gehad. Op het moment dat het betreffende gesprek door de verbalisanten op 30 juli 2007 operationeel werd gebruikt, was het drugsonderzoek (de feiten 1-5 op de tenlastelegging) immers grotendeels afgerond en de informatie die in dat gesprek werd gebruikt (het niet betalen van een openstaande rekening van de toenmalige raadsman) speelt in dat drugsonderzoek ook geen enkele rol. Voorts heeft het verzuim niet tot gevolg gehad dat er bewijs is ontstaan dat verdachte betrokken is bij strafbare feiten.
Gelet op alle feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende grond is om het openbaar ministerie niet ontvankelijk te verklaren. Het verweer wordt derhalve verworpen. De rechtbank acht niet aannemelijk dat de gegevens betreffende de contacten met geheimhouders waaronder het gesprek dat is gebruikt in het verhoor van 30 juli 2007 door de politie en/of het openbaar ministerie doelbewust niet zijn vernietigd. De verhoren van de betrokken politie-ambtenaren en de officier van justitie bieden geen grond voor deze stelling. Er is wel sprake van een grove onachtzaamheid aan de zijde van de politie. Het gesprek had in een vroeg stadium terstond herkend en vernietigd moeten worden en bovendien hadden de verbalisanten bij de voorbereiding van het verhoor op 30 juli 2007 het verzuim moeten bemerken. Gelet op de hiervoor geschetste gevolgen van dit verzuim kan echter niet worden gesteld dat het verzuim tot gevolg heeft gehad dat aan het recht van verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan.
Het niet vernietigen van de gegevens van de contacten met de geheimhouders heeft niet tot gevolg gehad dat er bewijs is vergaard. Dergelijk bewijs zou naar het oordeel van de rechtbank niet voor de bewijsvoering mogen worden gebruikt. Gelet op de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden dient in de onderhavige zaak het onherstelbare vormverzuim te leiden tot strafvermindering, zoals de rechtbank hieronder nader zal bepalen.
Voorts heeft de raadsman nog een groot aantal andere weren gevoerd en stellingen betrokken die naar het oordeel van de verdediging eveneens zouden dienen te leiden tot de conclusie dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk is, te weten - kort gezegd-
a. (onder 7) In strijd met de waarheid is een bevel vernietiging van een geheimhoudersgesprek afgegeven. Er heeft namelijk feitelijk geen vernietiging plaatsgevonden, zoals de officier van justitie op 14 oktober 2009 heeft gezegd. De verdediging concludeert daarom tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
b. (onder 8 en 32) De stelling dat het onderzoek zou zijn aangevangen op 30 mei 2006 met de toevallige aanhouding van [medeverdachte 5] is met zoveel onzekerheden omgeven, dat zonder nader onderzoek naar de waarheid de rechtmatigheid van de aanvang niet valt vast te stellen. Derhalve stelt de verdediging zich op het standpunt dat bij gebrek aan wetenschap de aanvang van het onderzoek onrechtmatig was en het dossier de vrucht is van de vergiftigde boom. Daarom dient het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard wegens manipulatie van de aanvang van het onderzoek tegen verdachte.
c. (onder 12) de verstrekking van CIE informatie door [aangever] op 2 april 2005 aan de Belgische justitie is niet anders dan het witwassen van informatie afkomstig van de criminele [burgerinfiltrant]
d. (onder 15) het Belgische dossier is, anders dan de rechtbank meent, niet volledig. (onder 19) Het standpunt van de rechtbank strekt zozeer ten nadele van cliënt dat gesproken dient te worden van grove veronachtzaming van de belangen van cliënt. Er is daarmee gehandeld in strijd met de goede proces-orde.
e. (onder 25) uit de verklaring van [verbalisant 2] dat [verdachte] zelfs tegen zijn eigen advocaat dingen vertelde die aantoonbaar niet klopten moet worden afgeleid dat het contact tussen de raadsman Van Dijk en cliënt is afgeluisterd. Dit is een doodzonde die onmiddellijk tot niet-ontvankelijkheid dient te leiden.
f. (onder 33 en 37) de processen-verbaal van bevindingen, opgemaakt naar aanleiding
van de verhoren van cliënt op 14,15, 20, 21 en 22 maart 2007 dienen buiten het bewijs te blijven op grond van het Salduz-criterium, zoals door de Hoge Raad geformuleerd.
