Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-04-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2365, AWB- 20_7726

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-04-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2365, AWB- 20_7726

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
28 april 2022
Datum publicatie
4 mei 2022
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:2365
Formele relaties
Zaaknummer
AWB- 20_7726

Inhoudsindicatie

WIA

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 20/7726 WIA

gemachtigde: mr. A.J.H.M. Borgers-Leermakers,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:

[naam derde partij] , te [plaatsnaam 2] (werkneemster),

gemachtigde: mr. B.L. van den Oever.

Procesverloop

In het besluit van 1 november 2019 (primair besluit) heeft het UWV besloten dat eiseres niet voldoende heeft gedaan om haar werkneemster te re-integreren. Het UWV heeft de loondoorbetalingsverplichting van eiseres aan haar werkneemster verlengd tot 16 november 2020.

In het besluit van 26 juni 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.

Bij beslissing van 14 mei 2021 heeft de rechtbank – met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) – bepaald dat kennisneming van de medische stukken is voorbehouden aan een gemachtigde van eiseres die arts of advocaat is dan wel daarvoor van de rechtbank bijzondere toestemming heeft gekregen.

Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 7 februari 2022. Namens eiseres waren hierbij aanwezig de gemachtigde en de arts-gemachtigde, [naam arts gemachtigde] van [naam bedrijf] . Met voorafgaand bericht waren het UWV, werkneemster en haar gemachtigde niet aanwezig.

De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd met zes weken.

Overwegingen

1. Feiten en omstandigheden

1.1

Omdat werkneemster geen toestemming heeft gegeven om haar medische gegevens aan eiseres te verstrekken, en de rechtbank heeft bepaald dat kennisneming van medische stukken is voorbehouden aan een gemachtigde die arts of advocaat is, zal de rechtbank terughoudend zijn met het opnemen van inhoudelijk-medische overwegingen in deze uitspraak om te voorkomen dat eiseres alsnog kennisneemt van de medische situatie van werkneemster.

1.2

Werkneemster was sinds 1 mei 2017 in loondienst bij eiseres in de functie van intercedente voor 32 uur per week. Op 20 november 2017 heeft zij zich ziekgemeld vanwege medische klachten.

Op 16 augustus 2019 heeft werkneemster een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) aangevraagd.

Het UWV heeft in het primaire besluit besloten de loondoorbetalingsplicht van eiseres te verlengen tot 16 november 2020. Volgens het UWV heeft eiseres onvoldoende re-integratie inspanningen verricht. Zowel eiseres als werkneemster heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.

Bij het bestreden besluit heeft het UWV de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en de verlenging van de loondoorbetalingsplicht gehandhaafd.

2. Omvang geschil

In geschil is de vraag of het UWV bij het bestreden besluit terecht het primaire besluit, waarbij de loondoorbetalingsplicht van eiseres aan werkneemster is verlengd tot 16 november 2020, heeft gehandhaafd.

3. Wettelijk kader

3.1

Artikel 65 van de WIA bepaalt dat de aanvraag voor een WIA-uitkering, zoals bedoeld in artikel 64 van de WIA, vergezeld gaat van een re-integratieverslag ex artikel 25, derde lid, van de WIA. Het UWV beoordeelt of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de verrichte re-integratie-inspanningen.

Indien bij de behandeling van de aanvraag en de beoordeling van de verrichte re-integratie-inspanningen blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, verlengt het UWV op grond van artikel 25, negende lid, van de WIA het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 7:629 van het BW. De werkgever kan in het verlengde tijdvak zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde re-integratie-inspanningen herstellen. De verlenging is ten hoogste 52 weken.

3.2

In de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter1 (verder: Beleidsregels) heeft het UWV een inhoudelijk kader neergelegd voor de beoordeling van de vraag of werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Volgens de Beleidsregels staat bij de beoordeling het bereikte resultaat voorop.

