Home

Rechtbank Zutphen, 02-08-2005, AU4627, 71310 / KG ZA 05-193

Rechtbank Zutphen, 02-08-2005, AU4627, 71310 / KG ZA 05-193

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zutphen
Datum uitspraak
2 augustus 2005
Datum publicatie
19 oktober 2005
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBZUT:2005:AU4627
Zaaknummer
71310 / KG ZA 05-193

Inhoudsindicatie

Reesink heeft verjaring van door de gemeente Apeldoorn verbeurde dwangsommen rechtsgeldig gestuit door een mededeling in een bestuursrechtelijk beroepschrift. Redelijke uitleg van het vonnis waarin de dwangsommen zijn opgelegd, leidt tot gedeeltelijke toewijzing van het door de gemeente Apeldoorn gevorderde verbod tot inning van deze dwangsommen.

Uitspraak

Rechtbank Zutphen

Sector Civiel

Afdeling Handel

Reesink heeft verjaring van door de gemeente Apeldoorn verbeurde dwangsommen rechtsgeldig gestuit door een mededeling in een bestuursrechtelijk beroepschrift. Redelijke uitleg van het vonnis waarin de dwangsommen zijn opgelegd, leidt tot gedeeltelijke toewijzing van het door de gemeente Apeldoorn gevorderde verbod tot inning van deze dwangsommen.

Rolnummer: 71310 / KG ZA 05-193

Uitspraak: 2 augustus 2005

Vonnis in kort geding in de zaak van

de publiekrechtelijke rechtspersoon

DE GEMEENTE APELDOORN,

zetelende te Apeldoorn,

eiseres,

procureur mr. J.H. Meijer,

tegen

de naamloze vennootschap

REESINK N.V.,

gevestigd te Zutphen,

gedaagde,

procureur mr. C.B. Gaaf,

advocaat mr. F.H.A.M. Thunissen.

Partijen zullen hierna de Gemeente en Reesink genoemd worden.

Het verloop van de procedure

Dit verloop blijkt uit:

- de dagvaarding

- de mondelinge behandeling

- de pleitnota van de Gemeente

- de pleitnota van Reesink.

Ten slotte is vonnis bepaald.

De feiten

Op of omstreeks 12 maart 1997 hebben partijen een contract ondertekend met het opschrift “intentie-overeenkomst”. Artikel 5 van deze overeenkomst luidt

- deels - als volgt:

“5.1. Ter realisering van de beoogde nieuwbouwvestiging van Reesink op het terrein zullen de Gemeente en Reesink op nader overeen te komen tijdstip en voorwaarden een overeenkomst van grondver-/resp. Aankoop aangaan (...)

5.2. Tussen partijen zijn met betrekking tot de hier bedoelde grondver-/aankoop inmiddels op hoofdlijnen de navolgende beginsel-afspraken gemaakt:

A.

a. de grondprijs bedraagt (...)

b. de afname door Reesink van de grond zal plaatshebben in twee fasen (...) de eerste fase omvat circa zes hectare per 1 januari 1998 mits:

1. Voor die fase ten behoeve van de daarop te realiseren bebouwing de vereiste (bouw)vergunningen afgegeven zijn en, indien met betrekking tot de afgegeven bouwvergunning nog bezwaar- of beroepsprocedures lopen, redelijkerwijs valt te verwachten dat de betreffende vergunningen ongewijzigd in stand zullen blijven. (...) ”

2.2. In een door Reesink aanhangig gemaakte procedure, heeft de rechtbank te Zutphen op 18 januari 2001 vonnis gewezen. Het dictum van dit vonnis luidt - onder meer – als volgt: De rechtbank (...)