De rechtbank overweegt ten aanzien van deze verweren en stellingen als volgt.
a. Uit hetgeen de raadsman stelt volgt niet dat er in strijd met de waarheid een bevel tot vernietiging van een geheimhoudergesprek is afgegeven
b. In essentie komt de redenering van de raadsman er op neer dat de aanvang van het onderzoek onrechtmatig is geweest omdat de rechtmatigheid niet kan blijken. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat, gelet op het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 3] en [verbalisant 4] van 1 juni 2006 en het proces-verbaal van aanhouding van [medeverdachte 5], en de nadien over de aanhouding van [medeverdachte 5] bij de rechter-commissaris afgelegde verklaringen, er geen aanleiding is om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de aanvang van het onderzoek in de onderhavige zaak.
c. De raadsman heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die aannemelijk maken dat er in casu sprake was van informatie afkomstig van een burgerinfiltrant. Overigens ontkent de door de raadsman genoemde persoon ook als burgerinfiltrant te hebben opgetreden.
d. De raadsman heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan aannemelijk is dat het Belgische dossier dat zich bij de stukken bevindt niet volledig is.
e. De verklaring van [verbalisant 2] in deze verhoorsituatie rechtvaardigt zonder nadere onderbouwing van de zijde van de verdediging niet de conclusie van de raadsman dat uit die verklaring blijkt dat het contact tussen raadsman Van Dijk en verdachte is afgeluisterd.
f. De rechtbank zal de processen-verbaal van bevindingen opgemaakt naar aanleiding van de verhoren van verdachte op 14, 15, 20, 21 en 22 maart 2007 niet voor het bewijs gebruiken. Derhalve is het niet nodig om inhoudelijk te reageren op het verweer dat deze verklaringen buiten het bewijs dienen te blijven op grond van het Salduz-criterium.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen verwerpt de rechtbank de door de raadsman gevoerde verweren.
Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging
gebleken.
De bewijsbeslissing.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 2 is tenlastegelegd, omdat bewijsmiddelen ontbreken waaruit blijkt dat verdachte en/of zijn mededaders bij het bewaren of opslaan van xtc-afval, methanol en/of aceton al dan niet opzettelijk niet heeft/hebben voldaan aan zijn/hun verplichting om met betrekking tot de afvalstoffen alle maatregelen te nemen of na te laten, die van hem/hen kon(den) worden gevergd, teneinde de nadelige gevolgen voor het milieu zoveel mogelijk te voorkomen, althans te beperken.
Nu de rechtbank het onder 2 tenlastegelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen acht behoort de verdachte van dit feit te worden vrijgesproken.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
1.
op tijdstippen in de periode van 1 februari 2004 tot en met 30 mei 2006 in de gemeente Best en te Hechtel-Eksel, tezamen en in vereniging met anderen, hoeveelheden aceton op of in
de bodem heeft gebracht, zijnde aceton een stof waardoor de bodem kon worden verontreinigd en aangetast - terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders telkens wisten dat door die handelingen de bodem kon worden verontreinigd en/of aangetast - en toen telkens opzettelijk niet aan de verplichting hebben voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hen konden worden gevergd, teneinde die verontreiniging en
aantasting te voorkomen.
3.
op 30 mei 2006 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig
heeft gehad ongeveer 242.000 pillen (73 kilogram) van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
4.
op tijdstippen gelegen in de periode van 1 februari 2004 tot en met 30 mei 2006 te Alkmaar en/of Liessel en/of te Hechtel-Eksel, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen opzettelijk heeft bereid een hoeveelheid MDMA en/of amfetamine, zijnde MDMA
en amfetamine middelen voorkomend op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
5.
op tijdstippen gelegen in de periode van 1 februari 2004 tot en met 21 juli 2005 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of amfetamine, zijnde MDMA en amfetamine middelen voorkomend op de bij
de Opiumwet behorende lijst I.
