Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 05-02-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:618, AWB-14_615

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 05-02-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:618, AWB-14_615

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
5 februari 2014
Datum publicatie
27 februari 2014
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2014:618
Formele relaties
Zaaknummer
AWB-14_615
Relevante informatie
Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen [Tekst geldig vanaf 01-10-2009]

Inhoudsindicatie

Geen dwangsom niet tijdig beslissen bij niet verstrekken informatie (14/615 tot en met 14/623; zie ook 13/6821 tot en met 13/6829)

Artikelen 4.15, 7:10, 7:14 en afdeling 8.2.4a van de Awb en artikel 47 van de AWR

Aan belanghebbende zijn (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting opgelegd, met 100% boeten en is een informatiebeschikking opgelegd in verband met (vermeende) buitenlandse bankrekeningen. De correcties zijn gebaseerd op informatie van een tipgever. Belanghebbende is in kort geding veroordeeld informatie te geven over zijn buitenlandse bankrekeningen. Hij heeft dat niet gedaan.

De rechtbank verklaart het beroep wegens niet tijdig doen van uitspraak ongegrond. De vertraging bij het doen van uitspraken op bezwaar kan aan belanghebbende worden toegerekend, zodat de termijn voor het doen van uitspraken op bezwaar van rechtswege is opgeschort. Toen belanghebbende de inspecteur in gebreke stelde, was de termijn voor het doen van uitspraken op bezwaar dus nog niet verstreken, zodat het beroep niet-ontvankelijk is.

Uitspraak

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummers: AWB 14/615 tot en met 14/623,

Uitspraakdatum: 5 februari 2014

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.4a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende zijn (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd over de jaren 2001 tot en met 2009. Een eerste serie (navorderings)aanslagen is opgelegd met dagtekeningen gelegen tussen 19 maart 2011 en 4 april 2012. Een tweede serie navorderingsaanslagen is opgelegd met dagtekening 4 of 6 februari 2013, nadat op 6 november 2012 een informatiebeschikking was vastgesteld.

1.2.

De aanslagen zijn opgelegd met boeten van 100% van de nagevorderde belasting (artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, hierna: AWR) dan wel van de belasting die het gevolg was van de correctie van de aangifte (artikel 67d van de AWR).

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de informatiebeschikking, de (navorderings)aanslagen en de boetebeschikkingen tijdig bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft geen uitspraken op bezwaar gedaan.

1.4.

De inspecteur heeft aan belanghebbende, met dagtekening 29 juni 2010, een brief gezonden waarin hem werd verzocht informatie te verschaffen over door hem in het buitenland aangehouden bankrekeningen. Op 5 juli 2010 heeft belanghebbende geantwoord en aangegeven dat hij in 1996, op verzoek van zijn vader, een bankrekening had geopend bij de toenmalige [bank A] in Luxemburg, dat het saldo in 1998 was overgeboekt naar [bank B] en daarna in 2001 op drie bankrekeningen bij [bank C] in Luxemburg die belanghebbende in dat jaar had geopend. Hij heeft informatie verschaft over de saldi van de bankrekeningen per juli 2010.

1.5.

De inspecteur heeft aan belanghebbende medegedeeld dat hij beschikte over informatie dat belanghebbende nog meer buitenlandse bankrekeningen zou bezitten, onder meer bij [bank D] in Luxemburg, en verzocht ook daarover informatie te verschaffen. Belanghebbende heeft ter zake geen informatie verstrekt.

1.6.

Belanghebbende heeft de inspecteur op 4 november 2013 verzocht om de bezwaarfase ter hand te nemen en inzage te geven in het gehele dossier. Bij e-mailbericht van 20 november 2013 heeft de inspecteur daarop als volgt gereageerd:

“De belastingdienst houdt vast aan de volgens hem juiste volgorde van de loop der dingen. Concreet betekent dit dat er nog geen uitspraak zal worden gedaan op de bezwaarschriften en, om calculerend gedrag niet in de hand te werken, zal de belastingdienst ook geen verdere inzage verstrekken in het dossier.”

1.7.

Bij brief van 9 december 2013 heeft belanghebbende de inspecteur in gebreke gesteld wegens het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar.

1.8.

Belanghebbende heeft in verband met de weigering om inzage te geven in de stukken, bij fax van 11 december 2013, onder meer verzocht om bij voorlopige voorziening de inspecteur, op straffe van verbeurte van een dwangsom, te gelasten

- onverwijld alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage te verstrekken, daaronder begrepen ieder stuk dat relevant zou kunnen zijn voor de onderhavige casus;

- binnen 14 dagen na die verzochte inzage en/of te houden (telefonische) hoorzitting, uitspraak op bezwaar te doen in alle lopende bezwaarprocedures;

- er voor zorg te dragen dat belanghebbende onverwijld de garantie krijgt dat alle informatie die door belanghebbende eventueel zal worden verstrekt, niet voor enig punitief doeleinde zal worden gebruikt.

1.9.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.10.

Belanghebbende heeft bij brief van 14 januari 2014 een nader stuk ingediend, wat door de rechtbank in afschrift is verstrekt aan de inspecteur.

1.11.

Het verzoek is behandeld ter zitting van 16 januari 2014 te Breda. Aldaar is namens belanghebbende verschenen[gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Nijmegen, en namens de inspecteur [verweerder]. Beide partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. Partijen hebben ter zitting eenparig verklaard er mee in te stemmen dat de pleitnota van belanghebbende ter zitting mede wordt beschouwd als een beroepschrift tegen het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar als bedoeld in afdeling 8.2.4a van de Awb, dat de mondelinge behandeling tevens dat beroep betreft en dat de rechtbank op dat beroep apart uitspraak zal doen.