- verklaart voor recht dat de Gemeente gehouden is de tussen partijen gesloten overeenkomst van 12 maart 1997 onverkort en ongewijzigd na te komen;

- veroordeelt de Gemeente de in de overeenkomst van 12 maart 1997 bedoelde eerste fase aan Reesink in eigendom te leveren tegen f 99,-- exclusief BTW per m2, zodra voor die fase ten behoeve van de daarop te realiseren bebouwing de vereiste (bouw)vergunningen afgegeven zijn, zulks conform artikel 5.2.A van die overeenkomst en de aan de overeenkomst gehechte koopakte;

- veroordeelt de Gemeente tot betaling van een dwangsom aan Reesink van f 500.000,-- voor iedere dag dat de Gemeente na afloop van 14 dagen na ontvangst van een oproep om aan die eigendomsoverdracht mee te werken in gebreke blijft aan de inhoud van dit vonnis te voldoen;

- veroordeelt de Gemeente de aanleg van de ontsluitingsweg bedoeld in artikel 5.1. van de intentie-overeenkomst van 12 maart 1997 gevoegde koopakte na de aanvang van de aanleg voortvarend te voltooien en bepaalt dat de Gemeente tot de voltooiing van die ontsluitingsweg aan Reesink over de gemeentegrond toegang dient te verlenen tot de ingevolge dit vonnis aan Reesink te leveren grond;

- veroordeelt de Gemeente tot betaling van een dwangsom aan Reesink van f 500.000,-- voor iedere dag dat de Gemeente na afloop van 14 dagen na betekening van dit vonnis in gebreke blijft aan dit onderdeel van dit vonnis te voldoen;

2.3. De door Reesink aangevraagde bouwvergunning voor de bouw van een distributiecentrum op de door de gemeente aan Reesink te leveren grond (1e fase) is op 16 november 2001 van rechtswege verleend.

In diverse daarna door de gemeente (na door Reesink ingesteld bezwaar) genomen besluiten heeft de gemeente het standpunt ingenomen dat de bouwvergunning op 16 november 2001 niet van rechtswege was verleend en heeft zij overigens die bouwvergunning op 11 februari 2002 alsnog verleend.

Tegen deze besluiten is Reesink bij de rechtbank Zutphen door indiening van een beroepschrift op 20 januari 2003 in beroep gekomen.

Bij uitspraak van 29 december 2004 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in hoger beroep –zakelijk weergegeven- alsnog en vaststellende dat de bouwvergunning inderdaad op 16 november 2001 van rechtswege was verleend daarmee strijdige besluiten van de gemeente vernietigd c.q. herroepen.

2.4. Bij brief van 27 november 2001 heeft Reesink aan de Gemeente opgeroepen om mee te werken aan – kort gezegd – de levering van het bedrijventerrein. In deze brief staat onder andere het volgende vermeld:

“Wij roepen uw College hierbij op om binnen 14 dagen na heden mee te werken aan de levering van het bedrijfsterrein conform het vonnis van de Rechtbank Zutphen van 18 januari 2001 en verzoeken uw College ons voor 29 november a.s. te 17.00 uur te bevestigen dat u aan die levering zult medewerken. Bij gebreke daarvan maken wij (nogmaals) aanspraak op de dwangsom (...).

Dit laat onze eerdere aanspraken op de dwangsom en de schadevergoeding onverlet.”

2.5. De gemeente heeft bij fax van 20 december 2001 aan Reesink verklaard dat zij de medewerking waartoe zij op 27 november 2001 is opgeroepen, zal verlenen.

2.6. Bij brief van 21 december 2001 heeft de advocaat van Reesink aan de door Reesink ingeschakelde notaris het volgende medegedeeld:

“De gemeente Apeldoorn heeft zich bereid verklaard mee te werken aan transport. Het is van belang dat dit op zo kort mogelijke termijn plaatsvindt, teneinde een op 14 januari a.s. vastgesteld kort geding overbodig te maken. Ik ben zelf vanaf morgen tot en met 6 januari a.s. afwezig. Zou u rechtstreeks met Reesink willen arrangeren dat het transport uiterlijk 9 januari a.s. plaatsvindt?

Hierbij voeg ik een notitie met een enkele opmerking naar aanleiding van het concept dat u aan Reesink en mij toezond bij brief van 29 november jl.”

