Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-02-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:878, AWB- 20_9349

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-02-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:878, AWB- 20_9349

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
21 februari 2022
Datum publicatie
25 februari 2022
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:878
Formele relaties
Zaaknummer
AWB- 20_9349

Inhoudsindicatie

WIA

Uitspraak

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 20/9349 WIA

gemachtigde: mr. K. Gomes,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV; kantoor Breda), verweerder.

Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:

[naam derde-partij] , te [plaatsnaam] ,

gemachtigde: mr. M.J.M. Sanders.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 29 september 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake de toekenning van een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aan haar werkneemster [naam derde-partij] (werkneemster).

Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.

Werkneemster heeft geen toestemming verleend voor inzage in de medische stukken door eiseres. Bij beslissing van 1 september 2020 heeft de rechtbank, met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bepaald dat eiseres van die stukken geen kennis mag nemen en dat kennisneming is voorbehouden aan een gemachtigde die advocaat of arts is.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 21 december 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Het UWV, werkneemster en haar gemachtigde zijn niet verschenen.

De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

1. Feiten

Werkneemster was werkzaam als verpleegkundig specialist bij eiseres voor 32 uur per week, in de periode van 1 januari 2015 tot en met 14 januari 2016. Vervolgens is zij in dezelfde functie bij [naam bedrijf] werkzaam geweest voor 32 uur per week, in de periode van 15 februari 2016 tot en met 31 december 2016. Per 16 januari 2017 is werkneemster opnieuw bij eiseres in dienst gekomen als verpleegkundig specialist voor 24 uur per week. Voor dat werk is zij op 15 januari 2018 uitgevallen vanwege medische klachten. Sinds 5 augustus 2019 is eiseres voor 18 uur per week werkzaam in aangepast eigen werk.

Bij besluit van 20 februari 2020 heeft het UWV aan werkneemster een WIA-uitkering toegekend met ingang van 13 januari 2020 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 70,70%.

Bij besluit van 28 februari 2020 (primair besluit) heeft het UWV het primaire besluit van 20 februari 2020 herzien en aan werkneemster een WIA-uitkering toegekend met ingang van 13 januari 2020 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 70,74%.

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.

Bij het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat ten onrechte geen praktische schatting heeft plaatsgevonden. Op grond van de inkomsten van werkneemster uit passende arbeid wordt de mate van haar arbeidsongeschiktheid vanaf 13 januari 2020 vastgesteld op 41,43%. Dit heeft geen invloed op de aan werkneemster toegekende loongerelateerde WGA-uitkering.

2. Beroepsgronden

Eiseres stelt dat het UWV er ten onrechte vanuit gaat dat sprake is van een medische afzakker. Zij verwijst naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) waarin is bepaald dat een voldoende specifieke medische onderbouwing vereist is voor het aannemen van een medische afzakker. In dit geval ontbreekt volgens eiseres een objectief medische noodzaak voor werkneemster om in 2017 minder te gaan werken.

3. Geschil

Tussen partijen is in geschil of werkneemster een zogenoemde medische afzakker is.

4. Wettelijk kader

Het wettelijk kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.

5. Beoordeling

5.1

Voor de vaststelling van de maatman is als hoofdregel bepalend: de arbeid die een verzekerde laatstelijk voor zijn uitval verricht. Uitzondering op deze hoofdregel is als de (omvang van de) laatstelijk verrichte arbeid of het daarmee verdiende loon geen juiste maatstaf (meer) oplevert bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid, bijvoorbeeld omdat sprake is van een zogeheten medische afzakker. Van een medische afzakker is sprake als een betrokkene ten gevolge van ziekte of gebrek (tijdelijk) lager beloond werk gaat doen of om medische redenen de arbeidsurenomvang terugbrengt zonder zich ziek te melden. Als een betrokkene later uitvalt uit dit lager betaalde werk en dan pas een arbeidsongeschiktheidsuitkering aanvraagt, kan in zo’n geval het voorlaatste werk of de omvang daarvan als uitgangspunt worden genomen. Daarbij is van belang dat een betrokkene als gevolg van een objectief medische noodzaak minder uren is gaan werken, bijvoorbeeld op advies van of in overleg met zijn behandelend arts of bedrijfsarts. Het vereiste van een voldoende specifieke medische onderbouwing, alvorens een medische afzakker kan worden aangenomen, is verankerd in vaste rechtspraak.1

5.2

In deze zaak ligt de vraag voor of werkneemster in de periode van 1 januari 2015 tot 15 januari 2018 (haar ziekmelding) als gevolg van een objectief medische noodzaak minder uren is gaan werken en daarom is aan te merken als een medische afzakker.

5.3

De verzekeringsarts heeft werkneemster gezien tijdens het spreekuur en (de medische stukken in) het dossier doorgenomen. De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat werkneemster al jaren bekend is met medische problemen als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak. De klachten zijn langzaam toegenomen en behandeling had niet het gewenste effect. Onder andere is een urenbeperking vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Werkneemster heeft in 2017 besloten minder uren te gaan werken. Op basis van de medische gegevens lijkt sprake te zijn van een medische afzakker. Volgens de verzekeringsarts moet uitgegaan worden van het maatmaninkomen in de periode tot 14 februari 2016. De verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) deelt de mening dat sprake is van een medische afzakker, en heeft daarbij de medische informatie in het dossier betrokken.

5.4

De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat sprake is van een medische afzakker. Daartoe overweegt de rechtbank dat niet gebleken is van een objectief medische noodzaak om minder uren te gaan werken. Uit de (medische) stukken in het dossier blijkt dat eiseres in 2017 minder uren is gaan werken en dat er in die periode sprake was van medische klachten. Uit die informatie blijkt echter niet dat zij dit in die periode op advies van een behandelend arts of de bedrijfsarts heeft gedaan. Dat eiseres op 16 januari 2017 een contract bij eiseres is aangegaan voor een lager aantal uren dan de voorgaande contracten bij eiseres en [naam bedrijf] is daarmee haar eigen keuze geweest.

Dit betekent dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven.

6. Conclusie

Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond zal worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank zal geen bestuurlijke lus toepassen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze is. Het UWV zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken. Daarbij merkt de rechtbank op dat deze termijn pas begint nadat de termijn voor het instellen van hoger beroep ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep is ingesteld, nadat op dat hoger beroep is beslist.

7. Proceskosten en griffierecht

7.1

Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.

7.2

De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt het bestreden besluit;

-

draagt het UWV op binnen acht weken nadat deze uitspraak kracht van gewijsde heeft gekregen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;

-

draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 354,- aan eiseres te vergoeden;

-

veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf , griffier, op 21 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Bijlage