Rechtbank Utrecht, 17-12-2008, BG7276, 250855 / HA ZA 08-1235
Rechtbank Utrecht, 17-12-2008, BG7276, 250855 / HA ZA 08-1235
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Utrecht
- Datum uitspraak
- 17 december 2008
- Datum publicatie
- 18 december 2008
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBUTR:2008:BG7276
- Zaaknummer
- 250855 / HA ZA 08-1235
Inhoudsindicatie
Bewijskracht handgeschreven schuldbekentenis, artikel 158 Rv.
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 250855 / HA ZA 08-1235
Vonnis in verzet van 17 december 2008
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats],
eiser,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. R.M. Vessies,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
eiser in het verzet,
advocaat mr. D. Gürses.
Partijen zullen hierna respectievelijk [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 juli 2008;
- het proces-verbaal van comparitie van 28 oktober 2008.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Feiten
2.1. [gedaagde] dreef samen met nog enkele andere vennoten de vennootschap onder firma, genaamd [naam] (hierna: [vof]). Op 21 maart 2006 is [eiser] tot de vennootschap toegetreden. [eiser] heeft bij zijn toetreden een bedrag van in elk geval EUR 21.000,- in de vennootschap ingebracht. [vof] dreef in geheel Nederland handel in Turkse lekkernijen, in het bijzonder baklava.
2.2. Op 1 augustus 2006 is [eiser] uit [vof] getreden. Op dezelfde datum heeft [gedaagde] een handgeschreven document ondertekend, welk document tevens door [getuige] is ondertekend. Het document luidt:
“Ik [gedaagde] geboren in [woonplaats] op [geboortedatum] verklaar hiermee onze samenwerking met de heer [eiser], voor [naam] gevestigd in [adres] vanaf 1 augustus 2006 beëindigd is. [eiser] heeft ook ontbinding formulier naar KvK Amersfoort heeft gestuurd.
Ik [gedaagde] verklaar hiermee bijdrage voor samenwerking terug zal betalen aan [eiser]. Het is een bedrag van 21.000 euro (eenentwintigduizend). Dat zal ik aan [eiser] binnen 6 maanden betalen.”
2.3. Op 1 maart 2007 is [vof] ontbonden.
3. Het geschil
3.1. [eiser] heeft in de verstekprocedure gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van EUR 21.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2007 tot aan de dag van algehele voldoening.
3.2. Bij het verstekvonnis zijn de vorderingen van [eiser] integraal toegewezen en is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot de dag van de uitspraak begroot op in totaal EUR 1.186,44.
3.3. [gedaagde] vordert in het verzet dat het verstekvonnis wordt vernietigd en dat de vorderingen van [eiser] alsnog worden afgewezen.
3.4. [eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat hij in verband met zijn uittreding uit [vof] met [gedaagde] een schriftelijke overeenkomst is aangegaan (zie r.o. ?2.2). Op grond van deze overeenkomst is [gedaagde] volgens [eiser] gehouden de inbreng van [eiser] ten bedrage van EUR 21.000,- uiterlijk 1 februari 2007 aan [eiser] terug te betalen. Tijdens de comparitie heeft [eiser] zich op het standpunt gesteld dat de overeenkomst een onderhandse schuldbekentenis is in de zin van artikel 158 Rv.
3.5. Ter comparitie heeft [eiser] nader toegelicht dat het de bedoeling was dat hij [vof] zou professionaliseren, onder meer door de v.o.f. om te zetten naar een besloten vennootschap. De informatie over [vof] die hij aanvankelijk van [gedaagde] heeft gekregen, bleek niet te kloppen, aldus [eiser]. Volgens [eiser] heeft hij ongeveer een maand na zijn toetreden het besluit genomen uit te treden. De overeenkomst van 1 augustus 2006 is volgens [eiser] in een ruzieachtige sfeer opgesteld. [eiser] stelt dat hij niettemin bereid was [gedaagde] een betalingstermijn van zes maanden te gunnen, omdat [gedaagde] in verband met de aanstaande ramadan een grote omzet verwachtte. Ter comparitie heeft [eiser] toegelicht dat hij de overeenkomst heeft opgesteld en voorgelezen aan [gedaagde].
3.6. In reactie op het verweer van [gedaagde] stelt [eiser] zich op het standpunt dat de overeenkomst van 1 augustus 2006 geen machtiging was op grond waarvan [gedaagde] namens [eiser] rechtshandelingen kon verrichten in verband met de oprichting van de BV. Volgens [eiser] heeft notaris mr. Ten Hoor reeds op 28 april 2006 een conceptoprichtingsakte opgesteld. Hoewel [eiser] het concept aan [gedaagde] heeft doen toekomen, was het volgens [eiser] voor [gedaagde] toen al duidelijk dat [eiser] zich niet meer met de omzetting van de v.o.f. bemoeide. Bovendien worden in de overeenkomst bedragen genoemd, zodat [gedaagde] niet kan volhouden dat de overeenkomst een machtiging is, aldus [eiser].
3.7. In reactie op het verweer stelt [eiser] zich voorts op het standpunt dat [gedaagde] Nederlands verstaat en begrijpt. Volgens [eiser] is de overeenkomst in de Nederlandse taal gesteld, omdat [eiser] en [gedaagde] in Nederland wonen.
