Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-01-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:252, AWB- 20_6013

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-01-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:252, AWB- 20_6013

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
21 januari 2021
Datum publicatie
11 juni 2021
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:252
Formele relaties
Zaaknummer
AWB- 20_6013

Inhoudsindicatie

ZW

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 20/6013 ZW

gemachtigde: mr. F.E.R.M. Verhagen,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 22 oktober 2019 (primair besluit) heeft het UWV de eiseres toegekende uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) beëindigd per 24 oktober 2019.

In het besluit van 5 maart 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.

Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 10 december 2020.

Hierbij waren aanwezig eiseres, haar gemachtigde, en S. Barto namens het UWV.

Overwegingen

1. Feiten

Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.

Eiseres is, na eerder te zijn uitgevallen wegens rugklachten en de gevolgen daarvan, een arbeidsovereenkomst aangegaan met [(ex-)werkgever eiseres] voor het jaar 2018. Op basis daarvan was eiseres met ingang van 1 januari 2018 werkzaam als algemeen medewerker inpakster voor circa 24 uur per week. Voor dat werk is zij op 24 augustus 2018 uitgevallen vanwege toegenomen rugklachten.

Bij besluit van 7 februari 2019 heeft het UWV eiseres met ingang van 2 januari 2019 een ZW-uitkering toegekend.

Bij het primaire besluit (van 22 oktober 2019) heeft het UWV na een zogeheten eerstejaarsbeoordeling de ZW-uitkering beëindigd met ingang van 24 oktober 2019.

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.

Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

2. Omvang geschil

In geschil is of het UWV terecht de ZW-uitkering van eiseres heeft beëindigd per 24 oktober 2019.

3. Wettelijk kader

De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).

Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.

Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft deze recht op ziekengeld als hij:

- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én

- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).

De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).

4. Toetsingskader

Niet in geschil is dat eiseres 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Dit betekent dat het UWV terecht ook heeft beoordeeld of eiseres in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. Bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% bestaat er geen recht meer op een ZW-uitkering.

5. Medische beoordeling

Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een arts onder verantwoordelijkheid van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.

5.1

J. N. Kraal, arts, heeft eiseres gezien op het spreekuur van 17 oktober 2019, haar dossier bestudeerd en informatie opgevraagd bij de eiseres behandelend anesthesioloog-pijnspecialist, en vervolgens rapport uitgebracht op 22 oktober 2019.

Eiseres heeft al langer bestaande lage rugklachten met aspecifieke radiculaire prikkeling bij spondylolisthesis waarvoor in 2016 spondylodese L3-L4-L5 is verricht. Bij lichamelijk onderzoek konden geen duidelijke bewegingsbeperkingen of andere afwijkingen vastgesteld worden. Behandelingen gericht op vermindering van pijnklachten hebben vooralsnog geen effect gehad. De primaire arts rapporteert dat de ernst van de geclaimde belemmeringen niet plausibel is bij het beeld zoals verkregen bij anamnese en lichamelijk onderzoek, en dat zorgvuldigheidshalve informatie bij de behandelend specialist wordt opgevraagd.

Aannemelijk is volgens de primaire arts dat eiseres is aangewezen op fysiek lichte werkzaamheden die niet te belastend zijn voor de rug en waarbij zij regelmogelijkheden heeft ten aanzien van langdurig zitten, lopen en staan. Het eigen werk, inpakster voor 24 uur per week bij [(ex-)werkgever eiseres] , kende geen fysiek zware aspecten, waaronder frequent buigen of zwaar tillen. Bovendien waren er voldoende vertreed- en regelmogelijkheden aanwezig in het eigen werk. Eiseres geeft dit volgens de arts zelf aan en het komt tevens naar voren uit het arbeidsdeskundig onderzoek van 22 februari 2019. De Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) zoals vastgesteld in bezwaar op 18 oktober 2017, acht de arts onveranderd actueel en zij acht eiseres dan ook arbeidsgeschikt voor de maatstaf (het laatst verrichte werk), dan wel voor de geduide functie van samensteller elektronische apparatuur, nu de FML onveranderd actueel is. De primaire arts verwacht in de medische situatie het eerstkomende jaar geen aanzienlijke verandering en ziet eveneens op de langere termijn geen aanzienlijke verandering in de belastbaarheid en mogelijkheden optreden.

Zij acht eiseres per 24 oktober 2019 geschikt tot het verrichten van ‘zijn arbeid’ als bedoeld in artikel 19 Ziektewet.

Het sociaal medisch oordeel van de arts is getoetst en akkoord bevonden door M. Jansen, verzekeringsarts.

5.2

Verzekeringsarts b&b J.B. van der Heemst heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd en eiseres gezien op de hoorzitting van 27 januari 2020. Hij gaat ervan uit dat de primaire arts na het kritisch doornemen van de informatie van anesthesioloog [naam anesthesioloog] van 28 oktober 2019 heeft geconcludeerd dat daarin onvoldoende aanleiding was gelegen haar (eerdere) conclusie te wijzigen. Het was echter wel zo zorgvuldig geweest om dit in een korte aanvullende rapportage aan te geven.