Als een bevredigend resultaat is bereikt, zijn er volgens de Beleidsregels voldoende re-integratie-inspanningen verricht. Van een bevredigend resultaat is sprake als gekomen is tot een (gedeeltelijke) werkhervatting, die aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden van de werknemer. Indien het UWV het resultaat niet bevredigend acht, zal volgens de Beleidsregels bij de beoordeling worden gekeken naar wat door werkgever en werknemer daadwerkelijk ondernomen is. Bij de beoordeling van de inspanningen let het UWV op onder meer de opgestelde probleemanalyse en het opgestelde plan van aanpak. Volgens het beoordelingskader ligt het voor de hand dat werkgever en werknemer zich in eerste instantie inspannen om de werknemer zijn eigen functie weer te laten oppakken. Mocht dat niet mogelijk zijn, dan wordt gekeken naar ander passend werk binnen het bedrijf. Hervattingsmogelijkheden bij een andere werkgever komen aan de orde als hervatting in eigen of passend werk binnen het bedrijf niet meer mogelijk is. Met name tijdens de zogenoemde eerstejaarsevaluatie moeten volgens het beoordelingskader wat betreft de re-integratie eventueel keuzes worden gemaakt voor re-integratie-inspanningen in het eigen bedrijf of bij een andere werkgever. In de uitspraken van 28 oktober 2009 en 18 november 20092 heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dit beleid als niet onredelijk beoordeeld.

4. Beoordeling

4.1

Tussen partijen staat vast dat, ten tijde van de beoordeling van de WIA-aanvraag, er geen sprake was van structurele (gedeeltelijke) werkhervatting door de werkneemster die aansloot bij haar resterende functionele mogelijkheden. De re-integratie-inspanningen hebben dus niet tot een bevredigend resultaat geleid. Dat betekent dat het UWV moet beoordelen wat door werkgever en werkneemster daadwerkelijk is ondernomen. Daarbij geldt als volgorde dat eerst wordt ingezet op hervatting in eigen werk (al dan niet aangepast), dan wel een andere passende functie bij eiseres dan wel een andere passende functie bij een andere werkgever.

4.2

Het besluit tot oplegging van een loonsanctie is een door het UWV ambtshalve genomen besluit is met een voor een werkgever belastend karakter. Gelet hierop is het aan het UWV om aannemelijk te maken dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Uit artikel 65 van de Wet WIA volgt dat het bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen gaat om de vraag of de werkgever daartoe in redelijkheid heeft kunnen komen. Het UWV dient zijn besluit deugdelijk te motiveren.3

Op grond van artikel 25, negende lid, van de WIA dient de door het UWV bij het besluit tot oplegging van de loonsanctie gegeven motivering zodanig concreet te zijn, dat het eiseres op basis daarvan voldoende duidelijk kan zijn waaruit haar tekortkoming ten aanzien van de re-integratie-inspanningen bestaat.

4.3

Eiseres heeft een aantal gronden aangevoerd die zien op de zorgvuldigheid van het onderzoek door het UWV. Zij wijst in de eerste plaats op het advies van de LLC van 31 oktober 2019, waarin de LLC - onder verwijzing naar §12.4 van de ‘Werkwijzer Poortwachter’ van 1 december 2018 - zegt dat het UWV de werkgever op de hoogte moet stellen van het feit dat er geen contact met de bedrijfsarts is en vervolgens 5 werkdagen moet afwachten of het contact met de bedrijfsarts alsnog tot stand komt. In plaats van dit te doen, heeft het UWV met het primaire besluit van 1 november 2019 de loonsanctie opgelegd.

De rechtbank overweegt dat de Werkwijzer Poortwachter moet worden beschouwd als een bestendige gedragslijn van het UWV over de wijze van toetsing van re-integratie-inspanningen. De Werkwijzer heeft primair een interne functie en is bedoeld voor gebruik binnen het UWV. De Werkwijzer heeft niet de status van een beleidsregel.4

In de Werkwijzer Poortwachter, versie van 1 december 2018, staat:

“12.4 Geen contact

Blijkt de bedrijfsarts niet bereikbaar, dan wordt hierover contact opgenomen met de werkgever. De werkgever is immers ook verantwoordelijk voor het geven van informatie over de verzuimbegeleiding. Hij moet dan ook op de hoogte worden gesteld als de noodzakelijke informatie via de bedrijfsarts niet verkregen kan worden. Mogelijk kan de werkgever er alsnog voor zorgen dat de informatie wordt gegeven.”