6.
in de periode van 20 mei 2003 tot en met 13 maart 2007 te Eindhoven en elders in Nederland en te Neerpelt en elders in België, voorwerpen, te weten hoeveelheden geld ten behoeve van de aanschaf en betaling van:
- bouwmaterialen en andere bouwkosten voor een appartement gelegen
aan de [adres appartement] te Eindhoven en
- personenauto's, te weten een Mercedes, type 320 CDI (kenteken [kenteken 1]) en een Mercedes S 400 CDI ([kenteken 2]) en een Mercedes, type ML 400 CDI, (Belgisch [kenteken 3]) en een Mercedes SL 500 ([kenteken 6]) en een Volkswagen
Golf ([kenteken 7]) en
- een motor, merk Yamaha XT 660R ([kenteken 8]) en
- een golfuitrusting en het lidmaatschap van en de contributie voor een golfclub en
- vakantiereizen naar Spanje en Frankrijk en de Seychellen en Egypte heeft omgezet,
terwijl hij wist dat dat geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf, zulks terwijl hij, verdachte van het plegen van voormelde feiten een gewoonte heeft gemaakt.
7.
in de periode van 1 februari 2004 tot en met 30 mei 2006 in Nederland, en in België, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van hem,verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk overtreding van artikel 2 onder A en B en C
van de Opiumwet en van artikel 13 van de Wet Bodembescherming, zulks terwijl hij, verdachte, leider van voormelde organisatie was.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Bewijsoverwegingen.
(m.b.t. feit 1:)
De rechtbank komt tot een partiële vrijspraak voor feit 1.
Uit de NFI-rapporten ten aanzien van de in Best genomen grondmonsters blijkt dat er ter plaatse aceton en methanol is aangetroffen. Zonder nadere bewijsmiddelen kan niet zonder meer worden bewezen dat er terplaatse ook xtc-afval, zoals genoemd in de tenlastelegging, in de bodem is gebracht.
Ten aanzien van Hechtel-Eksel in België heeft de rechtbank geen verslaglegging van ter plaatse genomen grondmonsters en een analyse van ter plaatse genomen grondmonsters in het dossier aangetroffen. Gezien het feit dat er in Hechtel-Eksel zowel xtc als amfetamine is geproduceerd en de medeverdachten niet concreet verklaard hebben welke stoffen zij precies in België hebben geloosd, is ook met betrekking tot deze locatie onvoldoende komen vast te staan dat de geloosde stoffen xtc-afval betreffen.
De raadsman heeft met betrekking tot dit feit gesteld dat voor zover dit feit te Best zou zijn gepleegd een gehele vrijspraak dient te volgen omdat er geen enkele andere verklaring is dan die van [medeverdachte 5].
De rechtbank kan zich niet vinden in deze stelling van de raadsman. Onder andere gelet op het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 3] en [verbalisant 4] van 1 juni 2006, het proces-verbaal van aanhouding van [medeverdachte 5], de nadien over de aanhouding van [medeverdachte 5] voornoemd bij de rechter-commissaris afgelegde verklaringen, en de NFI-rapporten ten aanzien van de in Best genomen grondmonsters komt de rechtbank bij dit feit tot een partiële bewezenverklaring.
(m.b.t. feit 3:)
De raadsman heeft met betrekking tot dit feit gesteld dat voor het bewijs van dit feit uitsluitend de verklaring van [medeverdachte 5] voorhanden is. Volgens de raadsman is er geen bijkomend bewijs, zodat voor dit feit vrijspraak dient te volgen wegens gebrek aan wettig bewijs.
De rechtbank komt met name tot een bewezenverklaring van dit feit op grond van de bevindingen van verbalisanten, die ongeveer 242.000 xtc-pillen in de woning van [medeverdachte 5] aan de [adres medeverdachte 5] te Eindhoven hebben aangetroffen, de verklaring van [medeverdachte 5] dat hij deze pillen in opdracht van [verdachte] heeft opgehaald (blz. 362) en de verklaring van [vriendin van medeverdachte 5] dat [medeverdachte 5] ooit ritjes reed voor [verdachte].