2.7. Bij fax van 24 december 2001 heeft de notaris als volgt bericht aan de toenmalige advocaat van de Gemeente:

“Van (..) de advocaat van Reesink N.V. ontving ik bericht dat het de bedoeling is dat 9 januari 2002 fase 1 wordt getransporteerd. Ik heb van hem inmiddels een aantal opmerkingen gekregen op het concept dat ik al op 29 november jongstleden aan partijen heb toegezonden. Graag verneem ik ook nu nog u eventuele opmerkingen, alsmede een antwoord op de door mij gestelde vragen zodat ik een herzien concept aan een ieder kan toezenden.”

2.8. Op 3 januari 2002 heeft de notaris per fax een herhaald verzoek gedaan aan de toenmalige advocaat van de Gemeente om te reageren op zijn brief met vragen/opmerkingen van 29 november 2001.

2.9. Bij per fax verzonden brieven van 4 januari-, 7 januari- en 8 januari 2002 heeft Reesink aan de Gemeente laten weten dat zij constateert dat niet wordt medegewerkt aan de levering op 9 januari 2002.

2.10. Op 14 januari 2002 heeft de (op 9 januari 2002 geplande) levering van “fase 1” plaatsgevonden. De vertraging is veroorzaakt doordat de (toenmalige advocaat van de) Gemeente de vragen van de notaris niet tijdig heeft beantwoord.

2.11. Op 4 juni 2002 heeft het hof te Arnhem een arrest gewezen naar aanleiding van het door de Gemeente ingestelde hoger beroep tegen voormeld vonnis van de rechtbank van 18 januari 2001. Het dictum van dit arrest luidt - onder meer - als volgt:

“Het hof (...)

bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank te Zutphen van 18 januari 2001, behalve voor zover daarin de Gemeente is veroordeeld tot betaling van een dwangsom aan Reesink van f 500.000,-- voor iedere dag dat de Gemeente na afloop van 14 dagen na ontvangst van een oproep om aan de eigendomsoverdracht mee te werken in gebreke blijft aan de inhoud van dit vonnis te voldoen

vernietigt het vonnis in zoverre en doet opnieuw recht:

veroordeelt de Gemeente tot betaling van een dwangsom aan Reesink van € 40.000,00 voor iedere dag dat de Gemeente na afloop van 14 dagen na ontvangst van een oproep om aan de eigendomsoverdracht mee te werken in gebreke blijft aan de inhoud van dit vonnis te voldoen, met een maximum van € 700.000,-- ”

2.12. De gemeente heeft ter zake van verbeurde dwangsommen vermeerderd met wettelijke rente een bedrag van € 412.620,00 aan Reesink betaald.

3. Het geschil

3.1. De Gemeente vordert dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis

primair

1. Reesink zal bevelen om niet over te gaan tot tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank te Zutphen van 18 januari 2001 (rolnummer 27841 HAZA 99-941)/ het arrest van het hof te Arnhem van 4 juni 2002 (rolnummer 2001/285), voor zover het betreft de invordering van de volgens Reesink verbeurde en door de Gemeente niet betaalde dwangsommen,

dan wel Reesink zal bevelen een eventueel reeds begonnen tenuitvoerlegging te staken en gestaakt te houden;

2. Reesink zal veroordelen in de kosten van de procedure;

Subsidiair, indien de voorzieningenrechter van oordeel is dat deze zaak zich niet leent voor behandeling in kort geding,

3. de onderhavige procedure zal verwijzen naar de rechtbank voor verdere behandeling (artikel 438, lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering), onder de bepaling dat hangende de behandeling bij de rechtbank de executie wordt geschorst.

3.2. Reesink N.V. voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling

Verjaring

4.1. De Gemeente baseert haar vorderingen primair op verjaring van de verbeurde dwangsommen. De Gemeente stelt dat de verjaring niet is gestuit, omdat Reesink niet binnen een termijn van zes maanden na haar schriftelijke aanmaning van 27 november 2002 opnieuw een schriftelijke mededeling heeft gedaan waarin zij zich ondubbelzinnig haar recht op nakoming voorbehoudt.