In de Werkwijzer Poortwachter staat dus beschreven dat als er noodzakelijke informatie nodig is van de bedrijfsarts of arbodienst die niet direct verkregen kan worden, de werkgever daarover geïnformeerd moet worden. De periode van 5 werkdagen staat niet in §12.4.

De situatie dat noodzakelijke informatie van de bedrijfsarts ontbrak, deed zich in dit geval naar het oordeel van de rechtbank echter niet voor. De primaire arts stelt in haar rapport van 9 oktober 2019 dat de door de bedrijfsarts vastgestelde beperkingen niet overeenkomen met het klachtenbeeld. Met name de forse urenbeperking en de beperking op aandacht had zij graag met de bedrijfsarts besproken, omdat zij daarvoor geen argumenten kon ontdekken.

Er was dus een verschil van inzicht over de belastbaarheid tussen de bedrijfsarts en de UWV-arts, maar de UWV-arts had geen vragen of onduidelijkheden over de medische situatie van werkneemster.5

De rechtbank ziet in wat eiseres op dit punt heeft aangevoerd geen aanleiding te oordelen dat het UWV in dit geval onzorgvuldig heeft gehandeld bij de primaire besluitvorming. De beroepsgrond slaagt niet.

4.4

Op 9 oktober 2019 heeft de arts van het UWV (onder contraseign van een verzekeringsarts) gerapporteerd dat bij werkneemster geen sprake is van geen benutbare mogelijkheden, omdat zij niet aan de criteria voldoet. Wel acht de arts werkneemster per de datum van het onderzoek, 12 september 2019, aangewezen op passende arbeid. Naast een aantal andere beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid, ziet de arts een indicatie tot het aannemen van een urenbeperking. Werkneemster moet op vrijdagmiddag beschikbaar zijn voor behandeling. Daarnaast vindt de arts het plausibel dat werkneemster door de klachten een verminderde energetische belastbaarheid heeft. Zij wordt belastbaar geacht voor arbeid voor 4 uur per dag, 20 uur per week. De belastbaarheid van werkneemster is neergelegd in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 9 oktober 2019.

Uit de stelling van de primaire arts dat werkneemster per de datum van het onderzoek, 12 september 2019, belastbaar is conform de FML, heeft de gemachtigde van eiseres afgeleid dat er blijkbaar voor deze datum sprake was van geen benutbare mogelijkheden.

De verzekeringsarts b&b heeft dit in de bezwaarfase voorgelegd aan de primaire arts. Deze gaf aan dat die aanname van de gemachtigde onterecht is. Zij geeft aan dat sprake is van een mogelijk ongelukkige formulering, maar dat zij dit niet heeft bedoeld en ook niet heeft gesteld dat er voorafgaand aan het onderzoek geen benutbare mogelijkheden waren. Terugkijkend geeft de primaire arts aan dat er gedurende de hele wachttijd geen sprake is geweest van geen benutbare mogelijkheden of slechts marginale mogelijkheden, maar dat zij in deze wel wil stellen dat de FML al gold per 1 april 2019. Dit maakt dat de opgestelde FML een geldigheidsdatum heeft van 1 april 2019, waaraan de verzekeringsarts b&b in bezwaar nog enkele beperkingen toevoegt. Deze zijn neergelegd in de FML van 18 juni 2020.

4.5

Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zowel de ‘mogelijk ongelukkige formulering’ van de primaire arts als de gewijzigde FML van de verzekeringsarts b&b tot een gegrondverklaring van het bezwaar hadden moeten leiden.