(m.b.t. feit 4:)
De verdediging heeft gesteld dat verdachte in ieder geval niets te maken heeft gehad met de productie van synthetische drugs in Alkmaar. Voor dit onderdeel is dan ook vrijspraak bepleit.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte ook als medepleger bij de productie in Alkmaar betrokken is geweest. De rechtbank baseert dit oordeel met name op de volgende bewijsmiddelen:
- de verklaringen van [medeverdachte 5] over de betrokkenheid van verdachte bij de drugsproductie in Alkmaar;
- de verklaring van [medeverdachte 3] dat hij de installaties uit het laboratium in Hechtel-Eksel met [medeverdachte 4] naar Alkmaar heeft gebracht en daar vervolgens met [medeverdachte 4] drugs heeft geproduceerd;
- de resultaten van het technisch onderzoek ter plaatse (onder andere de nfi-rapporten waaruit blijkt dat ter plaatse resten mdma en amfetamine zijn aangetroffen).
(m.b.t. feit 6:)
De raadsman heeft gesteld dat, nu verdachte heeft aangegeven dat hij legaal geld heeft verdiend en bepaalde zaken door zijn (toenmalige) vriendin zijn betaald, een veroordeling voor witwassen niet kan volgen.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit het dossier blijkt het volgende.
Op 20 mei 2003 is verdachte uit detentie ontslagen. Van enig vermogen op dat moment is de rechtbank niet gebleken. In de tenlastegelegde periode heeft verdachte diverse forse geldbedragen uitgegeven ten behoeve van -kort gezegd- bouwmaterialen, personenauto's, een motor, een golfuitrusting en het lidmaatschap en de contributie voor een golfclub en vakantiereizen, terwijl in deze periode van enig relevant legaal inkomen niet is gebleken. Ook is de rechtbank niet gebleken dat voornoemde goederen door zijn toenmalige vriendin zijn betaald.
Nu de rechtbank in dit vonnis vaststelt dat verdachte als leider van een criminele organisatie betrokken is geweest bij de grootschalige productie van MDMA en amfetamine, volgt naar het oordeel van de rechtbank, dat verdachte voornoemde goederen met illegaal verworven inkomsten moet hebben betaald.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 10(oud), 27, 47, 57, 91, 140, 420bis, 420ter,
Opiumwet art. 2, 2(oud),10, 10(oud), 13, 13(oud), 14
Wet bodembescherming art. 13 en 73(oud)
Wet op de economische delicten art.1a, 2, 6, 87.
DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID
De eis van de officier van justitie.
ten aanzien van het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde:
Een gevangenisstraf van 11 jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Teruggave aan veroordeelde van de op de bijgevoegde lijst van onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen vermelde voorwerpen onder de nummers 14 tot en met 79.
Verbeurdverklaring van het op de bijgevoegde lijst van onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen vermelde voorwerp onder de nummer 13.
(een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht).
De op te leggen straf.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op:
a. de aard van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan,
b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden.
ten bezware van verdachte:
- de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- verdachte heeft de door hem gepleegde strafbare feiten gepleegd in nauwe samenwerking met anderen en heeft daarbij een leidinggevende rol vervuld;
- verdachte heeft bij het plegen van de feiten gehandeld uit puur winstbejag;
- verdachte werd terzake van soortgelijke strafbare feiten blijkens een hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister reeds eerder tot een forse vrijheidsstraf
veroordeeld. Verdachte is namelijk in 2001 onder meer voor de produktie van MDMA en uitvoer van xtc-pillen door het gerechtshof in 's-Hertogenbosch tot een gevangenisstraf van 4 jaar en zes maanden veroordeeld. Kort nadat verdachte uit detentie is ontslagen is hij samen met anderen opnieuw begonnen met de produktie van MDMA en amfetamine.
- de grote schade die door het lozen van afvalstoffen is toegebracht aan het milieu;
- de risico's voor de algemene veiligheid van de omgeving van de MDMA/amfetamine
laboratoria;
- de schadelijke gevolgen voor de gezondheid van gebruikers van MDMA en amfetamine;
- de grote veiligheidsrisico's en gezondheidsrisico's die er, gelet op de wijze waarop de MDMA en amfetamine werden geproduceerd, waren voor de medeverdachten die zich bezig hielden met het productieproces. Verdachte heeft zich op geen enkele wijze bekommerd om het lot van de medeverdachten die voor hem werkten;
- verdachte heeft misbruik gemaakt van de benarde financiële positie waarin sommige van zijn mededaders zich bevonden;
- verdachte heeft zich niet gedistantieerd van door een van zijn medewerkers geuite dreigementen aan het adres van hun/zijn medewerkers.