1.12.

De rechtbank heeft de zaak geschorst om de inspecteur in de gelegenheid te stellen een stuk over te leggen waarin een relatie wordt gelegd tussen belanghebbende en [bank D] in Luxemburg. De inspecteur heeft bij fax van 24 januari 2014 stukken aan de rechtbank doen toekomen waarop belanghebbende bij brief van 29 januari 2014 heeft gereageerd. De rechtbank heeft, conform het verzoek van belanghebbende, besloten van de door de inspecteur toegezonden stukken alleen het stuk dat direct betrekking heeft op [bank D] in haar beoordeling te betrekken. Beide partijen hebben aangegeven af te zien van een nieuwe mondelinge behandeling. De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten.

2 Feiten

2.1.

Bij het opleggen van de in 1.1 bedoelde aanslagen zijn correcties toegepast op de aangiften in verband met inkomsten uit en saldi op buitenlandse bankrekeningen. Deze informatie is afkomstig van een tipgever die zich in 2008 bij de belastingdienst had gemeld en met wie de belastingdienst in 2009 een overeenkomst heeft gesloten over het verstrekken van informatie. De in 1.1 bedoelde informatiebeschikking heeft eveneens betrekking op de vermeende bankrekeningen van belanghebbende in het buitenland.

2.2.

Belanghebbende is op 3 april 2012 in een civiel kort geding veroordeeld om binnen 7 dagen na het uitspreken van het vonnis alle informatie betreffende buitenlandse bankrekeningen aan de inspecteur te verstrekken, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.000 per dag voor elke dag dat belanghebbende in gebreke bleef, met een maximum van € 300.000. Dit oordeel is bevestigd door de Hoge Raad bij arrest van 25 oktober 2013. Belanghebbende heeft geen informatie verstrekt. De maximale dwangsom van € 300.000 zal op 31 maart 2014 zijn “volgelopen”. De inspecteur heeft een nieuw kort geding aangekondigd om een hogere dwangsom te eisen. Dat kort geding zal plaatsvinden op 14 februari 2014.

3 Motivering

3.1.

Op grond van artikel 7:10, eerste lid van de Awb diende de inspecteur binnen zes weken na ontvangst van het bezwaarschrift te beslissen.

3.2.

Deze termijn wordt met maximaal zes weken verlengd indien de inspecteur de beslissing heeft verdaagd (artikel 7:10, derde lid van de Awb). Dat is in dit geval niet gebeurd.

3.3.

Verder uitstel is mogelijk onder meer zolang de vertraging aan de aanvrager kan worden toegerekend (artikel 4:15, tweede lid, onderdeel c van de Awb, in combinatie met artikel 7:14 van de Awb).

3.4.

Vaststaat dat de inspecteur aan belanghebbende informatie heeft gevraagd over buitenlandse bankrekeningen en in het bijzonder over bankrekeningen bij [bank D] in Luxemburg, dat belanghebbende in kort geding door de civiele rechter is verplicht tot het verstrekken van de gevraagde informatie en dat belanghebbende geen informatie heeft verstrekt. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur met het overleggen van het in 1.12 vermelde stuk een begin van bewijs heeft geleverd dat belanghebbende ooit een rekening bij die bank heeft aangehouden. Aan dit oordeel doet niet af dat er mogelijk in Nederland nog een persoon is met de naam [belanghebbende]. Vaststaat immers dat op naam van belanghebbende ook andere buitenlandse bankrekeningen hebben bestaan (bij [bank C]) die hij niet in zijn aangiften had opgenomen, waardoor de rechtbank de veronderstelling dat belanghebbende dan ook [belanghebbende] is die in het document over [bank D] in Luxemburg is vermeld, heel redelijk acht.

3.5.

Belanghebbende is dan op grond van artikel 47 van de AWR verplicht de door de inspecteur gevraagde informatie te verstrekken. De inspecteur heeft gesteld dat hij geen uitspraken doet omdat hij eerst de van belanghebbende gevraagde informatie wil hebben en wil voorkomen dat belanghebbende op de hoogte komt van de informatie waarover de inspecteur beschikt, zodat hij daar de door hem te verstrekken informatie op kan afstemmen. De rechtbank is van oordeel dat het argument van de inspecteur valide is en dat hij goede gronden heeft met het doen van uitspraken te wachten tot belanghebbende aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Nu belanghebbende de gevraagde informatie niet heeft verstrekt, kan de vertraging bij het doen van uitspraken op bezwaar dus aan belanghebbende worden toegerekend. De termijn voor het doen van uitspraken op bezwaar is dan van rechtswege opgeschort.

3.6.

Hetgeen de rechtbank heeft overwogen in 3.5, leidt tot de conclusie dat de termijn voor het doen van uitspraken op bezwaar nog niet is verlopen en nog niet was verlopen op het moment dat belanghebbende de inspecteur in gebreke heeft gesteld.

3.7.

Nu de uitspraaktermijn nog niet is verstreken, heeft belanghebbende prematuur beroep ingesteld tegen het uitblijven van beslissingen op bezwaar. Het beroep is dan ook niet-ontvankelijk.

4 Proceskosten

5 Beslissing