De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Er is in bezwaar materieel geen ander besluit genomen en het primaire besluit is niet herroepen. Dit past binnen de volledige heroverweging in bezwaar. De grondslag (het verwijt dat aan de werkgever gemaakt wordt) van een loonsanctiebesluit mag in bezwaar niet gewijzigd worden, maar de motivering wel.6 Dit maakt het rechtsgevolg van het loonsanctiebesluit niet anders.

4.6

Verder stelt eiseres dat de gebrekkige medische beoordeling in bezwaar niet is hersteld, omdat de primaire arts geen verzekeringsarts was. Dit kan volgens eiseres in bezwaar alleen hersteld worden door een volwaardig medisch onderzoek, te weten een spreekuurcontact met de verzekeringsarts b&b.

De rechtbank overweegt dat de CRvB heeft aanvaard dat er geen aanleiding is om een rapport van een niet als verzekeringsarts geregistreerde arts als onzorgvuldig aan te merken, indien een verzekeringsarts in zijn hoedanigheid van mentor/begeleider dit rapport met zijn handtekening voor zijn rekening heeft genomen.7 Van een gebrekkig primair medisch onderzoek is in dit geval dus geen sprake.

Van een spreekuurcontact in de bezwaarfase kan worden afgezien indien de verzekeringsarts b&b voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft. Daarvan was in dit geval sprake. Daarbij acht de rechtbank van belang dat het hier geen beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van werkneemster betrof, maar een beoordeling van de door de bedrijfsarts gestelde functionele mogelijkheden van werkneemster gedurende de wachttijd.

4.7

De verzekeringsarts b&b is onder meer van mening dat werkneemster vanaf 1 april 2019 ongeveer 4 uur per dag en 20 uur per week kan werken. Ook de primaire arts (onder contraseign van een verzekeringsarts) ging uit van een urenbelasting van 4 uur per dag en 20 uur per week. Dit betekent dat beide artsen van het UWV werkneemster in de periode voor het nemen van het primaire besluit op 1 november 2019 meer uren belastbaar achten dan de bedrijfsarts, die er vanaf de FML van 14 december 2018 steeds vanuit is gegaan dat werkneemster slechts ongeveer 2 uur per dag en 10 uur per week belastbaar was.

De rechtbank stelt vast dat ook de door eiseres ingeschakelde medische deskundige, [naam medische deskundige] , uitgaat uit van een hogere duurbelasting, te weten 2 uren ’s ochtends en 2 uren ’s middags, dus 4 uur per dag en 20 uur per week. Gelet daarop zijn deze artsen het eens over het feit dat de bedrijfsarts ten onrechte uitging van zeer marginale mogelijkheden en is in het op basis daarvan bij de werkgever uitgevoerde arbeidskundige onderzoek op onjuiste grondslag geconcludeerd dat er bij werkneemster geen mogelijkheden waren voor wat betreft re-integratie in spoor 1 en 2. Daadwerkelijke inspanningen in spoor 1 of 2 komen uit het dossier ook niet naar voren.

Dat de bedrijfsarts van een te lage belastbaarheid is uitgegaan, komt voor rekening en risico van eiseres. Het is immers vaste rechtspraak van de CRvB dat een werkgever zelf verantwoordelijk is en blijft voor de re-integratie van zijn zieke werknemer, met inbegrip van de (kwaliteit van de) werkzaamheden van degene die zij daarbij inschakelt.

Gelet op het voorgaande houdt het bestreden besluit stand. Aan een beoordeling van de beroepsgrond dat werkneemster gesplitst belastbaar was in 2 uren ’s ochtends en 2 uren ’s middags, zoals de medisch adviseur van eiseres betoogt, komt de rechtbank niet toe. Tussen partijen is immers niet in geschil dat werkneemster geen 2 uur maar 4 uur per dag belastbaar was, waardoor ten onrechte geen re-integratie inspanningen zijn verricht.

5. Conclusie

De rechtbank concludeert dat het UWV op goede gronden de loonsanctie heeft opgelegd en dat de motivering van de tekortkoming ook voldoende deugdelijk is gemotiveerd.

Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 28 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.