Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-04-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:1729, AWB- 20_7672

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-04-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:1729, AWB- 20_7672

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
9 april 2021
Datum publicatie
7 september 2021
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:1729
Formele relaties
Zaaknummer
AWB- 20_7672

Inhoudsindicatie

AOW

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 20/7672 AOW

gemachtigde: mr. F.E.R.M. Verhagen,

en

Procesverloop

In het besluit van 24 oktober 2019 (primair besluit) heeft de SVB een bedrag van € 15.401,19 teruggevorderd van eiser vanwege ten onrechte uitgekeerd pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en aan hem een boete opgelegd van € 5.533,33.

In het besluit van 17 juni 2020 (bestreden besluit) heeft de SVB het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard voor zover gericht tegen de terugvordering en gegrond verklaard voor zover gericht tegen de wijze van betaling en de boete. De SVB heeft besloten de terugbetaling op te schorten en een boete aan eiser op te leggen van € 0,00. Daarnaast is een proceskostenvergoeding toegekend.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

De SVB heeft een verweerschrift ingediend.

Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 26 februari 2021.

Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde, en mr. A. Marijnissen namens de SVB.

Overwegingen

1. Herziening van het AOW-pensioen

Eiser ontving sinds 11 juli 2015 een AOW-pensioen naar de norm voor een alleenstaande.

In 2019 heeft de SVB uit de Basisregistratie personen van de gemeente (Brp) een melding ontvangen dat eiser op 11 april 2006 in Brazilië getrouwd is met mevrouw [naam partner] .

Bij besluit van 12 maart 2019 heeft de SVB het AOW-pensioen van eiser herzien naar de norm voor iemand die getrouwd is.

Bij beslissing op bezwaar van 18 oktober 2019 heeft de SVB het bezwaar van eiser tegen het besluit van 12 maart 2019 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 13 augustus 2020 het beroep van eiser in die zaak (BRE 19/6136) ongegrond verklaard.1 Eiser heeft hoger beroep ingesteld tegen die uitspraak en die zaak loopt nog bij de Centrale Raad van Beroep.

2. De terugvordering en de boete

Feiten

Bij brief van 12 maart 2019 heeft de SVB eiser medegedeeld dat hij als gevolg van de herziening van zijn AOW-pensioen over de periode van juli 2015 tot en met februari 2019 een bedrag van € 15.401,19 bruto te veel heeft ontvangen. De SVB heeft aangekondigd van plan te zijn om het te veel ontvangen bedrag van eiser terug te vorderen en om hem een boete op te leggen van € 5.533,33. Eiser is in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze hierover duidelijk te maken.

In het primaire besluit van 24 oktober 2019 heeft de SVB een bedrag van € 15.401,19 teruggevorderd van eiser vanwege ten onrechte uitgekeerd AOW-pensioen en aan hem een boete opgelegd van € 5.533,33.

Bij beslissing op bezwaar van 17 juni 2020 heeft de SVB het bezwaar van eiser tegen de terugvordering ongegrond verklaard. Omdat gebleken is dat eiser op dat moment niet in staat was een bedrag terug te betalen aan de SVB (de aflossingscapaciteit), is de terugbetaling opgeschort. Daarnaast heeft de SVB besloten dat de maximale geldboete van € 5.533,33 met een normale verwijtbaarheid zou moeten worden opgelegd. Echter, rekening houdend met de (afwezigheid van) aflossingscapaciteit van eiser is de boete verlaagd naar € 0,00.

3. Geschil

In geschil is of de SVB terecht een bedrag van € 15.401,19 heeft teruggevorderd van eiser en een boete heeft opgelegd van € 0,00. De opschorting van de terugbetaling is niet in geschil.

4. Wettelijk kader

Het wettelijk kader is gevoegd in een bijlage bij deze uitspraak.

5. De terugvordering

5.1.