4.2. Reesink stelt dat voormelde mededeling wel is gedaan, in de vorm van een door de rechtbank tijdig aan de Gemeente doorgezonden (bestuurlijk) beroepschrift van 20 januari 2003. Dit verweer van Reesink zal worden gehonoreerd.

4.3. Van een ingevolge artikel 3:317 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek voor stuiting vereiste “schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt” is onder meer blijkens de parlementaire geschiedenis sprake bij een - voldoende duidelijke - waarschuwing aan de schuldenaar dat hij er, ook na het verstrijken van de verjaringstermijn, rekening mee moet te houden dat hij de beschikking houdt over zijn gegevens en bewijsmateriaal, opdat hij zich tegen een dan mogelijkerwijs alsnog door de schuldeiser ingestelde vordering behoorlijk kan verweren.

4.4. De mededeling in haar bij de rechtbank Zutphen ingediende beroepschrift dat Reesink procesbelang heeft bij haar beroep tegen besluiten van de gemeente “omdat de datum van verlening van de bouwvergunning relevant is voor het al dan niet verschuldigd zijn van dwangsommen door de gemeente aan Reesink”, wordt door de voorzieningenrechter aangemerkt als een voldoende duidelijke waarschuwing in voormelde zin. Hierbij is niet slechts van belang hetgeen uit de tekst zelf blijkt, maar komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs daaraan mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Door het noemen van het incasseren van dwangsommen als procesbelang in haar tegen de gemeente gerichte (bestuursrechtelijk) beroepschrift van 20 januari 2003, mocht Reesink redelijkerwijs van de Gemeente verwachten dat zij er nog steeds en opnieuw rekening mee diende te houden dat Reesink de verbeurde dwangsommen ook daadwerkelijk zou invorderen. De verjaringstermijn van zes maanden na de mededeling van 27 november 2002 is derhalve door (tijdige doorzending van) het beroepschrift van 20 januari 2003 gestuit.

4.5. Vervolgens heeft Reesink op 18 juni 2003 wederom de verjaring rechtsgeldig gestuit. Naar ter zitting is gebleken zijn partijen het er over eens dat Reesink ook daarna (tijdig) stuitingshandelingen heeft verricht.

4.6. Nu het voorgaande reeds tot de conclusie leidt dat de verbeurde dwangsommen niet zijn verjaard, behoeft het verweer van Reesink dat de verjaringtermijn pas na het einde van de bestuursrechtelijke procedure is gaan lopen geen verdere bespreking.

Hoogte van de verbeurde dwangsommen

4.7. De gemeente stelt subsidiair dat zij in de periode van 21 december 2001 tot 14 januari 2002 geen dwangsommen heeft verbeurd omdat zij door haar schriftelijke mededeling van 20 december 2001 aan de levering mee te werken (welke mededeling ook heeft geleid tot levering op 14 januari 2002) aan de veroordeling heeft voldaan om “de in de overeenkomst van 12 maart 1997 bedoelde eerste fase aan Reesink in eigendom te leveren tegen f 99,-- exclusief BTW per m2, zodra voor die fase ten behoeve van de daarop te realiseren bebouwing de vereiste (bouw)vergunningen afgegeven zijn, zulks conform artikel 5.2.A van die overeenkomst en de aan de overeenkomst gehechte koopakte ”. Daarbij acht de Gemeente mede van belang dat de advocaat van Reesink eerst op 24 december 2001 reageerde waarbij werd aangegeven dat de notaris zo spoedig mogelijk het transport zou laten plaatsvinden en dat de notaris (door Reesink aangewezen) vervolgens op 9 januari 2002 een plek voor transport reserveerde.

4.8. De voorzieningenrechter zal ter beoordeling van de juistheid van deze stelling de door de Gemeente ter uitvoering van de veroordeling verrichte handelingen toetsen aan de inhoud van de veroordeling zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Bij deze uitleg van de veroordeling geldt als maatstaf dat het doel en de strekking van die veroordeling tot richtsnoer dienen te worden genomen in dier voege dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. Bij die uitleg staat het de voorzieningenrechter vrij maatstaven van redelijkheid en billijkheid te hanteren (zie HR 20 mei 1994, NJ 1994, 652).