Tenslotte heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf in belangrijke mate meegewogen dat het hier, in vergelijking met andere strafzaken betreffende productie van synthetische drugs, om een omvangrijke productie van MDMA en amfetamine gaat.
Aan de hand van gegevens verstrekt door [medeverdachte 6], [medeverdachte 4], [medeverdachte 7] en [medeverdachte 3] hebben verbalisanten berekend dat in Hechtel-Eksel en Liessel maar liefst ruim 4000 kilo MDMA en 300 kilo amfetamine is geproduceerd.
Met betrekking tot de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM overweegt de rechtbank ambtshalve het volgende. De vervolging is aangevangen met de aanhouding van verdachte op 13 maart 2007. In casu is er derhalve een tijdsverloop van 3 jaren en ruim 1 maand tussen dat moment en de datum van dit vonnis (26 april 2010). De rechtbank is van oordeel dat het tijdsverloop voor wat betreft de periode 5 november 2009 tot 26 april 2010 (ruim 5 maanden) geheel voor rekening komt van de verdediging, nu de raadsman op de zitting van 5 november 2009, toen een inhoudelijke behandeling van de zaak zou plaatsvinden, niet is verschenen omdat hij die dag het bijwonen van een cursus liet prevaleren boven het bijstaan van verdachte op de zitting. Daarna was, gelet op de bestaande appointering bij de rechtbank en de verhinderdata van de raadsman en de officier van justitie, een inhoudelijke behandeling pas mogelijk op 1 april 2010 en 12 april 2010.
Derhalve resteert een te beoordelen termijn van 2 jaar en 8 maanden. Gelet op de omvang en de ingewikkeldheid van de zaak, waarbij op verzoek van de verdediging door de rechter-commissaris een groot aantal getuigen is gehoord (onder andere in Polen), is de rechtbank van oordeel dat het tijdsverloop in de onderhavige zaak niet onredelijk lang is waarbij is meegewogen dat de justitiële autoriteiten voortvarend hebben gehandeld.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
Naar het oordeel van de rechtbank zou voor de bewezen verklaarde feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 11 jaren op zijn plaats zijn. Dit gelet op de ernst van die bewezen verklaarde feiten en de straffen die in soortgelijke zaken, waaronder de zaak tegen [medeverdachte 1], eerder zijn opgelegd.
Echter nu er, zoals hiervoor overwogen, in dit onderzoek sprake is geweest van een ernstig onherstelbaar vormverzuim, zal de rechtbank deze straf matigen. Genoemd verzuim is naar het oordeel van de rechtbank van een zodanige aard dat op voormelde gevangenisstraf van 11 jaren 1 jaar in mindering wordt gebracht.
Aan verdachte zal daarom, gelet op het vorenstaande, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 10 jaren worden opgelegd.
Motivering van de beslissing over de onder verdachte inbeslaggenomen goederen.
De rechtbank zal de teruggave gelasten aan verdachte van de op de bijgevoegde lijst van inbeslaggenomen voorwerpen vermelde voorwerpen onder de nummers 14 tot en met 79 nu het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.
Nu op de op de bijgevoegde lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 13
vermelde personenauto conservatoir beslag is gelegd, zal de rechtbank geen
beslissing nemen over deze onder verdachte inbeslaggenomen auto.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 3 , 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1, 3 , 4, 5, 6 en 7 meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13 van de
Wet bodembescherming (oud), opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13 van de
Wet bodembescherming, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
T.a.v. feit 3:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 aanhef en
onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
T.a.v. feit 4:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 aanhef en
onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
T.a.v. feit 5:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 aanhef en
onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
T.a.v. feit 6:
een gewoonte maken van witwassen.
T.a.v. feit 7:
als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van
misdrijven.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
(t.a.v. feit 1, feit 3, feit 4, feit 5, feit 6, feit 7:)
Gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht
Gelast de teruggave aan verdachte van de op de bijgevoegde lijst van inbeslaggenomen voorwerpen vermelde voorwerpen onder de nummers 14 tot en met 79.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.L.W.M. Viering, voorzitter,
mr. J.G. Vos en mr. S.J.W. Hermans, leden,
in tegenwoordigheid van de griffier,
en is uitgesproken op 26 april 2010.