De verzekeringsarts b&b wijst er in zijn rapport van 28 februari 2020 op dat de primaire arts kennis heeft genomen van de klachten, zoals blijkt uit de rapportage van 22 oktober 2019 waarin is vermeld: ”de pijn straalt uit naar beide benen (rechts erger dan links), waarbij de pijn vooral in de onderbenen zit”. In de gestelde toename van klachtenbeleving in de benen zag de primaire arts echter geen aanleiding eiseres niet geschikt te achten voor de fysiek lichte maatgevende functie. Voor zover eiseres stelt dat de medische beoordeling van 22 oktober 2019 indruist tegen het oordeel van juni 2019, wijst de verzekeringsarts b&b er op dat de rapportage van 3 juni 2019 is opgesteld door een sociaal medisch verpleegkundige met als doel het medisch beeld in kaart te brengen. Op basis hiervan worden dan in overleg met de verzekeringsarts de vervolgstappen bepaald. Het uitstel van 6 maanden is volgens de verzekeringsarts b&b ook begrijpelijk in het licht omdat er nog verschillende medische opties speelden zoals een TENS en/of eventueel een nieuwe operatie.

De verzekeringsarts b&b geeft aan dat contrasigneerder van de rapportage van 22 oktober 2019 M. Jansen verzekeringsarts M.E. Jansen is, die is vermeld in het BIG register.

Dat er geen FML van 18 oktober 2017 in het dossier zit klopt, omdat de verzekeringsarts b&b destijds heeft geconcludeerd dat de beperkingen gelijk waren aan die beschreven in de FML van 8 augustus 2017, zodat geen nieuwe FML is opgesteld.

Met betrekking tot de in bezwaar aangevoerde grond dat eiseres ongeschikt is voor het eigen werk merkt de verzekeringsarts b&b op dat eiseres forse beperkingen heeft en is aangewezen op fysiek lichte werkzaamheden waarbij zij regelmogelijkheden heeft ten aanzien van zitten, staan en lopen. De maatgevende functie voldoet echter aan die kwalificaties, zodat eiseres per datum in geding arbeidsgeschikt wordt geacht voor de maatgevende functie van inpakster in WSW-verband voor 23,91 uur.

5.3

Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat de in bezwaar aangezegde medische gedingstukken, anders dan afgesproken, niet zijn afgewacht alvorens te komen tot een beslissing op de bezwaren van eiseres. Verder heeft eiseres aangevoerd dat het niet juist aangeven van de naam van de contrasignerende verzekeringsarts in de primaire fase maakt dat zij sterke vraagtekens stelt bij het beweerdelijk mede beoordelen door die verzekeringsarts. Bovendien blijkt niet dat de primaire arts daadwerkelijk de nader ingekomen informatie van haar anesthesioloog van 28 oktober 2019 heeft meegewogen.

Verder wijst eiseres erop dat er een onmiskenbaar slechtere situatie is ontstaan. Dit blijkt onder meer uit de medische beoordeling van 8 augustus 2017 waarbij is gesteld dat zitten, staan en lopen liefst afwisselend dienen plaats te vinden, en waar de bedrijfsarts in februari 2019 stelt dat “Van belang is dat ze zittend en staand werken kan afwisselen. Kijk of het mogelijk is haar kortdurend te laten bewegen.”

Ook wijst eiseres op een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 december 2008 (ECLI:NL:CRVB:2008:BG8372), waaruit blijkt dat bij haar aandoening – FBSS, die in 2017 wel aanwezig, maar nog niet was gediagnosticeerd – een urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week noodzakelijk is. Dit dient volgens eiseres te leiden tot een (aanvullende) beperking voor aspect 5.9 in de FML. Dat blijkt ook uit het feit dat de bedrijfsarts spreekt over het bezien van mogelijkheden om eiseres tussendoor kortdurend te laten bewegen. De amitryptiline die aan eiseres is voorgeschreven als medicatie, moet leiden tot een beperking voor verhoogd persoonlijk risico. Ook voor de zwaarte van deze medicatie heeft het UWV onvoldoende oog gehad.

Verder heeft eiseres gesteld dat de verzekeringsarts b&b ten onrechte het laatst verrichte werk van eiseres als inpakster, als ‘zijn arbeid’ heeft aangemerkt. Het ging om een zogenaamde “Springplankbaan”. Bovendien was er sprake van aangepaste functie waarin eiseres 4 uur per dag werkte, en haar bedrijfsarts zoekt naar werk dat minder belastend is en meer mogelijkheden heeft. Ook blijkt uit de medische rapportage van 22 oktober 2019 dat eiseres dit werk ervoer als fysiek veel te belastend, hetgeen niet rijmt met het hanteren van de maatstaf als ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 ZW. Verder is gesproken van geduide functies die voor eiseres geschikt zouden zijn, maar daarvan is geen te toetsen beschrijving voorhanden.

6 Oordeel rechtbank over beroepsgronden

De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.