4.9. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter brengt een redelijke uitleg van het vonnis/arrest en artikel 5.2.A.b.1 van de koopovereenkomst met zich dat de gemeente naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid binnen 14 dagen na ontvangst van een oproep namens Reesink tot medewerking aan de eigendomsoverdracht diende aan te vangen met het verlenen van die medewerking en die medewerking voortvarend diende voort te zetten.

De voorzieningenrechter merkt daarbij nog op dat, mede gezien de omvangrijke aard van de overdracht en de afhankelijkheid van de beschikbaarheid van een (door Reesink aangewezen) notaris, Reesink naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ook niet mocht verwachten dat binnen 14 dagen na haar oproep tot medewerking die overdracht de facto zou zijn uitgevoerd.

4.10. Onvoldoende weersproken staat voorshands vast dat de termijn van 14 dagen om met de medewerking aan te vangen is gestart op 28 november 2001 (dag van ontvangst door de gemeente van de brief van Reesink van 27 november 2001). De termijn van 14 dagen eindigde derhalve op 12 december 2001.

Nu de gemeente per faxbrief van 20 december 2001 haar medewerking toezegde, was zij daarmee 8 dagen te laat en heeft zij derhalve € 320.000,= aan dwangsommen over de periode van 13 december 2001 tot en met 20 december 2001 verbeurd, onverminderd daarover verschuldigde wettelijke rente.

4.11. Terzake de vraag of de gemeente vervolgens vanaf 20 december 2001 op voortvarende wijze haar medewerking aan de eigendomsoverdracht heeft verleend, overweegt de voorzieningenrechter het navolgende.

Mede in acht genomen dat de advocaat van Reesink eerst op 24 december 2001 reageerde op de fax van 20 december 2001 en dat de notaris (door Reesink zelf aangewezen) vervolgens eerst op 9 januari 2002 een plek voor transport reserveerde, wordt de Gemeente gevolgd in haar stelling dat zij in de periode van 21 december 2001 tot en met 9 januari 2002 voldoende voortvarend heeft meegewerkt aan levering conform 5.2.A van de koopakte.

Dit ligt anders voor de periode na 9 januari 2002 tot de uiteindelijke leveringsdatum van 14 januari 2002. Niet dan wel onvoldoende gemotiveerd is betwist dat de leveringsdatum is verzet omdat (de toenmalige advocaat van) de Gemeente de door de notaris gevraagde informatie niet tijdig heeft aangeleverd en niet tijdig de vragen van de notaris heeft beantwoord, terwijl hier - ook volgens de stellingen van de gemeente - geen verschoonbare reden voor was.

De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat de gemeente over de periode van 10 januari 2002 tot en met 14 januari 2002 5 maal € 40.000,=, derhalve € 200.000,= aan dwangsommen heeft verbeurd, wederom onverminderd daarover verschuldigde wettelijke rente.

4.12. De vorderingen van de gemeente zullen gelet op het voorgaande worden toegewezen voor zover zij betrekking hebben op de voorshands onterecht geoordeelde (aankondiging tot) invordering van dwangsommen door Reesink over de periode van 21 december 2001 tot en met 9 januari 2002 waarin de gemeente, voorshands oordelend, voldoende voortvarend heeft meegewerkt aan levering conform 5.2.A van de koopakte en voormelde beslissingen van de rechtbank Zutphen en het gerechtshof Arnhem. Voor het overige zullen de vorderingen worden afgewezen.

4.13. Nu partijen worden geacht over en weer in het gelijk te zijn gesteld, worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd als na te melden.

De beslissing

De voorzieningenrechter

5.1. beveelt Reesink om niet over te gaan tot tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank te Zutphen van 18 januari 2001 (rolnummer 27841 HAZA 99-941)/ het arrest van het hof te Arnhem van 4 juni 2002 (rolnummer 2001/285), voor zover het betreft de invordering van dwangsommen die betrekking hebben op de periode van 21 december 2001 tot en met 9 januari 2002,

5.2. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

5.3. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,

5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.B. Werkhoven en in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2005