Standpunt eiser

Eiser voert aan dat geen sprake kan zijn van herziening van het AOW-pensioen, dus evenmin van terugvordering van aan hem verstrekte AOW-gelden. Daarnaast stelt eiser dat de achteraf onjuist gebleken besluitvorming door de SVB gebaseerd is op een voorgedrukt gebrekkig aanvraagformulier van 8 juni 2015, dat geen enkele mogelijkheid kende om een partner of huwelijk te vermelden. Volgens eiser is sprake van een uitzonderlijke situatie, waarbij eiser en zijn vrouw op het moment van de aanvraag om AOW-pensioen al 7 jaar feitelijk (duurzaam) gescheiden leefden (in totaal van 2008 tot 2019). De terugvordering is daarom in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, ook omdat eiser anders aanspraak had kunnen maken op een AIO-aanvulling. Eiser verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar de uitspraak van rechtbank Limburg van 13 maart 20182 en de SVB Beleidsregel ‘Terugvordering van uitkeringen’ (LJN SB1114).

5.2.

Standpunt SVB

De SVB stelt zich op het standpunt dat eiser vanwege het niet (tijdig) melden dat hij getrouwd is een bedrag van € 15.401,19 te veel aan AOW-pensioen heeft ontvangen en de SVB verplicht is om terug te vorderen.

5.3.

Oordeel rechtbank

De rechtbank heeft in haar uitspraak van 13 augustus 2020 geoordeeld dat de SVB het AOW-pensioen van eiser terecht heeft herzien naar de norm voor iemand die getrouwd is.

Daaruit volgt dat de SVB over de periode van juli 2015 tot en met februari 2019 een bedrag van € 15.401,19 onverschuldigd heeft betaald aan eiser. Op grond van artikel 24 van de AOW is de SVB verplicht dit bedrag terug te vorderen van eiser.

Op grond van de SVB Beleidsregel ‘Terugvordering van uitkering’ (LJN SB1114) kan de SVB als sprake is van dringende redenen geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering.

Een situatie die geen dringende reden oplevert om geheel of gedeeltelijk af te zien van herziening van de uitkering, maar wel een dringende reden vormt om geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering, zal zich slechts in een zeer incidenteel geval voordoen. Te denken valt aan een situatie waarin de sociale of financiële omstandigheden van de belanghebbende zich verzetten tegen volledige terugvordering.

Eiser stelt dat sprake is van dringende redenen en verwijst naar de uitspraak van de rechtbank Limburg.

Deze uitspraak kan eiser echter niet baten. In deze uitspraak is ingegaan op het rechtszekerheidsbeginsel in het kader van de herziening van het AOW-pensioen en is geoordeeld dat herziening met terugwerkende kracht niet rechtvaardig is. Dat is hier niet aan de orde, omdat in dit geval de herziening in stand is gelaten in de uitspraak van de rechtbank van 13 augustus 2020. Overigens waren de feiten in die uitspraak ook anders dan in het geval van eiser. Eiser heeft geen melding gedaan van het feit dat hij al in 2006 is gehuwd. Op een aanvraag om een SVB pensioenoverzicht van januari 2009 kruist eiser aan dat hij ‘ongehuwd” is. Op het aanvraagformulier in 2015 wordt weliswaar niet gevraagd naar burgerlijke staat, maar dat neemt niet weg dat het AOW-toekenningsbesluit in 2015 wel vermeldt dat eiser AOW naar de norm van een alleenstaande ontvangt. Eiser kon redelijkerwijs duidelijk zijn dat zijn huwelijk van belang was voor de hoogte van de uitkering en hij dit had moeten melden. In de door de rechtbank Limburg beoordeelde casus was juist wel gemeld dat men “gehuwd was, maar gescheiden leefde”.

Eiser heeft geen sociale of financiële omstandigheden aangevoerd, en de rechtbank is niet gebleken dat sprake is van dergelijke omstandigheden, die moeten leiden tot geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering.

Tegen de hoogte van het teruggevorderde bedrag zijn geen gronden aangevoerd.

De SVB heeft op goede gronden een bedrag van € 15.401,19 aan ten onrechte uitgekeerd AOW-pensioen teruggevorderd.

