Home

Raad van State, 31-10-2001, AE1324, 200002685/1

Raad van State, 31-10-2001, AE1324, 200002685/1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
31 oktober 2001
Datum publicatie
10 april 2002
ECLI
ECLI:NL:RVS:2001:AE1324
Zaaknummer
200002685/1
Relevante informatie
Wetboek van Koophandel [Tekst geldig vanaf 15-11-2019], Wetboek van Koophandel [Tekst geldig vanaf 15-11-2019] art. 32

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Raad

van State 200002685/1.

Datum uitspraak: 31 oktober 2001

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

1. de vennootschap onder firma “[VOF]”, gevestigd te [plaats] en

2. [vennoot 1] en [vennoot 2], vennoten van appellante sub 1,

appellanten,

tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Alkmaar van 28 maart 2000 in het geding tussen:

appellanten

en

burgemeester en wethouders van Enkhuizen.

1. Procesverloop

Bij besluit van 6 juli 1995 hebben burgemeester en wethouders van Enkhuizen (hierna: burgemeester en wethouders) geweigerd ten behoeve van de vennootschap onder firma “[VOF]” (hierna: de vof) vrijstelling te verlenen van het ter plaatse geldende bestemmingsplan voor de vestiging van een kleinschalig detailhandelsbedrijf in het pand [adres] te [plaats].

Bij besluit van 29 september 1998 (hierna: het besluit) hebben burgemeester en wethouders de bezwaren opnieuw ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 28 maart 2000, verzonden op 20 april 2000, heeft de arrondissementsrechtbank te Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 31 mei 2000, bij de Raad van State ingekomen op 5 juni 2000, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 28 februari 2001 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 mei 2001, waar appellanten in persoon van [vennoot 1] en vertegenwoordigd door mr. W.J.M. Loomans, advocaat te Hoorn, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. W.D.T.D. Wiarda, advocaat te Amsterdam, en E.S. Fijma, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de Stichting “Nogal Logisch”, vertegenwoordigd door W. Zijp.

2. Overwegingen

2.1. De rechtbank heeft geoordeeld dat elk belang bij een beslissing op het beroep is komen te ontvallen, nu vast staat dat de vof - ten behoeve waarvan de vrijstelling is gevraagd - niet meer bestaat.

2.2. Vast staat dat de vof op 31 augustus 1999 bij de Kamer van Koophandel heeft doen inschrijven dat de vennootschap met terugwerkende kracht, namelijk per 3 maart 1999, is ontbonden.

2.3. Daaruit volgt echter niet zonder meer dat appellanten geen belang meer zouden hebben bij een beslissing omtrent de vrijstelling. De rechtbank heeft miskend dat de vof na de ontbinding blijft voortbestaan zolang de vereffening en verdeling in de zin van artikel 32 van het Wetboek van Koophandel nog niet is afgerond. Op grond van het eerste lid van dit artikel zijn de beherende vennoten met de vereffening belast, nu niet is gesteld of gebleken dat een andere vereffenaar is benoemd. In het kader daarvan wensen appellanten de voor de ontbinding geëntameerde beroepsprocedure af te wikkelen teneinde - bij voor hen gunstige afloop - een vordering tot schadevergoeding tegen de gemeente te kunnen instellen. Dat een zodanige vordering - zoals burgemeester en wethouders betogen - volstrekt kansloos is kan thans nog niet op voorhand worden aangenomen.

2.4. Anders dan de rechtbank is de Afdeling dan ook van oordeel dat appellanten nog steeds belang hebben bij een beslissing op hun beroep.

2.5. Het hoger beroep is derhalve gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.

2.6. De rechtbank is niet toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het besluit. Gelet hierop zal de Afdeling met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Raad van State de zaak naar de rechtbank terugwijzen.

2.7. Nu burgemeester en wethouders de uitspraak van de rechtbank niet hebben uitgelokt of verdedigd zal de Afdeling de beslissing omtrent de proceskostenveroordeling in hoger beroep ten aanzien van appellanten reserveren tot de einduitspraak van de rechtbank. Ook over de proceskostenveroordeling in het beroep in eerste aanleg zal de rechtbank dienen te oordelen.

2.8. De Afdeling ziet aanleiding om te bepalen dat het door appellanten voor de behandeling van het hoger beroep gestorte griffierecht door de Secretaris van de Raad van State wordt terugbetaald.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Alkmaar van 28 maart 2000,

III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;

IV. stelt de door appellanten in verband met de behandeling van het hoger beroep en beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van ƒ 2.893,50,-- en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten;

V. bepaalt dat de Secretaris van de Raad van State aan appellanten het door hen voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (ƒ 675,--) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. C.A. Terwee-van Hilten en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.

w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Ouwehand

Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2001

224.

Verzonden:

Voor eensluidend afschrift,

de Secretaris van de Raad van State,

voor deze,