Home

Raad van State, 27-11-2002, ECLI:NL:RVS:2002:AN7462 AF1133, 200203184/1

Raad van State, 27-11-2002, ECLI:NL:RVS:2002:AN7462 AF1133, 200203184/1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
27 november 2002
Datum publicatie
27 november 2002
ECLI
ECLI:NL:RVS:2002:AF1133
Zaaknummer
200203184/1

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

200203184/1.

Datum uitspraak: 27 november 2002

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 17 mei 2002 in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te [woonplaats]

en

appellant.

1. Procesverloop

Bij besluit van 15 mei 2001 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden (hierna: het bureau) een verzoek van [verzoeker] om een toevoeging, als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb), afgewezen.

Bij besluit van 8 augustus 2001 heeft appellant het daartegen door [verzoeker] ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie voor bezwaar en beroep van 20 juli 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.

Bij uitspraak van 17 mei 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit op beroep vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 3 juni 2002, bij de Raad van State ingekomen op 11 juni 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 9 juli 2002. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 5 augustus 2002 heeft [verzoeker] een memorie van antwoord ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 november 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. J. Hamer, werkzaam bij appellant, is verschenen. [verzoeker] heeft zich ter zitting niet doen vertegenwoordigen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wrb kan het bureau de toevoeging weigeren indien het verzoek betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de verzoeker aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging.

Ingevolge artikel 32 van de Wrb geldt de toevoeging uitsluitend voor het rechtsbelang ter zake waarvan zij is afgegeven en, in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen.

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: het Bvr), voorzover hier van belang, wordt in dit besluit onder procedure verstaan een zaak op het terrein van het bestuursrecht die aanhangig is gemaakt bij het bestuursorgaan dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) oordeelt over een bezwaar.

2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen - in bijvoorbeeld de uitspraak van 15 oktober 1999 in de zaken met nos. H01.99.0159 t/m H01.99.0163 (AB 2000/2) - volgt, voorzover hier van belang, uit voormelde artikelen 28 en 32, in onderlinge samenhang bezien, dat, indien sprake is van één rechtsbelang, met één toevoeging kan worden volstaan, tenzij sprake is van verschillende procedures.

2.3. Blijkens de stukken heeft [verzoeker] in verband met het verstrijken van de geldigheidsduur van zijn rijbewijs verzocht om afgifte van een Nederlands rijbewijs voor de categorie B.

Bij besluit van 19 december 2000 heeft de burgemeester van Groningen (hierna: de burgemeester) het rijbewijs van [verzoeker] ongeldig verklaard. Daartegen heeft [verzoeker] bij schrijven van 22 januari 2001 bezwaar gemaakt. Tevens heeft hij voor dit bezwaar het bureau om een toevoeging, als bedoeld in de Wrb, verzocht. Voorts heeft [verzoeker] de president van de rechtbank te Groningen verzocht ter zake een voorlopige voorziening te treffen. Tijdens de behandeling ter zitting is ten overstaan van de president het besluit ingetrokken. Het bezwaar is evenwel gehandhaafd.

Bij besluit van 22 februari 2001, dat in de plaats is getreden van het herroepen besluit, heeft de burgemeester de afgifte aan [verzoeker] van het gevraagde rijbewijs geweigerd. Daartegen heeft [verzoeker] bij schrijven van 26 februari 2001 bezwaar gemaakt. Tevens heeft hij ook voor dit bezwaar het bureau op 27 februari 2001 om een toevoeging verzocht.

Op 15 mei 2001 is voor het eerste verzoek toevoeging 5AU329 door het bureau afgegeven. Op dezelfde datum is het tweede verzoek afgewezen.

Volgens [verzoeker] is voor behandeling van het bezwaar van 26 februari 2001 een hoorzitting van de commissie voor de beroep- en bezwaarschriften belegd. Daarop moet een beslissing op bezwaar zijn gevolgd.

Bij besluit van 29 mei 2001 heeft de burgemeester het bezwaar van 22 januari 2001 tegen het besluit van 19 december 2000, zonder hoorzitting, niet-ontvankelijk verklaard.

2.4. In geschil is het oordeel van de rechtbank dat sprake is van twee procedures en dat deswege het door [verzoeker] op 27 februari 2001 ingediende verzoek om een toevoeging, als bedoeld in de Wrb, niet had mogen worden afgewezen.

2.5. Niet in geschil is dat sprake is van één rechtsbelang. De burgemeester heeft, ofschoon hij dat anders had kunnen doen, het door [verzoeker] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 22 februari 2001 niet als aanvullend bezwaar op het reeds gemaakte en gehandhaafde bezwaar tegen het besluit van 19 december 2000 aangemerkt, maar als afzonderlijk bezwaar behandeld. Ten aanzien van de beide bezwaren is door de burgemeester een verschillende procedure toegepast en deze bezwaren zijn ook niet met één besluit op bezwaar afgedaan. Gelet hierop en op het bepaalde in artikel 1, aanhef en onder b, van het Bvr, is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat sprake is van twee procedures en dat deswege het door [verzoeker] op 27 februari 2001 ingediende verzoek om een toevoeging, als bedoeld in de Wrb, door appellant niet had mogen worden afgewezen. Appellant had de werkzaamheden ter zake van het bezwaar tegen het besluit van 22 februari 2001 niet mogen laten vallen onder het bereik van de reeds eerder afgegeven toevoeging 5AU329.

De rechtbank heeft derhalve terecht het besluit van appellant vernietigd.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P. Hoogenboom, ambtenaar van Staat.

w.g. Van den Brink w.g. Hoogenboom

Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2002

119-424.