6. De boete

6.1.

Standpunt eiser

Eiser voert aan dat hem geen verwijt kan worden gemaakt, omdat in het formulier waarmee AOW-pensioen kan worden aangevraagd de optie niet bestond om ‘gehuwd’ aan te vinken.

6.2.

Standpunt SVB

De SVB stelt zich op het standpunt dat eiser uit zichzelf en tijdig zijn huwelijk had moeten doorgeven aan de SVB, en aan de gemeente (de mededelingsplicht). Nu hij dit niet heeft gedaan, heeft hij te veel AOW-pensioen ontvangen en is een benadelingsbedrag ontstaan. Omdat dit hem kan worden verweten, is terecht een boete opgelegd. Gezien het ontbreken van aflossingscapaciteit bij eiser is de boete verlaagd naar € 0,00.

6.3.

Oordeel rechtbank

De rechtbank verwijst naar de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) van 26 juni 20173 en de conclusie van AG Widdershoven van 24 januari 20184 op dit punt. Het CBb overweegt in de uitspraak als volgt:

“Het College komt thans tot het oordeel dat een boete van € 0,- geen bestuurlijke boete is in de zin van de Awb en overweegt daartoe als volgt. Het College stelt vast dat in de Awb noch in de in dit geding van toepassing zijnde zogenoemde bijzondere wet, de Wva, een bepaling is aan te wijzen waarin is vermeld of waaruit volgt wat het minimumbedrag van een bestuurlijke boete is. Het College volgt verweerder niet in zijn standpunt dat dit een bedrag van € 0,- kan zijn. Het College kent daarbij betekenis toe aan wat in artikel 5:40, eerste lid, van de Awb is vermeld over de verplichting tot betaling van een geldsom, te weten dat die onvoorwaardelijk moet zijn. Een opgelegde boete van € 0,- leidt niet tot een dergelijke verplichting. Hieruit volgt dat verweerder niet op grond van een hem daartoe door de wetgever verleende bevoegdheid, bevoegd is om aan appellante een boete van € 0,- op te leggen. Verweerder is gelet hierop evenmin bevoegd om een opgelegde boete met toepassing van artikel 5:46, tweede lid, van de Awb, te matigen tot € 0,-. In een dergelijk geval zou van het opleggen van een boete kunnen worden afgezien.”

In navolging van voornoemde uitspraak is de rechtbank van oordeel dat een boete van € 0,00 geen bestuurlijke boete is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In dit geval was de SVB dus niet bevoegd om de aan eiser opgelegde boete te matigen tot € 0,00.

Nu de SVB in de beslissing op bezwaar van 17 juni 2020 de boete heeft gematigd tot € 0,00, is dit deel van de beslissing op bezwaar niet juist. Het beroep zal gegrond verklaard worden. De rechtbank zal de beslissing op bezwaar vernietigen voor zover deze ziet op de oplegging van een boete van € 0,00. De rechtbank zal vervolgens de gevolgen van het vernietigde deel van de beslissing op bezwaar (de rechtsgevolgen) in stand laten. Dit laatste betekent dat eiser geen boete hoeft te betalen.

7. Conclusie

De SVB heeft op goede gronden het te veel uitbetaalde AOW-pensioen teruggevorderd.

Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard. De SVB heeft ten onrechte de boete gematigd naar € 0,00. In zoverre zal het beroep gegrond worden verklaard. De rechtbank zal de beslissing op bezwaar vernietigen voor zover deze ziet op de boete, maar de rechtsgevolgen in stand laten.

8. Proceskosten

8.1.

Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet de SVB aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.

8.2.

De rechtbank veroordeelt de SVB in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.068,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 534,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt het bestreden besluit voor zover de boete is gematigd naar € 0,00;

-

laat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het bestreden besluit in stand;

-

draagt de SVB op het betaalde griffierecht van € 48,00 aan eiser te vergoeden;

-

veroordeelt de SVB in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,00.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 9 april 2021 en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?