6.1

Met betrekking tot de grief dat de contrasignerende verzekeringsarts niet in het BIG register zou zijn terug te vinden, overweegt de rechtbank dat hoewel de verzekeringsarts heeft getekend met ‘M. Jansen’, is komen vast te staan dat het hier gaat om de wel in bedoeld register als verzekeringsarts opgenomen M.E. Jansen. Dit is bevestigd door de verzekeringsarts b&b, en door de gemachtigde van het UWV ter zitting. In het enkel weglaten van de tweede voorletter ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan het feit dat het hier een contrasignering door verzekeringsarts M.E. Jansen betreft. Evenmin is er sprake van een gebrek dat afbreuk doet aan de betrouwbaarheid van de inhoud van de verzekeringsgeneeskundige rapportage. Die grief slaagt daarom niet.

6.2

Ten aanzien van de vraag of de ingestuurde informatie van haar anesthesioloog [naam anesthesioloog] van 28 oktober 2019 door de primaire arts wel is bestudeerd en meegewogen, overweegt de rechtbank dat de verzekeringsarts b&b heeft gesteld dat die informatie door de primaire arts nog is bestudeerd, maar niet tot een andere conclusie heeft kunnen leiden. Die medische informatie maakte bovendien deel uit van de volledige heroverweging die de verzekeringsarts b&b op medisch vlak in de bezwaarfase heeft verricht. Daarmee staat voor de rechtbank vast dat de informatie bij de beoordeling is betrokken. Ook deze beroepsgrond faalt.

6.3

Ook de grief dat eiseres een instantie zou zijn ontnomen door in de bezwaarfase niet te wachten op de in de hoorzitting aangekondigde nadere medische onderbouwing en op 5 maart 2020 een beslissing op bezwaar te nemen, kan niet slagen. De door eiseres bedoelde informatie die - na rappel door het UWV - eerst op 17 maart 2020 door het UWV is ontvangen, is alsnog voorgelegd aan en bestudeerd door de verzekeringsarts b&b. Uit het dossier (B60, pagina 1 ev) blijkt dat deze medische informatie hem geen aanleiding gaf tot wijziging van de conclusie in bezwaar. De verzekeringsarts b&b heeft die boodschap op de stukken aangetekend en ondertekend op 27 maart 2020. Eiseres is van dit standpunt bij brief van 27 maart 2020 op de hoogte gesteld, voorafgaand aan het instellen van het beroep.

In beroep heeft eiseres voorts alle gelegenheid gekregen aan te voeren wat zij van belang acht in dit verband. Alle informatie die door eiseres is overgelegd, is daarmee voorgelegd aan een verzekeringsarts b&b inclusief de laatste informatie van de huisarts, die voor een deel al bekend was bij het UWV.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet de rechtbank geen aanleiding het verzekeringsgeneeskundig onderzoek als onvolledig of onzorgvuldig aan te merken en is de rechtbank van oordeel dat in bezwaar een volledige heroverweging plaatsgevonden, waarbij de ingebrachte medische informatie voldoende is meegewogen. Van een onvolledige besluitvorming dan wel het missen van een instantie is de rechtbank niet gebleken. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.

6.4

Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt verder dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten, waaronder niet alleen de rugklachten maar ook de (uitstralings-)klachten in de benen. Ook het medicijngebruik was bekend.

Met het geobjectiveerde deel van de klachten is voldoende rekening gehouden in de FML van 8 augustus 2017, die nog steeds actueel is op de datum in geding.

De informatie die eiseres in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. In het bestreden besluit werd eiseres geschikt geacht de functie algemeen medewerkster inpakster in WSW-verband voor 23,91 uur per week te verrichten, als ‘zijn arbeid’.

Eiseres heeft gewezen op een uitspraak van de CRvB (ECLI:NL:CRVB:2008:BG8372) ter ondersteuning van haar betoog dat zij als gevolg van FBSS niet meer dan 4 uur per dag zou kunnen werken. De enkele verwijzing naar een andere procedure waarin een andere betrokkene niet meer dan 4 uur per dag kon werken, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat het werk van eiseres voor 23,91 uur per week voor haar niet haalbaar zou zijn.

6.5

De verzekeringsartsen zijn op zorgvuldige wijze en voldoende gemotiveerd gekomen tot de conclusie dat met de FML van 8 augustus 2017 de beperkingen van eiseres op de datum in geding (24 oktober 2019) niet zijn onderschat. De rechtbank volgt de conclusie van de verzekeringsartsen en gaat voor de verdere beoordeling dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML. Dat eiseres op basis van die beperkingen geschikt is voor het eigen werk als medewerkster inpakster in WSW-verband (de maatgevende functie) acht de rechtbank reëel. Zij ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen reden om te twijfelen aan de conclusie dat eiseres op de datum in geding de maatgevende functie kon verrichten. De overige grieven behoeven, als niet relevant, geen verdere bespreking.

Het UWV heeft eiseres op goede gronden geschikt geacht voor haar eigen werk op 24 oktober 2019 en daarom terecht de ZW-uitkering met ingang van die datum beëindigd.

7. Conclusie

Het beroep is ongegrond en er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van

R.V. van Vliet op 21 januari 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?