3.8. [gedaagde] voert als verweer dat het nooit de bedoeling was dat [eiser] zijn inleg terug zou krijgen bij uittreding uit de vennootschap. Mede daarom heeft hij niet begrepen dat de overeenkomst van 1 augustus 2006 een schuldbekentenis is. [gedaagde] ging ervan uit dat deze overeenkomst een machtiging was op grond waarvan [gedaagde] gerechtigd zou zijn [eiser] te vertegenwoordigen gedurende de periode dat [eiser] in Turkije verbleef. Ter onderbouwing van dit verweer heeft [gedaagde] tijdens de comparitie toegelicht dat de echtgenote van [eiser] op het punt stond te bevallen en dat [eiser] wilde dat de bevalling in Turkije zou plaatsvinden. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] hem meegedeeld dat de machtiging nodig was in verband met de oprichting van de BV en het afsluiten van een lening. De totstandkoming van de overeenkomst heeft in een goede sfeer plaatsgevonden, waarbij [eiser] zelfs grapjes maakte, aldus [gedaagde]. [gedaagde] heeft voorts toegelicht dat hij geen Nederlands kan lezen. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] de overeenkomst niet aan hem voorgelezen, maar heeft hij zich heeft verlaten op hetgeen [eiser] hem over de overeenkomst heeft meegedeeld.
[gedaagde] voert voorts aan dat het ook niet aannemelijk is dat hij een schuldbekentenis is aangegaan, omdat hij geen geld heeft.
3.9. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat de overeenkomst als machtiging bedoeld is, voert [gedaagde] ook aan dat een machtiging bedoeld is voor derden en om die reden in het Nederlands is gesteld. Als partijen bedoeld hadden dat [gedaagde] een schuldbekentenis was aangegaan, hadden partijen kunnen volstaan met een in de Turkse taal gestelde overeenkomst, aldus [gedaagde].
3.10. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [gedaagde] in zoverre in zijn verzet kan worden ontvangen.
4.2. De rechtbank passeert de stelling van [eiser] dat de overeenkomst van 1 augustus 2006 als een onderhandse schuldbekentenis in de zin van artikel 158 Rv. moet worden aangemerkt. Op grond van dit artikel is daarvoor onder meer vereist dat een akte, indien deze geheel met de hand is geschreven, is geschreven door de partij die in deze akte eenzijdig verbintenissen is aangegaan. Vast staat dat alleen [gedaagde] in de overeenkomst verbintenissen is aangegaan. Nu [eiser] ter comparitie heeft erkend dat niet [gedaagde] maar hij de overeenkomst heeft opgesteld, is niet aan voornoemd vereiste voldaan. Dit oordeel brengt met zich dat de overeenkomst, anders dan [eiser] betoogt, slechts vrije bewijskracht heeft.
4.3. De rechtbank acht evenwel op voorhand bewezen dat [eiser] en [gedaagde] overeen zijn gekomen dat [gedaagde] uiterlijk 1 februari 2007 een bedrag van EUR 21.000,- aan [eiser] zou terugbetalen. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank in het bijzonder de omstandigheid dat het niet aannemelijk is dat [eiser] een volmacht aan [gedaagde] heeft verleend zonder dat deze volmacht door [eiser] als volmachtgever is ondertekend. Bij haar oordeel betrekt de rechtbank tevens de omstandigheid dat een vennoot bij uittreding uit het saldo van het vermogen van de ontbonden vennootschap zoveel mogelijk de waarde van zijn inbreng in geld of goederen ontvangt, tenzij anders is overeengekomen. Gelet hierop valt, zonder nadere motivering, niet in te zien dat het niet de bedoeling was dat [eiser] bij uittreding zijn inleg terug zou krijgen en [gedaagde] om die reden niet begreep dat hij met de overeenkomst een schuld op zich nam, zoals [gedaagde] betoogt.
4.4. De rechtbank zal [gedaagde] toelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen de op voorhand bewezen geachte stelling van [eiser] dat [gedaagde] op grond van de overeenkomst van 1 augustus 2006 gehouden is hem uiterlijk 1 februari 2007 een bedrag van EUR 21.000,- terug te betalen.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. laat [gedaagde] toe tegenbewijs te leveren tegen de op voorhand bewezen geachte stelling van [eiser] dat [gedaagde] op grond van de overeenkomst van 1 augustus 2006 gehouden is hem uiterlijk 1 februari 2007 een bedrag van EUR 21.000,- terug te betalen,
5.2. bepaalt dat, indien [gedaagde] het bewijs door middel van getuigen wil leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. M.E. Heinemann in het gerechtsgebouw te [woonplaats] aan Vrouwe Justitiaplein 1 op woensdag 15 april 2009 van 9.00 uur tot 12.30 uur,
5.3. bepaalt dat de partij die op genoemd tijdstip niet kan verschijnen, binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk en gemotiveerd aan de rechtbank – ter attentie van de secretaresse van de rechters (mevrouw H. Alberts, kamer A.2.16) – om een nadere dag- en uurbepaling dient te vragen onder opgave van de verhinderdata van alle partijen in de drie maanden volgend op genoemde datum,
5.4. bepaalt dat [gedaagde], indien hij het bewijs niet door getuigen wil leveren maar door overlegging van bewijsstukken en/of door een ander bewijsmiddel, hij dit binnen twee weken na de datum van deze uitspraak schriftelijk aan de rechtbank – ter attentie van mevrouw Alberts voornoemd – en aan de wederpartij moet opgeven,
5.5. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.6. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2008.